Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Mevrouw mr. E.J. Mulock Houwer
Directeur-generaal Preventie, Jeugd en Sancties
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag
Uw kenmerk:5463198/07/DJJ
Doorkiesnum mer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-3 35 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 4.3.11/6

Visie op de justitiële jeugdinrichtingen in het strafrechtelijk traject


Geachte mevrouw Mulock Houwer,

Bij brief van 26 januari jl. verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het document ‘Een visie op de justitiële jeugdinrichtingen in het strafrechtelijk traject’.

De Algemene Raad heeft het document voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht, die bijgaand advies heeft uitgebracht. De Algemene Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de Adviescommissie, en verzoekt u die bij de verdere beleidsvorming te betrekken.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,

J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris


Bijlage



PREADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht

inzake

de nota

‘Een visie op de justitiële jeugdinrichtingen in het strafrechtelijk traject’


Algemeen
Het valt toe te juichen dat er een lange-termijn visie wordt ontwikkeld op de kwaliteit en effectiviteit van de justitiële jeugdinrichtingen (jji-en). Het gaat daarbij volgens het rapport om: a) optimalisering van de (her)opvoeding en - waar nodig – de behandeling van de in die inrichtingen verblijvende jongeren en b) het verminderen van de kans op recidive door deze groep.
Om het resultaat van de voorgenomen investeringen te zijner tijd goed te kunnen evalueren is het van belang op korte termijn een ‘nulmeting’ te verrichten waarmee de huidige kwaliteit en effectiviteit van de bejegening in justitiële jeugdinrichtingen wordt gedocumenteerd.

Uiterlijk in 2010 zullen de civielrechtelijk in de jji-en geplaatste jongeren in aparte (gesloten) residentiële voorzieningen zijn ondergebracht, gescheiden van hun ‘criminele’ lotgenoten. Gezien de grotendeels identieke opvoedingsproblematiek waar beide categorieën jongeren het slachtoffer van zijn, is die scheiding enigszins kunstmatig. Er dient naar gestreefd te worden dat de strafrechtelijke en civielrechtelijke (her)opvoedingscircuits van dezelfde gecertificeerde (her)opvoedings- en behandelmethoden gebruik kunnen maken en dat de strafrechtelijke en civielrechtelijke sectoren optimaal van elkaars ervaringen zullen kunnen profiteren.

Doelen van jeugdstrafrecht
De Adviescommissie Strafrecht vraagt zich af of – zoals in paragraaf 2.1 van de nota in zijn algemeenheid wordt gesteld en in paragraaf 2.4 wat betreft de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie wordt herhaald -  vergelding nog wel als een van de doeleinden van het jeugdstrafrecht mag worden beschouwd, nu artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) van de Nederlandse autoriteiten verlangt dat de belangen van het kind bij alle hen betreffende maatregelen voorop moeten staan. Terecht wordt in paragraaf 2.2 van de nota gewezen op het in artikel 40, eerste lid IVRK neergelegde uitgangspunt, dat de bejegening van verdachte en veroordeelde jongeren dient te zijn gericht op hun herintegratie in de vrije samenleving. Daarmee verdraagt de vergeldingsnotie zich slecht. Ook al gezien in de nota uitgedrukte intentie om de jji-en primair te benutten als centra voor (her)opvoeding en behandeling, lijkt er voor het vergeldingsconcept bij de tenuitvoerlegging van intramurale jeugdsancties geen plaats meer te zijn.

Verval onderscheid opvang- en behandelinrichting
Gezien de voorgenomen invoering van één basismethodiek voor de aanpak van alle jongeren die in jji-en worden geplaatst is het niet meer dan logisch dat het huidige onderscheid tussen opvang- en behandelinrichtingen komt te vervallen. Te verwachten valt dat elke jji talrijke interne differentiatiemogelijkheden zal krijgen, waardoor elke jongere in een voor hem of haar geschikte unit en groep zal kunnen worden geplaatst. De commissie kan dit streven alleen maar toejuichen, maar wil daar wel bij aantekenen dat de te ontwikkelen interne differentiatiemogelijkheden ter wille van de rechtszekerheid in voor alle betrokkenen duidelijke wettelijke regelingen dienen te worden beschreven.

Het onderscheid tussen rijks- en particuliere jji-en
De commissie vraagt zich af of in de toekomst het thans nog bestaande onderscheid tussen rijks- en particuliere jji-en gehandhaafd dient te blijven. De meerwaarde van dat onderscheid is niet duidelijk, zeker niet nu de (vrijwel volledig gesubsidieerde) particuliere inrichtingen middels convenanten gebonden zijn aan dezelfde regels als die gelden voor en in de rijksinrichtingen.

Vreemdelingenbewaring van jeugdigen
De commissie onderschrijft het plan om de vreemdelingenbewaring van jeugdigen – voorzover op zich al verenigbaar met het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind – niet in jji-en maar in andere, aan hun bijzondere positie aangepaste, voorzieningen ten uitvoer te leggen.

Vervangende jeugddetentie en gijzeling
De commissie geeft de minister voorts in overweging om ook de vervangende jeugddetentie en de (overigens vrijwel nooit toegepaste) gijzeling niet in de beoogde nieuw op te zetten inrichtingen ten uitvoer te leggen omdat deze sanctie c.q. dit dwangmiddelen niet primair met het oog op (her)opvoeding of behandeling zijn opgelegd.

