Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Mevrouw Mr W. Sorgdrager
Minister van Justitie
Ministerie van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 23 juni 1995
Ons kenmerk: 3.1.1/5


Mevrouw de Minister,

Betreft: Aanvullend advies inzake het wetsvoorstel Herziening
         voorschriften onderzoek op de terechtzitting
Op 27 maart 1995 heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten u een advies doen toekomen inzake het wetsvoorstel herziening van de voorschriften betreffende het onderzoek op de
terechtzitting in strafzaken. Dit advies was opgesteld door de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad.

De adviescommissie heeft de Algemene Raad er op gewezen dat dit advies op één punt aanvulling behoeft. Graag doet de Algemene Raad u hierbij de door de adviescommissie voorgestelde en door de Raad onderschreven aanvulling toekomen.


Het voorgestelde artikel 415 Sv.

Ten aanzien van het voorgestelde artikel 415 Sv. vermeldt de Memorie van Toelichting slechts dat het hier gaat om "technische aanpassingen, die nodig waren door de wijzigingen in de regeling van het onderzoek ter terechtzitting".
Gezien echter het feit dat in het voorgestelde artikel 415 Sv. op het rechtsgeding voor het Gerechtshof onder meer de artikelen 312 t/m 314 Sv. van overeenkomstige toepassing worden verklaard, gaat het hier om een zeer principiële wijziging: invoering van dit voorgestelde artikel betekent dat wijziging van de telastelegging in hoger beroep mogelijk wordt.

De adviescommissie heeft haar bezwaren tegen deze wijzigingsmogelijkheid reeds naar voren gebracht in haar preadvies inzake wetsontwerp 23 705 (vormverzuimen en grondslag telastelegging). Zij zal deze bezwaren, die voor een groot deel overeenstemmen met de bezwaren die de Commissie Moons in haar rapport "Recht in Vorm" terzake formuleerde, hier kort samenvatten.

Om te beginnen is de mogelijkheid om de telastelegging ook in hoger beroep te wijzigen voor het openbaar ministerie bepaald geen stimulans tot accuratesse. Het belang van een zorgvuldige procesvoering brengt met zich mee dat het openbaar ministerie de inzet van het geding zo trefzeker mogelijk dient te formuleren. Hierbij moet niet worden vergeten dat de wet ruime mogelijkheden biedt om in eerste instantie eventuele initiële misslagen te herstellen.

Verder kan achter tekstueel geringe verschillen (bijvoorbeeld een tijd- of plaatsaanduiding) een geheel andere beschuldiging schuil gaan. Wijziging van de telastelegging in hoger beroep kan derhalve in feite verlies van een instantie met zich meebrengen.

Tenslotte zal een korte schorsing van de behandeling ter terechtzitting na wijziging van de telastelegging veelal onvoldoende zijn. Dit geldt met name ten aanzien van de behandeling in hoger beroep, waar de verdediging te maken heeft met een vonnis, waaraan een reeds "uitgekristalliseerd" feitencomplex ten grondslag ligt. Gelet op artikel 6 EVRM zal het belang van de verdediging dan ook in vele gevallen met zich meebrengen dat de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep dient te worden aangehouden. Dit brengt een verlies aan proceseconomie met zich mee en is met name zeer onwenselijk wanneer het gaat om gedetineerde verdachten, die zich op het tijdstip van de behandeling in hoger beroep reeds geruime tijd in voorlopige hechtenis bevinden.

De adviescommissie heeft dan ook grote bezwaren tegen invoering van het onderhavige voorstel, dat een niet-noodzakelijke verruiming van de bevoegdheden van het openbaar ministerie ten koste van de positie van de verdachte inhoudt.

Zij spreekt er bovendien haar verbazing over uit dat een dergelijk ingrijpend voorstel in de Memorie van Toelichting geen enkele aandacht heeft gekregen.

Dat in brede kring wordt geconstateerd dat invoering van dit voorstel de problemen rond de zogenaamde "onverdiende" vrijspraken of ontslagen van rechtsvervolging alleen maar zal vergroten, moge blijken uit het in NJB '95 nr. 21 gepubliceerde artikel onder de titel "Het paard van Troje binnengehaald".


Gaarne verzoekt de Algemene Raad u bovenstaande opmerkingen te betrekken bij de beraadslagingen terzake.

Hoogachtend,




mr J.E. Biesma

Cc Mevrouw Mr I.M. Abels