Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Aan de leden van de
Vaste Commissie voor Justitie
van de Tweede Kamer

Den Haag, 12 september 1994
Ons kenmerk: 1.02.11


Geachte mevrouw, mijnheer,

inzake:         wetsvoorstel 23 718 - mogelijkheid van bewaring in politiecellen

Op verzoek van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft zijn adviescommissie Strafrecht bijgaand advies geschreven inzake de mogelijkheid van bewaring in politiecellen. De Algemene Raad kan zich verenigen met het in het advies gestelde.

De Raad vraagt met name uw aandacht voor de volgende punten:

-        Er bestaat nog te weinig duidelijkheid over de eisen waaraan de politiecellen moeten voldoen en over het regime dat zal worden gevoerd. Ook is de rechtspositie van de in de politiecel in-bewaring-gestelde nog onduidelijk. Hierbij is o.a. te denken aan klachtrecht, bezoekfaciliteiten e.d.

-        Is de vrees gerechtvaardigd dat er op termijn plaatsge-brek ontstaat voor in verzekering te stellen personen, nu de (niet onbeperkte) politiecel-capaciteit deels een andere bestemming krijgt?

-        Nu niet duidelijk is op welke wijze selectie naar het Huis van Bewaring plaatsvindt, en wie daarover beslist, vreest de advies-commissie dat de mogelijkheid geboden wordt het langer verblijven in een politiecel als (onge-oorloofd) drukmid-del aan te wenden. De adviescommissie pleit er voor de rechter-commissaris te laten beoordelen of de in bewaring te stellen persoon geschikt is voor plaatsing in een politiecel.


Voor een uitgebreider behandeling van het wetsvoorstel verwijs ik u naar bijgevoegd advies.

Graag zijn wij bereid tot een nadere mondelinge toelich-ting.

In de hoop dat u het advies bij uw overwegingen zult betrek-ken,

hoogachtend,

mr J.E. Biesma



                                        ***
ADVIES VAN DE ADVIESCOMMISSIE STRAFRECHT VAN DE ALGEMENE RAAD
VAN DE NEDERLANDSE ORDE VAN ADVOCATEN

inzake

Wetsvoorstel 23 718 betreffende bewaring in politiecellen.


De Adviescommissie heeft op het wetsvoorstel bewaring in politiecellen het navolgende commentaar.

SAMENVATTING

Het voorstel komt erop neer dat, in het kader van het streven zoveel mogelijk celcapaciteit te scheppen, de artikelen 62, 64 en 66 van het Wetboek van Strafvordering zodanig worden gewij-zigd dat tenuitvoerlegging van de bewaring in politiecellen een wettelijke basis krijgt. Hoofdregel blijft dat bewaring in een huis van bewaring dient te worden ten uitvoer gelegd, maar dat indien in de daarvoor in aanmerking komende huizen van bewaring geen plaats is, die tenuitvoerlegging ook kan plaats vinden in een politiecel die voldoet aan de door de Minister van Justitie te stellen eisen, de zogenaamde "politiecel-plus".

De Adviescommissie heeft kennis genomen van het advies van de Centrale Raad voor strafrechtstoepassing d.d. 17 augustus 1993 in het kader van het onderhavige wetsvoorstel (SG 217/93).

Het commentaar van de Adviescommissie heeft betrekking op de volgende aspecten:

1. Het wetsvoorstel is onvoldoende onderbouwd.

a) Noch het wetsvoorstel noch de Memorie van Toelichting bevat een nadere vaststelling van de eisen waaraan de "politiecellen-plus" dienen te voldoen en welk regime ten aanzien van de aldaar gedetineerden zal gaan worden gevoerd. Zonder deze gegevens is het niet mogelijk het wetsvoorstel te beoordelen.

b) Evenmin bevat de Memorie van Toelichting informatie hoeveel extra celruimte het wetsvoorstel zal opleveren. Zonder duidelijkheid omtrent gegevens hoeveel cellen geschikt zijn te maken tot "politiecel-plus" en welke effecten dit heeft op de celcapaciteit op politiebureaus voor inverzekeringgestelden, kan niet beoordeeld worden of een wetswijziging als de onder-havige wel het beoogde effect zal opleveren.

c) Uit de Memorie van Toelichting blijkt niet of er rekening is gehouden met de navolgende feiten en omstandigheden:
-        dat de periode van inverzekeringstelling binnen afzienba-re tijd in totaal 6 dagen kan duren;
-       er inmiddels een Besluit ligt tot tijdelijke aanvulling van de Gevangenismaatregel waarbij het mogelijk wordt onveroordeelden ook in algehele gemeenschap onder te brengen, welke tijdelijke maatregel eveneens tot doel heeft het cellentekort te beperken (Besluit 8 juli 1994, Stb. 527);
-         dat ten aanzien van de ingeslotenen in een politiebureau een regeling geldt zoals neergelegd in de artikelen 15 en 16 van het Besluit beheer regionale politiecorpsen
        (Besluit 28 maart 1984, Stb. 224) en de artikelen 26-36 van de Ambtsinstuktie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit 8 april 1994, Stb. 275).

