Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Van:        Heck, Corrie
Verzonden:        donderdag 20 september 2007 16:24
Aan:        'M.Beuker@tweedekamer.nl'; 'cie.just@tweedekamer.nl'
Onderwerp:        Adviezen Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht
        inz. Wetsvoorstel flexibilisering en vereenvoudiging BV-recht/
        Invoeringswet titel 7.13 BW


Geachte mevrouw Beuker, dames en heren leden van de vaste commissie voor Justitie,

De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft aan beide organisaties gerapporteerd inzake de wetsvoorstellen Vereenvoudiging en Flexibilisering van het BV-recht (31 058) en Invoeringswet Titel 7.13 BW (31 065).

De beide beroepsorganisaties hebben zich achter de inhoud van de adviezen gesteld. Zij hebben het genoegen u de adviezen hierbij aan te bieden en verzoeken u de inhoud bij de samenstelling van de inbreng voor het verslag te betrekken.

Namens de beide beroepsorganisaties,
met vriendelijke groet,

Corrie Heck,
secretaris Gecombineerde Commissie

mr. C. Heck-Vink
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie Notarieel
Juridisch Bureau
Postbus 16020 2500 BA  's-Gravenhage
Tel. +31 (0)70 330 71 39
Fax +31 (0)70 363 45 68
E-mail: c.heck@knb.nl


GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

van de

Nederlandse Orde van Advocaten

en de

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

Advies inzake het wetsvoorstel voor de Invoeringswet Titel 7.13 Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken 31 065).



1.        Samenvatting


2.        Algemeen Commentaar

        a.        Het wetsvoorstel tot vaststelling van titel 7.13 (vennootschap) van het Burgerlijk Wetboek (Kamerstukken 28 746) is op 24 december 2002 bij te Tweede Kamer ingediend ("Wetsvoorstel titel 7.13"). De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (de "Gecombineerde Commissie") heeft op 20 februari 2003, namens de beide beroepsorganisaties, haar advies uitgebracht met betrekking tot Wetsvoorstel titel 7.13. Het Wetsvoorstel titel 7.13 ligt thans bij de Eerste Kamer. De Nadere Memorie van Antwoord is op 7 mei 2007 door de Eerste Kamer ontvangen. Op 11 juni 2007 is bij de Tweede Kamer ingediend het wetsvoorstel voor de Invoeringswet titel 7.13 Burgerlijk Wetboek (hierna: "Wetsvoorstel Invoeringswet"). De Minister heeft tijdens het wetgevingsproces tot genoegen van de Gecombineerde Commissie rekening gehouden met een aantal van de opmerkingen in het eerder uitgebrachte advies en ook overigens met andere op- en aanmerkingen uit de wetenschap en praktijk. Dit is de kwaliteit van het Wetsvoorstel titel 7.13 zonder meer ten goede gekomen. De Invoeringswet vormt het sluitstuk van de aanpassing van het personenvennootschapsrecht en bevat onder meer het Overgangsrecht en de fiscale begeleidingswetgeving. De Gecombineerde Commissie is van mening dat het personenvennootschapsrecht een belangrijk onderdeel is van het Nederlands ondernemingsrecht en dat om die reden zowel vanuit civielrechtelijke als fiscaalrechtelijke optiek grondig aandacht moet worden besteed aan het wetgevingsproces. Nu er inmiddels vijf jaren zijn verstreken na indiening bij de Tweede Kamer pleit de Gecombineerde Commissie sterk voor spoedige invoering. Voor zover er toch nog oneffenheden zouden zijn (waarover hierna) zullen deze naar de mening van de Gecombineerde Commissie in een latere fase moeten worden gladgestreken. Voor de praktijk zou het wenselijk zijn indien het invoeringstijdstip gelijk loopt met de invoering van de nieuwe Handelsregisterwet (Staatsblad 2007, 153). Voor de goede orde verwijst de Gecombineerde Commissie naar haar advies over bedoeld wetsvoorstel omtrent een basisregister van ondernemingen en rechtspersonen van 31 januari 2007 waarbij zij heeft aangedrongen op het toepassen van een verplichte voorhangprocedure voor de vele nadere algemene maatregelen van bestuur of ministeriële regelingen die samenhangen met de nieuwe Handelsregisterwet.

