Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Mevrouw mr W. Sorgdrager

Minister van Justitie

Postbus 20301

2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 20 juli 1998

Doorkiesnummer: 070 3353514

Dossiernummer: fb/ak

Mevrouw de Minister,

Concept Richtlijn Bestrijding betalingsachterstanden bij handelstransacties

Bij brief van 11 juni jl. bood u de concept Richtlijn Bestrijding betalingsachterstanden bij handelstransacties aan de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten aan met het verzoek daarop commentaar te leveren. De Algemene Raad gaat graag op dat verzoek in.

De concept richtlijn is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van de Algemene Raad en in de Algemene Raad zelf. Ik bied u hierbij het preadvies van de adviescommissie aan. De Algemene Raad kan zich geheel met dit advies verenigen.

Het is verheugend dat de voorgestelde maatregelen een bijdrage kunnen leveren aan het wegnemen van de grote praktische verschillen in handelsgewoonten tussen de verschillende landen in de Europese Unie.

Toch vraagt de Algemene Raad aandacht voor de rechtspositie van de debiteur bij een handelstransactie. Er mag pas van worden uitgegaan dat een vordering onbetwist is als dit blijkt uit het antwoord van de gedaagde zodra hij in rechte is betrokken, dan wel uit het achterwege blijven van een dergelijk antwoord. Bij de beoordeling van deze concept Richtlijn moet dat een algemeen uitgangspunt zijn.

Daarnaast stuit de invoering van een versnelde invorderingsprocedure voor onbetwiste schulden zonder beperking van waarde en zonder verplichte procesvertegenwoordiging, zoals voorgesteld in artikel 5 van de concept richtlijn, op principiële en praktische bezwaren. Ook de in de Toelichting bij artikel 6 gesuggereerde invoering van een vereenvoudigde invorderingsprocedure zonder verplichte procesvertegenwoordiging, voor vorderingen tot een bedrag van ±  Fl. 44.000,- ontmoet bezwaar.

Tenslotte verwijs ik naar het advies dat de Algemene Raad in dit verband op 9 juni jl. gaf aan de Nederlandse leden van het Europees Parlement. Een kopie daarvan stuur ik u hierbij nogmaals toe.

Hoogachtend,

F.H.M. Bouritius,

Advisering wetgeving.

C.c.: de Nederlandse leden van het Europees Parlement.  

ADVIESCOMMISSIE BURGERLIJK PROCESRECHT

CONCEPT RICHTLIJN BESTRIJDING

BETALINGS-ACHTERSTANDEN BIJ

HANDELSTRANSACTIES.

De Commissie heeft kennis genomen van het voorstel d.d. 25 maart 1998 van de Europese Commissie genummerd OM (98) 126 def 98/0099 (COD). Het voorstel betreft een behartenswaardige poging om betalingsachterstanden bij handelstransacties in de gehele Europese gemeenschap terug te dringen. De Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht vraagt zich af of de daartoe voorgestelde wettelijke middelen in staat zullen zijn om de grote praktische verschillen in handelsgewoonten tussen de verschillende landen van de Europese gemeenschap weg te nemen. De voorgestelde maatregelen zullen daartoe echter wel een bijdrage kunnen leveren.

De Adviescommissie heeft er goede nota van genomen dat de voorstellen uitsluitend betrekking hebben op handelstransacties als gedefinieerd in artikel 2, lid 1 en dus niet op transacties met consumenten. Van natuurlijke personen en rechtspersonen die een beroep of bedrijf uitoefenen mag enerzijds meer kennis van wettelijke bepalingen met betrekking tot transacties verwacht worden dan van consumenten en mag anderzijds ook meer alertheid verwacht worden ten aanzien van formele aanmaningen, dagvaardingen en dergelijke. In zoverre is een zekere verschuiving in rechtsbescherming ten gunste van de schuldeiser en ten nadele van de debiteur bij handelstransacties eerder acceptabel dan ten aanzien van consumententransacties.

De Commissie blijft echter grote waarde hechten aan de rechtsbescherming voor alle partijen, en dus ook voor de debiteur van een handelstransactie. In casu denkt de Commissie daarbij aan de regel dat -buiten medewerking van de debiteur- er geen executoriale titel tot stand behoort te komen zonder  -tenminste summiere- rechterlijke toetsing. Daarbij geniet de gedaagde het voordeel van de twijfel: er mag dus pas van worden uitgegaan dat een vordering onbetwist is zodra dit blijkt uit het antwoord van de gedaagde in rechte, danwel uit het achterwege blijven van dergelijk antwoord. Met alle respect voor het belang van eiser (en trouwens ook voor dat van de verweervoerende gedaagde) bij een spoedige beslechting van geschillen, mag aan deze essentiële rechtsbescherming geen afbreuk worden gedaan. Het komt ons voor dat de concept richtlijn dat op onderdelen wel doet.

Uit procesrechtelijk oogpunt zijn van belang de artikelen 5 en 6 van de concept Richtlijn.