Doordat voormelde gegevens ontbreken is naar de mening van de Adviescommissie het wetsvoorstel niet rijp voor behandeling.

2. Het beginsel van minimale beperkingen.

Het wetsvoorstel is in strijd met het beginsel dat is vastge-legd in artikel 26 bis van de Beginselenwet Gevangeniswezen dat onveroordeelden aan geen andere beperkingen worden onder-worpen dan voor het doel hunner opsluiting of in het belang der orde volstrekt noodzakelijk zijn. Een wetswijziging als de onderhavige met als doel het cellente-kort op te lossen - die een regeling inhoudt die niet van tijdelijke aard is -is daarom onaanvaardbaar.

3. Rechtspositie inbewaringgestelden op politiebureaus.

Het wetsvoorstel en de Memorie van Toelichting bevatten onvoldoende gegevens omtrent de rechtspositie van de in een politiecel inbewaringgestelde en een regeling met betrekking tot het toezicht op de tenuitvoerlegging.


TOELICHTING

Ad 1. Het wetsvoorstel is onvoldoende onderbouwd.

a) In de Memorie van Toelichting wordt gesteld dat een nadere gedetailleerde vaststelling van de eisen waaraan de "politie-celplus" dient te voldoen nog zal volgen. Voor wat de rechtspositie van de "plusgedetineerde" betreft wordt gesteld dat inbewaringgestelden op het politiebureau niet per se dezelfde rechtspositie moeten hebben als in het huis van bewaring. Naar de mening van de Adviescommissie zou het logischer zijn indien eerst duidelijkheid wordt verschaft over de materiële eisen die aan de "politiecel-plus" worden gesteld alsmede over de rechtspositie van de daarin gedetineerden alvorens besloten wordt tot een ingrijpende wetswijziging als de onderhavige.  De uitwerking van beide aspecten is van doorslaggevende betekenis voor de beoordeling van de strekking van het wetsvoorstel.


b) De Memorie van Toelichting bevat geen enkele informatie over de behoefte aan celruimte op de politiebureaus ter bestrijding van de capaciteitsbehoefte voor tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis. Evenmin is duidelijk hoeveel ruimte er op politiebureaus beschikbaar is voor de "plus-cellen". Het wetsvoorstel suggereert dat er in de politiebureaus thans een overcapaciteit aan celruimte is. Indien dit niet het geval is dan is de door de Centrale Raad van Advies geuite vrees in bovenvermeld advies voor toekomstige capaciteitsproblemen op de politiebureaus reëel. Als een deel van de politiecellen permanent voor voorlopig gehechten wordt bestemd, dan kan dat betekenen dat er plaatsgebrek komt voor in verzekering te stellen personen.

c) Zoals onder b) gesteld bevat de Memorie van Toelichting geen gegevens over de behoefte aan celruimte en beschikbare (en geschikte) celruimte op politiebureaus. Hier komt nog bij dat er ruimtebesparende effecten voor wat betreft de celruimte in huizen van bewaring zullen uitgaan van de verlenging van de totale periode van inverzekeringstelling van vier naar zes dagen en het Besluit tot tijdelijke aanvulling van de Gevan-genismaat-regel waarbij het mogelijk wordt onveroor-deelden ook in alge-hele gemeenschap onder te brengen, welke tijdelijke maatregel eveneens tot doel heeft het cellentekort te beper-ken (Besluit 8 juli 1994, Stb. 527).
Onduidelijk is of de regeling, zoals neergelegd in de artikelen 15 en 16 van het Besluit beheer regionale politie-corpsen (Besluit 28 maart 1984, Stb. 224) en de artikelen 26-36 van de Ambtsinstruktie voor de politie, de Koninklijke Marechaussee en de buitengewoon opsporingsambtenaar (Besluit 8 april 1994, Stb. 275) op de "plus-gedetineerde" van toepassing is.

Ad 2. Het beginsel van minimale beperkingen.

In de Memorie van Toelichting wordt onvoldoende onderkend dat een verblijf op een politiebureau een zeer zware psychische belasting betekent voor de voorlopig gehechte. De detentie wordt, ongeacht de materiële omstandigheden, in een totaal andere sfeer ondergaan dan in een Huis van Bewaring waar de bejegening geschiedt door niet-politiemensen. Nu evenmin duidelijk wordt op welke wijze de selectie naar het huis van bewaring plaatsvindt, zodra daar plaats is, en wie daar over beslist, is het niet ondenkbaar dat bijvoorbeeld een ontkennende verdachte langer in de politiecel zal verblijven dan een bekennende verdachte. Naar de mening van de Adviescommissie wordt hiermee een potentieel (ongeoorloofd) drukmiddel verschaft aan de politie, hetgeen in strijd is met het beginsel van minimale beperkingen zoals neergelegd in artikel 26 bis Beginselenwet Gevangeniswezen.

