De Minister van Justitie
Postbus 20301 2500 EH Den Haag |
Den Haag, 1 februari 2008 |
Uw kenmerk: 5506365/07/6 |
Doorkiesnummer: 070-335 35 13 |
Faxnummer: 070-335 35 32 |
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl |
Dossiernummer: 4.3.11/6 |
Conceptwetsvoorstel tot wijziging van de beginselenwetten ter verruiming van de mogelijkheid een geneeskundige handeling onder dwang te verrichten |
Mijnheer de Minister,
Bij brief van 9 november 2007 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid een geneeskundige handeling onder dwang te verrichten.
De Algemene Raad heeft het voorstel voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht, die bijgaand advies heeft uitgebracht. De Algemene Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de Adviescommissie, en verzoekt u die bij de verdere beleidsvorming te betrekken.
Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,
J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris
Bijlage
Preadvies
van de
Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten
inzake
Wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid een geneeskundige handeling onder dwang te verrichten
van de
Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten
inzake
Wijziging van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Penitentiaire beginselenwet en de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen in verband met de verruiming van de mogelijkheid een geneeskundige handeling onder dwang te verrichten
In het rapport ‘TBS, vandaag over gisteren en morgen’ werd door de tijdelijke commissie onderzoek TBS (de Commissie Visser) aanbevolen om de wettelijke mogelijkheden voor dwangmedicatie tijdens de behandeling in een TBS-kliniek te vergroten. Het (vorige) kabinet besloot daarop tot een voorstel voor een wettelijke regeling waarin dwangmedicatie mogelijk wordt gemaakt bij gedetineerden met een psychiatrische stoornis. Daarmee gaat dat (onderhavige) voorstel veel verder dan de aanbeveling van de Commissie Visser. De commissie beveelt afstemming aan van de diverse wetten opdat in alle klinieken waar TBS-gestelden verblijven dezelfde regels gelden.
De kern van het onderhavige voorstel bestaat erin dat in alle penitentiaire inrichtingen (TBS-inrichtingen, jeugdinrichtingen en het reguliere gevangeniswezen) dwangbehandeling mogelijk wordt gemaakt als sprake is van gevaar in de zin van artikel 1 sub f van de Wet Bijzondere Opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Thans is dwangbehandeling slechts mogelijk ter afwending van ernstig gevaar voor de gezondheid of veiligheid van de gedetineerde/verpleegde/jeugdige of anderen.
De Commissie Visser beperkte de uitbreiding van het gevaarcriterium van artikel 1 sub f Wet BOPZ tot TBS-gestelden. Het onderhavige wetsvoorstel breidt de dwangbehandeling evenwel uit tot eenieder die zich in enige penitentiaire inrichting bevindt.
Blijkens de memorie van toelichting (MvT) dienen de verschillende ter zake geldende wetten op elkaar te worden afgestemd. Het waarom van die afstemming wordt echter uit de memorie van toelichting niet duidelijk.
Uit de MvT blijkt dat de toepassing van dwang kennelijk -cijfers ontbreken volledig- niet vaak
plaatsvindt. In de MvT worden wel situaties geschetst waarin het wenselijk zou zijn om van dwang gebruik te (kunnen) maken, maar onduidelijk is en blijft of, en zo ja hoe vaak, die situaties zich voordoen. Er blijkt nergens van klachten uit het penitentiaire veld dat de mogelijkheid voor toepassing van dwangbehandeling tekort schiet. Of het (forensisch) gedragskundig veld terzake is geraadpleegd, blijkt evenmin uit de MvT.
Dezerzijds wordt onderschreven dat een belangrijk deel van de forensische populatie kampt met psychiatrische problemen. Het is onduidelijk in hoeverre de sterk teruggebrachte hulp- en andere voorzieningen in de penitentiaire inrichtingen bijdragen aan het verergeren van de symptomen. In ieder geval ontbreekt doorgaans enig behandelingskader, in tegenstelling tot hetgeen door de Wet BOPZ wordt beoogd. In die wet dient artikel 1 sub f te worden gelezen in samenhang met artikel 38 lid 5. Het gaat hierbij om dwangtoepassing van hetgeen in het behandelingsplan met de patiënt is overeengekomen (er ligt overigens een voorstel van wet om het dwangbehandelingscriterium uit de Wet BOPZ uit te breiden).
In licht hiervan moet worden geconcludeerd dat geen sprake is van werkelijke afstemming van de huidige voorstellen op de Wet BOPZ; in de voorliggende voorstellen ontbreekt immers ieder kader waarbinnen die dwangbehandeling plaats vindt.
Dat betekent feitelijk dat redenen ontbreken om verdergaande dwangbehandeling dan thans reeds mogelijk is, te rechtvaardigen. Weliswaar wordt in de memorie van toelichting gesteld dat een hoger zorgniveau wordt gerealiseerd en dat daarvoor 700 bijzondere zorgplaatsen komen, maar de invulling daarvan dient te worden afgewacht. Het is nog onvoldoende bekend voor wie die zorgplaatsen zijn bestemd. Verwacht mag worden dat de opvulling van die plaatsen op de eerste plaats zal worden toegewezen aan TBS-gestelden die in afwachting zijn van opname. Het is voorts duidelijk dat met dit beperkt aantal plaatsen nauwelijks wordt tegemoetgekomen aan de omvangrijke groep psychisch gestoorden in de reguliere penitentiaire inrichting.
Door de Adviescommissie Strafrecht wordt het voorliggend voorstel krachtig ontraden. Er spreekt te weinig zorg uit voor deze populatie. De schijn wordt gewekt dat met forse repressie deze kwetsbare groep met minimale middelen – de verhouding tussen gedetineerden en personeel is gehalveerd (zie M. Boone, Nieuwe ficties in het gevangeniswezen. Differentiatie en resocialisatie in De Nieuwe Inrichting, in Proces 86, p. 82-89) – beheersbaar kan worden gehouden door verdergaande privacyinbreuken dan waaraan zij reeds zijn onderworpen. Naast het kwijtraken
van de bewegingsvrijheid en de buitenwereld wordt ook een inbreuk op het laatste wat hen rest, het lichaam, gemakkelijker mogelijk gemaakt. Van een (steeds) sterke repressie is de effectiviteit nog nooit aangetoond.
Kortom, het voorstel ontbeert iedere soliditeit, nog daargelaten dat van enige behoefte niet is gebleken en afstemming als doel in zich geen rechtvaardiging vermag te zijn, terwijl inhoudelijk geen afstemming plaatsvindt.
Rotterdam, 16 januari 2008
Adviescommissie Strafrecht
prof. mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter,
namens deze, mr. M. Bakker, secretaris