Betrokkenheid van ouders/verzorgers
Het voornemen om de ouders dan wel de verzorgers zo veel mogelijk bij de bejegening van de jongeren te betrekken past in een contextuele benadering van jeugddelinquentie. De delinquente jongere is immers deel van een of meer sociale systemen, waarin hij na ontslag uit de inrichting meestal weer zal gaan participeren. Het lijkt daarom niet alleen van belang om de ouders of verzorgers de jji-en ‘binnen te halen’, maar – al of niet via dezen – ook andere in het leven van de jongere relevante actoren bij zijn herintegratie te betrekken. Men kan daarbij niet alleen denken aan school, sportverenigingen e.d., maar ook aan vriendengroepen (peer groups), mits vast staat dat dat niet de fameuze ‘verkeerde vrienden’ zijn.

Als de ouders of verzorgers een vorm van medeverantwoordelijkheid krijgen voor de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, jeugddetentie en de pij-maatregel dient hun rechtspositie in de desbetreffende wettelijke regelingen duidelijk te worden vastgelegd. Ouders en verzorgers dienen te beschikken over een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang om eventuele conflicten tussen hen en de jji over de bejegening van hun kind of pupil door een onafhankelijke rechterlijke instantie te kunnen laten beoordelen. In een adequate rechtshulp aan deze ouders en verzorgers dient te worden voorzien.

Trajectbenadering
De voorgestelde trajectbenadering verdient het om consequent te worden uitgewerkt. Dat betekent volgens de commissie dat niet alleen de partners in het zogenaamde netwerkberaad bij de planning van het intramurale en aansluitende extramurale traject worden betrokken, maar – afhankelijk van de procesfase - ook de (jeugd)officier, de raadsman, de rechter-commissaris, de raadkamer gevangenhouding en de kinderrechter.

Verblijfsplan
De planning van het verblijf in de jji vormt een essentieel onderdeel van de nieuwe benadering. De commissie ziet – op papier – hier niet veel verschillen met de thans geldende bepalingen met betrekking tot de verblijfs- en behandelplannen in de opvang en behandelinrichtingen. De commissie meent uit de nota te kunnen opmaken (en ondersteunt dat streven) dat er voor iedere geplaatste jongere, ongeacht de titel waaronder dat is gebeurd, een verblijfsplan wordt geschreven, waar dit thans niet is verplicht voor jeugdigen die naar verwachting niet langer dan drie maanden in een opvanginrichting zullen verblijven.

De macht van de deskundigen
De nota rechtvaardigt de veronderstelling dat de vrijheidsbeneming van verdachte en veroordeelde jongeren primair het karakter gaat krijgen van een (her)opvoedingsmaatregel al of niet gecombineerd met behandeling.
Dat betekent dat gedragsdeskundigen een nog grotere rol bij de advisering over en de tenuitvoerlegging van jeugdsancties zullen krijgen dan thans al het geval is. Daardoor kan een spanning ontstaan tussen welke interventie gedragskundig gezien wenselijk zou zijn en welke, afgemeten aan het strafbare gedrag dat aanleiding tot de interventie was, nog proportioneel is. De commissie acht het daarom van belang dat in de betrokken regelgeving bepalingen worden opgenomen, die ruimte bieden aan een tussentijdse rechterlijke beoordeling van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, jeugddetentie en de pij-maatregel. Daarbij valt te denken aan een toets zoals in art. 38s Wetboek van Strafrecht is voorzien ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel.

Kwaliteitsverbetering en scholing
De beoogde verbetering van de kwaliteit van de bejegening van jongeren in jji-en kan niet alleen worden bereikt door introductie en implementatie van gecertificeerde (her)opvoedings- en behandelmethoden door goed geschoold inrichtingspersoneel. Daarbij is het noodzakelijk om zowel de jeugdofficieren, de kinderrechters als de raadslieden die jeugdstrafzaken behandelen te onderrichten in de (her)opvoedings- en behandelmethodiek die in de jji-en beschikbaar zijn of komen. Het is belangrijk dat alle bij het jeugdstrafproces betrokkenen actoren (kunnen) wat dit betreft beschikken over dezelfde informatie om zinvol met elkaar over de aard en duur van de meest wenselijke interventies te kunnen overleggen.

Tot slot
De commissie geeft de minister in overweging de ontwikkeling van een lange termijn visie op de tenuitvoerlegging van intramurale sancties te verbreden met een herwaardering van het gehele jeugdsanctiepakket zodat de tenuitvoerlegging van alle jeugdsancties in onderling verband kan worden beschouwd. Vooral – maar niet alleen – door introductie van de gedragsmaatregel  (wetsontwerp Kamerstuknummer 30 332)) lijkt dit niet alleen onvermijdelijk maar ook wenselijk.
Een en ander zou kunnen leiden tot een herdefiniëring van de jeugdsancties, waarbij met name de vraag zou dienen te worden beantwoord of in plaats van de huidige indeling van jeugdsancties in straffen en maatregelen deze niet beter kan worden vervangen door een ander, beter op de pedagogische opdracht van het jeugdstrafrecht toegesneden sanctiebegrip (zie preadvies De Hullu).


Rotterdam, 1 maart 2007

Adviescommissie Strafrecht
Mw. prof. mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris