Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste Commissie voor
Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen
van de Tweede Kamer


i.a.a. de voorzitter van de Vaste Commissie voor Justitie



Den Haag, 13 december 1995
Ons kenmerk: 4.9.25


Geachte mevrouw, mijnheer,



Inzake:         Hoger Onderwijs en Onderzoek Plan (HOOP) 1996

De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft kennis genomen van het HOOP 1996, dat deze maand door U behandeld wordt. De Algemene Raad hecht er aan U het volgende onder de aandacht te brengen.

In het HOOP 1996 wordt voorgesteld om het voor de universiteiten mogelijk te maken per opleiding te beslissen of de huidige vierjarige doctoraal-opleiding wordt gehandhaafd, dan wel dat een opleidingsmodel wordt gekozen, bestaande uit een driejarige baccalaureaatsopleiding gevolgd door een (selectieve) vervolgopleiding voor een beperkte groep studenten. De titels van meester, doctorandus en ingenieur zullen verbonden zijn aan een opleiding van tenminste vier studiejaren (168 punten). Met name voor wat betreft de studies rechten en economie wordt voorts (pagina 76) aanleiding gezien voor de ontwikkeling van "verkorte baccalaureus-opleidingen". Zulks omdat de studielast daar ruim onder de norm van 1680 uur per jaar zou liggen.

De Algemene Raad kan die verwijzing naar de studielast en de daaraan verbonden mogelijkheid van "verkorte baccalaureaats-opleiding" niet rijmen met het op pagina 30 van het HOOP nog vermelde uitgangspunt dat een baccalaureaats-opleiding
tenminste drie studiejaren (126 punten) zal belopen en de meesterstitel verbonden zal zijn aan een opleiding van tenminste vier studiejaren (168 punten). Dat maakt dat niet duidelijk is wat ten aanzien van de rechtenstudie nu wordt voorge-
steld:




-        Is (op pagina 76) bedoeld dat met name de rechtenstudie in aanmerking komt voor het op pagina 28 en 30 bedoelde model van een baccalaureaatsopleiding van tenminste drie jaar, welke opleiding dan echter voor het behalen van de meesterstitel (en daarmee voor het verkrijgen van toegang tot die beroepen, waarvoor de hoedanigheid van meester in de rechten vereist is) nog gevolgd zal moeten worden door een vervolgopleiding van tenminste één jaar?
-        Of is bedoeld dat de op pagina 30 nog voor alle (eventuele) baccalaureaatsopleidingen vereiste minimumduur van drie jaar voor wat betreft de rechtenstudie nog verkort kan worden tot minder dan drie jaar en daarmee dat ook de voor het behalen van de meesterstitel in totaal benodigde opleidingsduur verkort kan worden?

Tegen beide opties heeft de Algemene Raad bezwaar.

In het voorjaar van 1995 zijn debatten gevoerd met vertegen-woordigers van specifiek juridische beroepsgroepen, onder wie de algemeen deken van de Nederlandse Orde van Advocaten. De Algemene Raad heeft dat vooroverleg op prijs gesteld. Reeds in die debatten zijn bezwaren tegen een drie-jarige rechtenstudie naar voren gebracht. Van die debatten zijn gespreksverslagen gemaakt. Aangezien de daarbij geuite bezwaren echter niet zijn vermeld in het HOOP, meent de Algemene Raad er goed aan te doen zijn voornaamste bezwaren tegen het HOOP (in elk van beide hiervoor vermelde lezingen daarvan) voor wat betreft de rechtenstudie onder Uw aandacht te brengen.

Voor de keuze door de universiteit voor het model van "baccalaureaat plus (eventueel) vervolgopleiding" wordt steeds voorondersteld dat er op de arbeidsmarkt behoefte bestaat aan de korte opleiding.
Echter, uit de enquête die de Raad van de Centrale Ondernemingsorganisaties onder haar leden heeft gehouden (zie bijlage 2 bij het HOOP) is reeds gebleken dat de marktsector geen behoefte heeft aan driejarige opleidingen. De ondervraagden zien als probleem daarvan:

-        aansluitingsmoeilijkheden
-        ondoelmatige overlap met het middelbaar beroepsonderwijs
-        een te zwakke basis voor verdere loopbaanontwikkeling
-        het in gedrang komen van de praktijkcomponent
-        het te smal worden van opleidingen.

Voor de juridische arbeidsmarkt gelden die bezwaren ook, wellicht zelfs bij uitstek en zulks eens te meer wanneer voor de rechtenstudie een baccalaureaatsopleiding van nog minder dan drie jaar mogelijk zou worden. Immers, de universitaire rechtenstudie kan niet in tweeën geknipt worden op zodanige wijze dat ook het eerste gedeelte daarvan het predikaat academische opleiding verdient. Het academisch niveau wordt in de rechtenstudie met name in de laatste fase daarvan behaald. Een halve jurist is geen jurist. Op ander dan academisch niveau bestaan specifieke vak-/beroepsopleidingen (bijvoorbeeld de gerechts-deurwaarder) en vormt voorts kennisneming van bepaalde rechtsgebieden ook reeds onderdeel van andere, niet academische opleidingen (HBO, makelaarscursus, en dergelijke). Aan "halve juristen" bestaat daarnaast in de markt geen behoefte en het verlenen van een academische titel "baccalaureus" zal voor het publiek slechts verwarrend werken. De Alge-mene Raad meent dan ook dat de mogelijkheid van een tot een diploma en titel leidende baccalaureaats-opleiding voor de rechtenstudie niet behoort te worden ingevoerd.

Grotere zorgen nog baart de Algemene Raad de mogelijkheid, dat de totale opleidingsduur, benodigd voor het behalen van de meesterstitel, tot minder dan vier jaar zal worden bekort, welke mogelijkheid het HOOP in de hiervoor vermelde tweede uitleg van het HOOP lijkt te impliceren.

De rechtenstudie is niet een algemeen vormende basisopleiding. De rechtenstudie beoogt de student vaardigheden bij te brengen die onontbeerlijk zijn voor het uitoefenen van een juridisch beroep. Het recht is in de loop der tijden aanzienlijk uitgebreid en gecompliceerder geworden. Een jurist moet kennis bezitten van de structuur, de beginselen en de algemene leerstukken van alle hoofdgebieden. Daar-naast behoort hij academische vaardigheden te ontwikkelen, om in staat te zijn tot het zelf onderkennen en oplossen van relevante vragen, het leggen van verbanden en het aankweken van een kritische houding. De ervaring leert dat de student (óók de studieuze student) pas na ongeveer drie jaren gevoel en begrip krijgt voor waar het in het recht om gaat. De student heeft vier jaar rijping nodig om de minimale vaardigheden te verwerven die onontbeerlijk zijn voor het uitoefenen van enig juridisch beroep, voor het zijn van een goed jurist.

Voor het bijbrengen van de daarnaast, per juridische beroepsgroep (zoals advocatuur, rechterlijke macht, notariaat) nodige andere vaardigheden cq. verdiepingen zijn beroepsopleidingen gecreëerd. De aanvoer van goede juristen is voor het functioneren van een beroepsgroep als de advocatuur echter onontbeerlijk en die aanvoer zal stagneren indien de universitaire opleidingsduur verkort zal worden tot minder dan vier jaren.

De Algemene Raad moge dan ook met klem aanbevelen het daarheen te leiden dat met het HOOP niet de mogelijkheid tot verkorting van de opleidingsduur voor de rechtenstudie zal worden gecreëerd.

Graag is de Algemene Raad tot het geven van een nadere toelichting bereid.

Hoogachtend,


mr H.M.A. de Groot
lid Algemene Raad

Mijn Documentenlijst

PDF genereren