Artikel 5 heeft betrekking op versnelde invorderingsprocedures voor onbetwiste schulden. De Commissie stelt ook hier voorop dat er niet voorshands van mag worden uitgegaan dat een vordering onbetwist is. In het voetspoor van het Duitse Mahnverfahren dat minder goed inpasbaar is in het Nederlandse procesrechtelijke systeem wordt gedacht aan een simpele procedure voor vorderingen zonder beperking in waarde en zonder verplichte rechtsbijstand. Tegen dat laatste bestaan principiële en praktische bezwaren. Het principiële bezwaar is dat daarmee inbreuk gemaakt zou worden op het algemene principe van verplichte vertegenwoordiging bij -kort gezegd- rechtbankzaken. Dat principe is nog onlangs door de Commissie Cohen als waardevol bevestigd. De reden daarvoor is voor een belangrijk deel van praktische aard: De ervaringen met de formulier dagvaarding bij het kantonrecht leren dat  vorderingen zonder professionele rechtsbijstand ingediend veelvuldig tot praktische problemen bij de gerechten aanleiding geven. Daar komt bij dat een dergelijke procedure, vergelijkbaar met het vroeger  in Nederland op bescheiden schaal gekende gerechtelijk bevel tot betaling, slechts bruikbaar is tot op het moment dat blijkt dat de vordering betwist wordt. Op dat moment zal hetzij de gehele procedure moeten worden afgebroken en een normale procedure worden opgezet, hetzij "de wissel worden omgezet" naar een normale procedure overeenkomstig de normale regelen. En voor grotere bedragen is dan onontkoombaar dat dan alsnog verplichte rechtsbijstand geldt.

Artikel 5, lid 5 stelt een maximale termijn van 60 dagen tussen "de ontvangst van het verzoek van de schuldeiser" en "de datum waarop de executoriale titel .... ten uitvoer kan worden gelegd". Vertaald in huidige Nederlandse termen komt dit neer op een maximale termijn van vonniswijzing in verstekzaken van 60 dagen. Bij behoorlijke organisatie van de gerechten behoort een verstekvonnis op termijn van niet meer dan veertien dagen gewezen te kunnen worden en de voorgestelde termijn behoort dus zeker haalbaar te zijn. Als echter een soort verzoekschriftprocedure gekozen wordt waarbij het verzoek tot het betalingsbevel bij de griffie wordt ingediend, moet beseft worden dat voor de ingang van de termijn eerst moet vaststaan dat aan de gedaagde deugdelijk is kennis gegeven van het verzoek en dat de gedaagde de vordering niet betwist. Lid 5 geeft dat overigens ook aan. Dat kan echter veel langer duren  zeker waar de gedachteprocedure ook bedoeld is voor hoge vorderingen, zijn de waarborgen van deugdelijke kennisgeving aan de gedaagde van groot belang.

Artikel 5, lid 3 stelt dat de procedure open moet staan voor schuldeisers uit alle lidstaten, ongeacht hun woon- of vestigingsplaats. Daar lijkt geen bezwaar tegen te bestaan, maar de bepaling behoort geen afbreuk te doen aan de competentieregels die volgen uit het EEX-verdrag. Aan de daaraan door de gedaagde te ontlenen rechtsbescherming mag geen afbreuk gedaan worden.

In de toelichting op artikel 5 wordt gesuggereerd dat een dergelijke versnelde invorderingsprocedure ook buiten tussenkomst van een rechter om zouden kunnen platsvinden. Die regeling is -gelukkig- niet in de tekst van artikel 5 opgenomen en zoals uit het vorenstaande blijkt, zou de Commissie daartegen ook groot bezwaar hebben.

Artikel 6 betreft vereenvoudigde wettelijke procedures voor kleine schulden. Onder "kleine schulden" begrijpt de Europese Commissie bedragen tot tenminste 20.000 ECU (of wel circa NLG 44.000,00). Deze procedures moeten blijkens de toelichting van toepassing zijn ongeacht of deze schulden wel of niet worden betwist. De toelichting suggereert bovendien dat daarbij geen deurwaarder of advocaat aanwezig zou hoeven te zijn. De Adviescommissie stelt voorop dat zeker in de gevallen waarin de gedaagde verweer voert niet aan diens rechtsbescherming getornd mag worden en dat er in de Nederlandse verhoudingen geen enkele aanleiding is om voor een dergelijke procedure af te wijken van de algemene regelen voor verplichte rechtsbijstand. Daarbij verdient aantekening  dat een bedrag van crica NLG 44.000,00 ruim viermaal zo hoog is als de zojuist voorgestelde Nederlandse grens voor kantongerechtprocedures zonder verplichte procesvertegenwoordiging.

Er is zeker denkbaar dat het gevoerde verweer niet serieus is. De enige die dat echter kan en mag beoordelen is de rechter.

De Adviescommissie merkt op dat er -afgezien van het algemene streven om procedures te versnellen- ook nu al voor een eiser die haast heeft mogelijkheden zijn de procedure te bespoedigen, ook bij verweer. Te denken valt daarbij aan het Versneld Regime, de mogelijkheid om de dagvaardingstermijn te verkorten (artikel 7 Rv) en de mogelijkheid om zonder re- en dupliek te procederen (artikel 145 Rv). Bovendien is er voor spoedeisende gevallen de mogelijkheid om op zeer korte termijn in kort geding een executoriale titel te krijgen, zij het (formeel) slechts voor een voorschot.

Ten aanzien van de kosten moet opgemerkt worden dat de griffierechten bij grote vorderingen thans al zeer aanzienlijk zijn (bijna NLG 7.000,00 voor vorderingen boven de NLG 365.000,00) en dat die griffierechten ook gelden voor de eiser in kort geding. Het aanhangige Wetsontwerp 25.926 verhoogt die griffierechten nog eens tot een maximum van NLG 7.485,00, maar bepaalt bovendien dat ingeval van intrekking van de vordering voor de eerstdienende dag (als de dreigende werking van de dagvaarding effectief is gebleken) toch 25% van het griffierecht verschuldigd blijft.

J. Schepel

voorzitter adviescommissie burgerlijk procesrecht