Daarnaast ontstaat een, door onvoorspelbare capaciteitsproblemen bepaald, volstrekt willekeurig verschil in rechtspositie tussen voorlopig gehechten die worden aangehouden in een arrondissement waar wel voldoende celcapaciteit in de huizen van bewaring is en arrondissementen waar dat niet het geval
is.

In de Memorie van Toelichting staat uitdrukkelijk dat het niet de bedoeling is dat de rechter-commissaris beziet of laat bezien of de in bewaring te stellen persoon geschikt is voor plaatsing in een politiecel. De Adviescommissie acht dit onverantwoord en verwijst naar een onderzoek, gedaan op ver-zoek van de Minister van Justitie door Bernasco c.s. (W. Bernasco, A. Kerkhof en B. van der Linden, Zelfdestruktief gedrag van gedetineerden; verslag van een exploratief onder-zoek door de vakgroep Klinische Psychologie van de Rijksuniversiteit Leiden en het stafbureau Wetenschappelijke Adviezen van de Directie Gevangeniswezen van het Ministerie van Justi-tie, 's-Gravenhage, 1986). In dit onderzoek is aangetoond dat zelfdestruktief gedrag in penitentiaire inrichtingen vaak voorkomt en de kans daarop het grootste is gedurende de eerste periode van de detentie. Naar de mening van de Adviescommissie dient de rechter-commissaris te toetsen of in een individueel geval, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden, bewaring op een politiebureau ten uitvoer kan worden gelegd.

Naast het bovenstaande is de vraag gerechtvaardigd waarom de voorgestelde wijzigingen van het Wetboek van Strafvordering geen tijdelijk maar definitief karakter dragen. Door de be-windslieden is beloofd dat het huidige cellentekort tegen de eeuwwisseling zal zijn opgelost. Indien dit het geval is, dan is er geen behoefte aan een wetswijziging als de onderhavige die enorme consequenties zal hebben op penitentiair gebied. Zodra er een infrastruktuur ontstaat op politiebureaus, waar tevens voorlopige hechtenis wordt ondergaan in een politiecellen-complex, zal de regel dat bewaring in beginsel in een huis van bewaring wordt tenuitvoergelegd vervagen.

Ad 3. Rechtspositie inbewaringgestelden op politiebureaus.

De materiële rechtspositie van personen die op politiebureaus worden ingesloten is voor een belangrijk deel neergelegd in artikel 15 van het Besluit beheer regionale politiecorpsen. Op grond daarvan heeft de ingeslotene recht op (niet nader gespecificeerde) slaapgelegenheid, eten en drinken in overeenstemming met medische en levensbeschouwelijke of godsdienstige eisen, (niet nader omschreven) sanitair, de noodzakelijke medische zorg en "informatie over de gang van zaken in het politiecellencomplex". Dat laatste impliceert dat er per cellencomplex een huishoudelijk reglement is dat uiteindelijk bepalend is voor de materiële bejegening van de gedetineerde. Artikel 15 lid 2 van genoemd Besluit geeft de gedetineerde recht op tweemaal daags luchten (hoe lang staat er niet bij) tenzij het cellencomplex geen luchtplaats heeft.

Krachtens artikel 15 lid 4 van het Besluit wordt het aan de korpsbeheerder overgelaten om regelingen te treffen met betrekking tot roken, ontspanning, telefoneren en bezoek. Deze regeling kan verschillen per cellencomplex. Dit heeft ook gevolgen voor het advocatenbezoek. Het is een feit van algemene bekendheid dat de bezoekfaciliteiten voor raadslieden op politiebureaus aanzienlijk beperkter zijn dan in een Huis van Bewaring.  

Naar de mening van de Adviescommissie dient voor voorlopig gehechten op politiebureaus - ingeval er met de voorgestelde wetswijziging wordt ingestemd - een apart, landelijk uniform, huishoudelijk reglement te gelden waarbij de detentiesituatie in een huis van bewaring zoveel mogelijk wordt benaderd en waarin ook garanties worden opgenomen ten behoeve van het advocatenbezoek. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de Europese Gevangenisregels en de groeiende reeks aanbevelingen van het Europees Comité ter voorkoming van foltering en onmenselijke en vernederende behandeling en bestraffing. Ook kan men zijn voordeel doen met de bevindingen van de Commissies van Toezicht op de politiecellen zoals die nu enige tijd in Amsterdam, Den Haag en Oss functioneren. Verder dient er op zijn minst een scheiding te komen tussen het beheer van de cellencomplexen waar politie-bewaring wordt tenuitvoergelegd en waar de inverzekeringgestelden verblijven.
Aan de inbewaringgestelden op politiebureaus dient naar de mening van de Adviescommissie een klachtrecht conform de Beginselenwet Gevangeniswezen te worden toegekend, waarbij overwogen kan worden de taken van de Commissie van Toezicht bij de desbetreffende huizen van bewaring uit te breiden met de klachtenbehandeling en het toezicht op de politiebewaring. Een regeling van het toezicht op de detentie op politiebureaus en het daarmee samenhangende klachtprocesrecht dient te worden opgenomen in de beoogde nieuwe Penitentiaire Beginselenwet.



Den Haag, 7 september 1994
1.02.11