Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Aan de Minister van Justitie
Mr A.H. Korthals
Ministerie van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG


Den Haag, 4 november 1999
Dossiernummer : 3.5.1/6 FB/nd

Mijnheer de minister,

Betreft:               Concept wetsvoorstellen Organisatie en bestuur gerechten en Raad voor
                  de rechtspraak

Bij brief van 15 september jl. verzocht u de Algemene Raad om advies bij bovengenoemde wetsvoorstellen vóór 26 oktober 1999. De concepten zijn voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Herziening rechterlijke organisatie van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. Gelet op de korte tijdsspanne die voor advisering beschikbaar is heeft de adviescommissie zich moeten beperken tot een preadvies op hoofdlijnen. Met die kanttekening kan de Algemene Raad zich met het preadvies, dat u bijgaand aantreft, geheel verenigen. Hij voegt daar gaarne het volgende aan toe, deels aanhakend op hetgeen door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak onder uw aandacht werd gebracht.  

1.        De Algemene Raad is bezorgd over de tijdsdruk waaronder het wetgevingstraject staat. Verschillende onderwerpen lijken nog controversieel en verdienen nadere beschouwing. De Algemene Raad heeft daarbij in het bijzonder het oog op de waarborgen voor de onafhankelijkheid van de rechtspraak. De instelling van de Raad voor de Rechtspraak brengt immers grote veranderingen teweeg in de tot nog toe bestaande evenwichtige relatie tussen minister en zittende magistratuur.

2.        Wat betreft de samenstelling van de Raad voor de Rechtspraak  vindt de Algemene Raad dat de benoeming van de leden dient plaats te vinden zonder beïnvloeding vanuit “de politiek”. Bovendien geeft de Algemene Raad de voorkeur aan een bezetting met vijf leden, waarvan één een niet-rechterlijk lid is.  

3.        In het kader van de aan de Raad voor de rechtspraak  toebedachte adviestaak merkt de Algemene Raad op dat, als die adviestaak zich uitstrekt tot advisering over de strafrechtketen, in de Memorie van Toelichting ingegaan moet worden op de spanning die dat meebrengt tussen de Raad voor de rechtspraak enerzijds en het College van Procureurs-Generaal anderzijds.

4.        De Algemene Raad vraagt uw aandacht voor de wetgevingsadvisering door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak. Deze kerntaak van de NVvR zou, aldus het voorstel, na de instelling van een Raad voor de Rechtspraak  minder accent krijgen. De Algemene Raad vindt het doelmatig als de mening van de leden van de zittende en staande magistratuur, als bij uitstek materiedeskundigen, blijft doorklinken in de advisering met betrekking tot de inhoudelijke vakwetgeving door de NVvR. Hij dringt er daarom op aan dat de huidige adviesfunctie van de NVvR onverlet wordt gelaten.

5.        De Algemene Raad kan zich tenslotte geheel verenigen met hetgeen de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak in haar advies (paragraaf 4.3. en 4.4) naar voren heeft gebracht omtrent medezeggenschap en de rechtsbescherming tegen besluiten van de Raad voor de rechtspraak en het gerechtsbestuur. Hij dringt er daarom bij u op aan daaraan de nodige aandacht te besteden.

Met vriendelijke groet,

Florine Bouritius  
Advisering wetgeving

Bijlage.


PREADVIES

van de ad hoc adviescommissie Herziening Rechterlijke Organisatie

bij de concept wetsvoorstellen Raad voor de Rechtspraak en Organisatie en bestuur gerechten


De ad hoc commissie Herziening Rechterlijke Organisatie heeft zich gebogen over het concept-wetsvoorstel Raad voor de Rechtspraak en het concept-wetsvoorstel Organisatie en Bestuur Gerechten en heeft daarbij de volgende mening ontwikkeld.

1.        De Commissie stelt zich op het standpunt dat de Nederlandse Orde van Advocaten gediend is met een goed georganiseerde rechterlijke macht, die binnen redelijke termijnen uitspraken van redelijke kwaliteit produceert. In dit kader heeft de Commissie een positief oordeel over de beide wetsontwerpen. De Commissie zou er wel bij het Ministerie op willen aandringen, dat de te nemen efficiencymaatregelen er niet toe mogen leiden dat de individuele zaak de nodige aandacht komt te ontberen.

2.        Het is de Commissie niet duidelijk om welke redenen de Hoge Raad en de Raad van State niet eenzelfde Bestuursstructuur krijgen.

3.        Met betrekking tot het concept Wet op de Rechterlijke Organisatie heeft de Commissie de opmerking bij artikel 2.6.1.1. (Raad voor de rechtspraak) dat niet duidelijk is op welk moment er van vijf leden naar drie zou moeten worden overgegaan. De visie van de Commissie is dat de taak zodanig zwaar is dat in het tweede lid zou moeten blijven staan “de Raad bestaat uit vijf leden”.

4.        In artikel 2.6.2.4. (Raad voor de rechtspraak) krijgt de Raad tot taak de uniforme rechtstoepassing te bevorderen. De Commissie zal hieraan gaarne toegevoegd zien dat de Raad geen taak heeft bij juridisch inhoudelijke sturing van de rechtspraak. Eenzelfde bepaling staat in artikel 2.2.2.1. lid 3.

5.        De Commissie juicht de klachtenregeling bedoeld in artikel 2.2.2.4. (Organisatie en bestuur gerechten) toe. De Commissie heeft zich afgevraagd of aan dit artikel niet een lid zou dienen te worden toegevoegd, dat de Staat aansprakelijk is voor rechterlijke fouten die niet door aanwending van een rechtsmiddel hersteld kunnen worden. Vergelijk bijvoorbeeld Hoge Raad, 24 april 1992, NJ 1992, 672 met noot PAS.

6.        Met betrekking tot artikel 2.2.1.6. van het concept-wetsvoorstel Organisatie en Bestuur Gerechten merkt de Commissie op dat het aantal van drie organisatorische eenheden kennelijk een schrijffout is en dat dit vier dient te zijn, mede gelet op hetgeen hierover in het artikelsgewijze deel van de Memorie van Toelichting wordt opgemerkt.

7.        In de Wet Rechtspositie Rechterlijke Ambtenaren geeft de Commissie in overweging om de disciplinaire maatregelen in artikel 46 c, d, e, en de buitenfunctie-stelling als bedoeld in artikel 46 f lid 3 (Organisatie en bestuur gerechten)  niet alleen door de betreffende gerechtsvoorzitter te doen opleggen, maar door het bestuur van het betreffende gerecht met uitzondering van het bestuurslid dat geen deel uitmaakt van de rechterlijke macht. Dit heeft het voordeel dat een dergelijke ingrijpende beslissing door meer dan één persoon wordt genomen.

8.        Artikel 46 f lid 1(Organisatie en bestuur gerechten) dient te luiden:

"Een rechterlijke ambtenaar kan door de Hoge Raad geschorst worden, indien, ......"


Namens de ad hoc commissie Herziening Rechterlijke Organisatie

A.L. Asscher

Den Haag, 29 oktober 1999