Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 14 december 2007
Uw kenmerk: 5508645/07/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 4.3.11/3



Conceptwetsvoorstel schadecompensatie in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden



Mijnheer de Minister,

Bij brief van 16 oktober jl. verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het conceptwetsvoorstel Schadevergoeding strafvorderlijk overheidsoptreden, waarmee de Kamerbreed aangenomen motie-Weekers c.s wordt uitgevoerd (Kamerstukken II 2005/06, 30 164, nr. 19).

De Algemene Raad heeft het voorstel voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht, die bijgaand advies heeft uitgebracht. De Algemene Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de Adviescommissie, en verzoekt u die bij de verdere beleidsvorming te betrekken.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,



J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris


Bijlage

 Preadvies

van de

Adviescommissie Strafrecht

inzake

Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en enige andere wetten ter regeling van schadecompensatie in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden (Wet schadecompensatie strafvorderlijk overheidsoptreden)

Inleiding


De Adviescommissie Strafrecht heeft kennis genomen van het conceptwetsvoorstel en de uitgebreide Memorie van Toelichting. Het wetsvoorstel beoogt een algemene regeling te treffen voor de beoordeling van verzoeken tot schadevergoeding in verband met strafvorderlijk overheidsoptreden. In de huidige situatie kunnen op basis van het Wetboek van Strafvordering (met name art. 89 en 591a Sv) gewezen verdachten vergoeding van geleden schade vorderen. Geconstateerd kan echter worden dat diverse vormen van schade niet en in ieder geval al niet op eenvoudige wijze verhaald  kunnen worden. In sommige gevallen kan de civiele rechter soelaas bieden, in weer andere gevallen wijzen overheidsinstanties zelf, deels onverplicht, schadeclaims toe of af (bijv. het College Procureurs-generaal, diverse politie-instanties, etc.) Niet alleen is de bestaande situatie onoverzichtelijk, er bestaan diverse lacunes. Met name om die reden wordt geopteerd voor één alles omvattende regeling. Dit streven kan de Adviescommissie alleen maar ondersteunen.

Hoofdlijnen van de regeling


In beginsel kan alle schade die is ontstaan "naar aanleiding van de opsporing en vervolging van strafbare feiten alsmede de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen" (paragraaf 4.2 Memorie van Toelichting) via de voorgestane regeling afgekaart worden. De regeling heeft betrekking op zowel rechtmatig als op onrechtmatig overheidsoptreden. Van eminent belang is dat de regeling niet alleen openstaat voor gewezen verdachten, maar ook voor derden die schade hebben geleden door strafvorderlijk overheidsoptreden, tot welke categorie personen onder omstandigheden ook erfgenamen dan wel naasten van verdachten en/of derden die schade hebben geleden gerekend kunnen worden (paragraaf 4.5 Memorie van Toelichting).

De hoofdregel blijft dat een gewezen verdachte slechts ontvankelijk is als hij niet is veroordeeld; op deze regel bestaat wel een belangrijke uitzondering: in de voorgestane regeling wordt het mogelijk om schadevergoeding te vragen als het voorarrest langer heeft geduurd dan de uiteindelijk opgelegde straf (paragraaf 4.6 Memorie van Toelichting).
Het wetsvoorstel voorziet in de vergoeding van materiele en immateriële schade. Schadecompensatie kan op diverse wijzen plaatsvinden: er kan financieel gecompenseerd worden, er kan verrekend worden en er kan bijvoorbeeld besloten worden dat een beschikking waarin een verzoek tot schadevergoeding wordt toegewezen gepubliceerd wordt (paragraaf 4.8 Memorie van Toelichting).

Alle verzoeken dienen ingediend te worden bij het College van Procureurs-generaal, dat als zodanig als eerste zeef fungeert dat het verzoek schriftelijk afhandelt. Het College kan een zaak die op voorhand ingewikkeld voorkomt direct doorverwijzen. Als het College een verzoek afwijst kan beroep ingesteld worden bij een specifieke raadkamer van het Gerechtshof. Tegen de beslissing van deze raadkamer kan onder omstandigheden cassatie worden ingesteld (paragraaf 4.9 Memorie van Toelichting).

Inhoudelijke beoordeling


De Adviescommissie Strafrecht ziet belangrijke verbeteringen in de huidige regeling in vergelijking met de bestaande situatie.

Als voordeel kan zonder meer gezien worden het feit dat er één laagdrempelig loket komt voor schadevergoeding wegens strafvorderlijk overheidsoptreden. De vraag kan gesteld worden of het College nu de juiste instantie is om verzoeken in eerste aanleg aan voor te leggen, waarover hieronder meer; over het voordeel van één laagdrempelig loket als zodanig bestaat geen reden tot klagen.

Een belangrijk voordeel is ook het feit dat meer vormen van schadevergoeding in aanmerking zullen komen, zoals bijvoorbeeld de publicatie van de beschikking.