        b.        Personenvennootschap met beperkte aansprakelijkheid (LLP)

                In de Memorie van Toelichting van Wetsvoorstel titel 7.13 heeft de wetgever er uitdrukkelijk voor gekozen af te zien van een (beroeps)vennootschap met beperkte aansprakelijkheid zoals die in andere jurisdicties wel voorkomt (LLP of LLC). Naar aanleiding van vragen tijdens het wetgevingsproces is er inmiddels, recentelijk, op verzoek van het Ministerie van Justitie een onderzoeksrapport verschenen van het Van der Heijden Instituut te Nijmegen naar de vormgeving en het gebruik van een dergelijke nieuwe rechtsvorm en de inpasbaarheid in het Nederlandse recht. De Gecombineerde Commissie juicht het toe dat dit onderzoek is verricht en dat op basis daarvan verder nagedacht wordt over een wetsvoorstel. Een dergelijk wetsvoorstel zou echter zonder belemmeringen, naar de mening van de Gecombineerde Commissie, op een later tijdstip dan het Wetsvoorstel en de Invoeringswet in werking kunnen treden.

        c.        Fiscale begeleidingswetgeving

                De Gecombineerde Commissie betreurt het dat de fiscale begeleidingswetgeving pas in het stadium van de invoeringswetgeving als voorstel aan de Tweede Kamer is gepresenteerd. Om die reden pleit de Gecombineerde Commissie ervoor dat de kritiek die op de fiscale begeleidingswetgeving is gekomen (zie onder meer het themanummer "Personenvennootschapsrecht in Beweging" in Weekblad Fiscaal Recht 2007, Nummer 6729) op de kortst mogelijke termijn de nodige aandacht krijgt, zodat het invoeringstijdstip niet verder wordt vertraagd.

3.        Artikelsgewijs Commentaar

        Gezien de wens van de Gecombineerde Commissie om tot spoedige invoering van het nieuwe personenvennootschapsrecht over te gaan beperkt de Gecombineerde Commissie zich tot enkele opmerkingen.

        Artikel 802 juncto 832

        Volgens het Wetsvoorstel titel 7.13 wordt de overeenkomst van vennootschap in een notariële akte opgenomen. Voorts is bepaald (leden 1 en 3) dat, als minimumeis, in de vennootschapsovereenkomst een regeling dient te worden opgenomen met betrekking tot een aantal belangrijke onderwerpen (naam, zetel, doel, vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten, winst- of verliesdeling etc.). Uit het Wetsvoorstel titel 7.13 lijkt de enige conclusie te kunnen worden getrokken dat er indien abusievelijk een van deze onderwerpen niet in de vennootschapsovereenkomst is opgenomen - nu er sprake is van een constitutief vereiste - geen rechtspersoonlijkheid ontstaat. In het Wetsvoorstel titel 7.13 is geen specifieke regeling opgenomen voor deze situatie. Wel kent de wet een regeling voor het geval de overeenkomst van vennootschap nietig is (artikel 803 lid 1), maar in het geval de vennootschap alleen rechtspersoonlijkheid ontbeert vanwege het gebrek aan één of meer van de formaliteiten is er juist wel sprake van een (geldige) vennootschap.

        Voorts merkt de Gecombineerde Commissie op dat in artikel 832 op basis waarvan een openbare vennootschap ook in een latere fase rechtspersoonlijkheid kan aannemen niet expliciet het vereiste gesteld wordt dat in de overeenkomst de in artikel 802 lid 3, eerste twee volzinnen bedoelde onderwerpen worden opgenomen in een notariële akte.