Een ander duidelijk voordeel is dat in de toekomst ook gevallen waarin de uiteindelijke straf lager uitvalt dan het reeds ondergane voorarrest er aanleiding tot compensatie zal zijn.

In de nieuwe regeling zal een verzoek niet meer binnen drie maanden na beëindiging van de zaak hoeven te worden ingediend. Ook dat lijkt een voordeel.

Van belang is ook dat de dagvaarding niet langer beslissend is voor de beoordeling of er sprake is van één zaak. Gekeken gaat worden naar de feitelijke samenhang van zaken. In de praktijk zal dit een verruiming betekenen van de mogelijkheden om schade vergoed te krijgen, hetgeen als pluspunt beschouwd kan worden.

Aandachts- en verbeteringspunten


-        Allereerst betwijfelt de Adviescommissie of het College nu wel de juiste instantie is om alle verzoeken in eerste instantie te behandelen. De argumentatie lijkt in ieder geval niet overtuigend. De Memorie van Toelichting legt in paragraaf 4.9.2 uit dat voor het Parket-generaal is gekozen nu deze instantie "al ruime ervaring met de behandelingen van de verzoeken tot schadevergoeding" heeft, zo'n 300 verzoeken worden inmiddels per jaar afgewikkeld. Het Parket-generaal heeft zowel civielrechtelijke- als strafvorderlijke expertise in huis. Bovendien gaat het in het leeuwendeel van de gevallen om strafvorderlijk handelen waarvoor het Openbaar Ministerie verantwoordelijk is zodat een zeker leereffect verondersteld wordt. Daarnaast wordt aangehaakt bij de in het bestuursrecht bekende bezwaarschriftprocedure, waarbij een bestuursorgaan in eerste instantie zelf een juridisch geschil afwikkelt. Ten slotte wordt overbelasting van de rechterlijke macht op deze wijze voorkomen, hetgeen ook budgettaire voordelen schijnt te hebben.
Naar het oordeel van de Adviescommissie is deze motivering niet overtuigend en ware het beter verzoeken gelijk in de huidige strafvorderlijke regeling te laten behandelen door het gerecht waar in laatste feitelijke instantie de zaak is behandeld. Vermoed wordt dat in de toekomst het merendeel van de schadevergoedingen toch zal bestaan uit de traditionele 89 Sv en 591a gevallen ten aanzien waarvan nu bij uitstek de rechtbanken en gerechtshoven kennis dragen en niet het College.
Budgettair lijkt het niet veel uit te maken of een medewerker bij de rechtbank of bij het parket zich met de afwikkeling feitelijk bemoeit. In de praktijk wordt een groot gedeelte van de gevallen vandaag de dag ook schriftelijk voorbereid door een secretaris en zonder zitting afgedaan door een enkelvoudige raadkamer.
Met name echter lijkt het uit een oogpunt van systematiek juister om een onafhankelijke rechter het overheidsoptreden te laten beoordelen en niet de schadeveroorzakende instantie zelf. Er wordt gekozen voor een strafvorderlijke procedure, het inbrengen van deze bestuursrechtvariant past niet binnen dit idee.

-        Het wetsvoorstel voorziet in de mogelijkheid om bij Algemene Maatregel van Bestuur regels te stellen over de hoogte van de maximale schadevergoeding. Eveneens kunnen bij Algemene Maatregel van Bestuur forfaitaire bedragen worden vastgesteld betreffende bepaalde vormen van immateriële schade. Dit wordt noodzakelijk geoordeeld om de "kosten van de vergoedingen beheersbaar" te houden (paragraaf 4.7 Memorie van Toelichting) en uit vrees "dat noodzakelijke opsporingshandelingen achterwege blijven uit vrees voor mogelijke actie tot schadevergoeding" (Inleiding punt 1 Memorie van Toelichting). Naar het oordeel van de Adviescommissie dient als uitgangspunt te gelden dat die schade vergoed wordt die in werkelijkheid geleden is. Er is geen enkel inhoudelijk argument denkbaar om minder schade te vergoeden. Het argument dat de staatskas dat niet kan lijden snijdt geen hout. Niet valt in te zien welk negatief effect het op de opsporing zou hebben als opsporingsambtenaren zich voor dat zij dwangmiddelen inzetten afvragen of de inzet rechtmatig en proportioneel is. Integendeel, voorkomen moet worden dat niet langer kritisch gekeken wordt voordat opsporingsinstanties handelen omdat de forfaitaire bedragen die bij miskleunen vergoed moeten worden dusdanig zijn dat dit toch niet uitmaakt.
Daarnaast geldt dat het principieel onjuist voorkomt dat één van beide partijen in het geschil tussen de burger en de overheid, namelijk de overheid, zelf eenzijdig de spelregels bepaalt: de onafhankelijke rechter dient de grenzen vast te stellen.

-        Het instellen van cassatie tegen een beslissing van het gerechtshof wordt pas mogelijk als de verzochte schadevergoeding minimaal € 500,- bedraagt. Deze grens is gesteld om overbelasting van de Hoge Raad te voorkomen. Afgezien van de vraag of dit in werkelijkheid een hoge belasting voor de Hoge Raad zal opleveren, meent de Adviescommissie dat in ieder geval helder zal moeten zijn dat als de gevraagde vergoeding niet financieel van aard is maar bijvoorbeeld bestaat uit het verrekenen van detentiedagen of het publiceren van beschikkingen er eveneens de mogelijkheid tot cassatie open dient te staan. Thans is dit niet helder.

-        In de huidige regeling kunnen personen ten aanzien van wie de rechter art. 9a Sr heeft toegepast een verzoek ex art. 89 Sv indienen; een verzoek ex art. 591a Sv komt deze categorie personen niet toe. In de voorgestelde regeling komt degene die schuldig is verklaard zonder oplegging van straf helemaal geen recht toe tot het claimen van schadevergoeding, ook niet bijvoorbeeld de mogelijkheid tot verrekening van ondergane voorlopige hechtenis. De Adviescommissie vermag niet in te zien waarom deze beperking is aangebracht. Het wordt in de Memorie van Toelichting niet nader toegelicht en wellicht is het eenvoudigweg een vergissing die hersteld dient te worden.

-        Alhoewel het wetsvoorstel zegt te beogen dat gewezen verdachten en burgers zoveel als mogelijk in staat gesteld moeten worden om op laagdrempelige wijze schadevergoedingsverzoeken te doen lijkt het na zorgvuldige lezing van de artt. 594 en 595 Sv zo dat grote categorieën schade niet vergoed kunnen worden. Schade die geleden wordt "ten gevolge van strafvorderlijk handelen van een overheidsorgaan" voorgestelde artt. 594 en 595 Sv) kan vergoed worden. Wat te denken van de schade die toegebracht wordt in het buitenland door buitenlandse autoriteiten op grond van een Nederlands verzoek tot rechtshulp, c.q. ten gevolge van de inzet van een instrument van wederzijdse erkenning. Nu het beginsel van wederzijdse erkenning aan praktisch belang gaat toenemen zullen in het buitenland Nederlandse beslissingen eenvoudigweg uitgevoerd gaan worden zonder dat daar nog enige toets plaatsvindt. Hoe zit het met de schade die veroorzaakt wordt door private partijen die door het Openbaar Ministerie in het kader van opsporingsonderzoek ingezet worden (deskundigen, tolken, meewerkende burgers, etc.)? Hoe zit het met de in Nederland ondergane uitleveringsdetentie als vervolgens in het buitenland een veel lagere straf wordt opgelegd, kan dan verrekening gevraagd worden, etc? Zie in dit verband een uitspraak van het Hof Amsterdam d.d. 29 maart 2006, nr. R 1230/05 en R 1231/05 (ongepubliceerd), die als bijlagen (geanonimiseerd) bij dit preadvies zijn gevoegd, waarin schade geleden door een gewezen verdachte ten gevolge van een vrijheidsbeneming in het buitenland, zonder dat er vanuit de Nederlandse overheid een verzoek tot uitlevering was gedaan, toch onder art. 89 lid 2 Sv werd vergoed (bijlagen).
        Al met al komt het de Adviescommissie dienstig voor om de definitie in de artt. 594 en 595 Sv dusdanig te formuleren dat daaruit eenduidig volgt dat vergoeding gevraagd kan worden voor alle schade die waar dan ook ontstaat ten gevolge van door de Nederlandse overheid in het kader van een opsporing of vervolging verrichte handeling of nalaten. Mogelijk kan één en ander in de Memorie van Toelichting nader toegelicht worden.

-        Het wetsvoorstel meldt over de procedure bij het College niet veel meer dan dat bij Ministeriele Regeling regels worden gesteld met betrekking tot de behandeling van het verzoek. Onduidelijk is of het College een zitting kan houden, wat de regels omtrent procesvoering, indienen van stukken, etc. zal zijn. Onduidelijk is of verzoeker recht heeft op kennisname van de door het College in te winnen ambtsberichten. Naar het oordeel van de Adviescommissie zal in het wetsvoorstel minst genomen moeten worden opgenomen dat de procedure op tegenspraak is, dat de door de gestelde schadeveroorzaker aangeleverde informatie ook voor de klager toetsbaar zal zijn, etc. Zonder twijfel zal het de bedoeling zijn dat de procedure eerlijk en openbaar is; de Adviescommissie meent dat de waarborgen daartoe in het wetsvoorstel zullen moeten worden opgenomen.

-        Bij de behandeling van schadevergoeding door de raadkamer van het Gerechtshof na ofwel verwijzing door het College, ofwel in appel staat een openbare behandeling in aanwezigheid van de gedupeerde centraal. Het ware gewenst de betekeningsvoorschriften vermeld in het vijfde boek, titel 1 Wetboek van Strafvordering van overeenkomstige toepassing te verklaren.


Rotterdam, 6 december 2007

Adviescommissie Strafrecht
prof. mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter,
namens deze, mr. M. Bakker, secretaris