        Een verduidelijking in de wet zou, naar de mening van de Gecombineerde Commissie met betrekking tot zowel artikel 802 als artikel 832, op zijn plaats zijn.

        Artikel 811 juncto artikel 220a Overgangswet nieuw BW

        Nieuw is dat voor openbare maatschappen die openbare vennootschappen worden een inschrijfplicht ontstaat voor het handelsregister (artikel 811 juncto nieuwe Handelsregisterwet). Indien hier niet aan wordt voldaan hangt de sanctie boven het hoofd dat er voor de vertegenwoordiging geen beperking geldt voor wat betreft doeloverschrijdende handelingen, tenzij de derde op de hoogte was van eventueel wel geldende beperkingen. Zonder overgangsbepaling zou voor openbare maatschappen op het moment van inwerkingtreding van Wetsvoorstel titel 7.13 deze ingrijpende regeling onmiddellijk werken. Dit zou betekenen dat een openbare vennootschap die voor de inwerkingtreding van  Wetsvoorstel titel 7.13 een openbare maatschap was, vanaf het moment van inwerkingtreding ten aanzien van een derde geldt als "algemeen voor alle zaken, als aangegaan voor onbepaalde tijd" en met vennoten met – kort gezegd – onbeperkte vertegenwoordigingsbevoegdheid. Een dergelijk gevolg is onwenselijk. Aangezien een (openbare) maatschap naar huidig recht niet ingeschreven wordt, is het wenselijk een dergelijk samenwerkingsverband een termijn te gunnen om aan de inschrijvingsverplichting te voldoen. Het voorgestelde artikel 220a lid 2 van de Overgangswet nieuw BW bepaalt met het oog hierop: "Op een op het tijdstip van inwerkingtreding bestaande maatschap die na dat tijdstip moet worden aangemerkt als een openbare vennootschap, is artikel 811 tweede lid, van Boek 7 niet van toepassing voordat drie maanden na dat tijdstip zijn verstreken." Een termijn van drie maanden hebben de vennoten derhalve om de vennootschap te doen inschrijven. Naar onze mening is deze periode van drie maanden veel te kort. Vele openbare maatschappen zullen zich niet onmiddellijk realiseren dat zij openbare vennootschap zijn geworden nu ook de kwalificatiecriteria worden gewijzigd. Een periode van twaalf maanden ligt veel eerder voor de hand.

        De vraag rijst in dit verband verder welk ‘regime’ geldt in de periode van drie maanden dat de openbare vennootschap (voorheen: openbare maatschap) nog niet is ingeschreven, maar wel valt onder de werking van artikel 811 lid 1 BW, waarin is bepaald dat iedere besturende vennoot bevoegd is de vennootschap zonder beperking te vertegenwoordigen ten aanzien van handelingen die dienstig kunnen zijn tot verwezenlijking van haar doel. De derde is dan nog niet in de gelegenheid in het handelsregister na te gaan wat het doel van de vennootschap is. Onduidelijk is hoe de vertegenwoordigings(on)bevoegdheid van een vennoot op dat moment vast te stellen is. Het komt er wel op neer dat gezien de onmiddellijke werking van het eerste lid van artikel 811 BW de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de vennoten in de meeste gevallen ruimer zal zijn dan de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de maten van de openbare maatschap voor inwerkingtreding van Wetsvoorstel titel 7.13 was.
       
        Zou het niet een sluitender oplossing zijn geweest in de Overgangswet te bepalen dat,  tot het moment van inschrijving van een openbare vennootschap die voorheen openbare maatschap was (welk moment wat betreft de vertegenwoordigingsbevoegdheid maximaal drie maanden na inwerkingtreding van Wetsvoorstel titel 7.13 mag liggen), ten aanzien van de vertegenwoordiging de bepalingen uit de oude wetgeving nog geacht worden te gelden?

        Artikel 817 lid 1

        Aan artikel 817 lid 1 is een nieuwe ontbindingsgrond toegevoegd, namelijk de faillietverklaring van de vennootschap (sub d). In het tweede lid wordt rekening gehouden met de mogelijkheid van voortzetting in geval van een akkoord. Wordt de vennootschap aldus na het einde van het faillissement voortgezet, dan heeft zij niet langer te gelden als ontbonden (zie Memorie van Toelichting Invoeringswet, pagina 5). Het nieuwe artikel 817 lid 2 lijkt echter te suggereren dat na de homologatie van een akkoord een keuze moet worden gemaakt aangezien de tekst luidt: "dan kan zij worden voortgezet indien het faillissement eindigt door het in kracht van gewijsde gaan van de homologatie van een akkoord". De Gecombineerde Commissie zou menen dat uitgesloten moet worden dat nog een besluit van de vennoten vereist zou zijn voor een dergelijke voortzetting en adviseert dit te verduidelijken in de wet.

        Artikel 828

        Op grond van de eerste zin van artikel 828 blijft een openbare vennootschap die rechtspersoon is na haar ontbinding voortbestaan totdat de vereffening is geëindigd. De vereffening eindigt op het tijdstip als voorzien in artikel 831. Deze regeling wijkt af van de regeling voor de Boek 2 rechtspersonen. De motivering hiervoor is (zie Memorie van Toelichting, Wetsvoorstel titel 7.13, pagina 52) dat bij de openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid steeds vereffening plaatsvindt en zich niet de situatie kan voordoen dat men aan een vereffening niet toekomt bij gebrek aan baten op het tijdstip van de ontbinding. De Gecombineerde Commissie meent echter dat het ook bij een openbare vennootschap met rechtspersoonlijkheid kan voorkomen dat nadat de vereffening is geëindigd baten of verplichtingen opkomen. De vraag is dan wie bevoegd is tot vereffening en uit welk vermogen deze dienen te worden vereffend.
        Is er dan nog sprake van een afgescheiden vermogen? De Gecombineerde Commissie meent dat het wenselijk is dat de regeling als bedoeld in artikel 828 aansluit bij artikel 2:19 lid 5 ("de rechtspersoon blijft na ontbinding voortbestaan voorzover dit tot vereffening van zijn vermogen nodig is.").

        Artikel 831a
       
        In de systematiek van Wetsvoorstel titel 7.13 moet vanaf het tijdstip van ontbinding van een personenvennootschap altijd een vereffening plaatsvinden. In de literatuur is erop gewezen dat de regeling van de verplichte vereffening in de praktijk in bepaalde gevallen onnodig belastend werkt. Het nieuwe artikel 831a komt aan deze bezwaren tegemoet. Artikel 831a behelst een bijzondere voortzettingsregeling die het mogelijk maakt dat na de ontbinding van de vennootschap het door de vennootschap uitgeoefende beroep of bedrijf wordt voortgezet door een der gewezen vennoten of een andere rechtsverkrijgende onder algemene titel krachtens fusie, zonder dat vereffening behoeft plaats te vinden. Een dergelijke bijzondere voortzettingsregeling doet recht aan de bevordering van de continuïteit van de door een vennootschap gedreven onderneming. In het Wetsvoorstel Invoeringswet is bepaald dat ten einde van deze bijzondere voortzettingsregeling gebruik te maken een daartoe strekkend beding in de vennootschapsovereenkomst moet zijn opgenomen. De Gecombineerde Commissie acht de kans groot dat het opnemen van een dergelijk beding in de praktijk wordt nagelaten, zeker in de gevallen (binnen familiekringen) waarin dit juist gewenst is. Ook is denkbaar dat een besluit tot voortzetting eerst wordt genomen nadat de vennootschap is ontbonden. In verband hiermede lijkt het wenselijk de bepaling een algemene werking te doen hebben en niet een beding als voorwaarde te stellen. Uitgangspunt zou moeten zijn dat bij een voortzetting als hier besproken geen vereffening behoeft plaats te vinden, tenzij anders wordt besloten.

Den Haag, 20 september 2007

Mijn Documentenlijst

PDF genereren