Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer Mr J. de Wijkerslooth
Voorzitter van het College van Procureurs-Generaal
Postbus 20305
2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 2 november 1999
Dossiernummer 3.1.1   fb/md
 
Geachte heer De Wijkerslooth,

Uitwisseling OM/advocatuur.

Bij het laatste periodiek overleg van het College van Procureurs-Generaal en de Algemene Raad op 15 juni jl., is aandacht besteed aan het project Uitwisseling OM-advocatuur. Daarbij is wederzijds vastgesteld dat het stellen van voorwaarden kan bijdragen aan de doelmatigheid van de uitwisseling.  

Inmiddels heeft de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad op dit punt een advies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen. U treft dat advies bijgaand ter informatie aan.

De Algemene Raad stelt zich voor dit onderwerp opnieuw te bespreken in het volgende periodiek overleg, dat is vastgesteld op 15 maart 2000.  Daarbij zou, naast dit advies van de adviescommissie Strafrecht, ook de evaluatie van het project Uitwisseling OM-advocatuur in het Haagse arrondissement kunnen worden besproken.

Met vriendelijke groet,

Florine Bouritius
Advisering wetgeving.

C.c.: mr H.J.A. Knijff
         leden adviescommissie strafrecht

AANVULLEND PRE-ADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht
inzake
uitwisseling OM/Advocatuur
       

Op 2 oktober 1998 heeft de Adviescommissie Strafrecht een pre-advies uitgebracht over diverse mogelijkheden om te komen tot een uitwisseling tussen OM en advocatuur, met als doel te komen tot een beter begrip over en weer van elkaars posities in het strafproces om zowel een betere verstandhouding te bewerkstelligen als een verhoging van de kwaliteit.
Ten aanzien van de concrete voorstellen die het OM in overleg met de NovA hieromtrent heeft gedaan heeft de Adviescommissie Strafrecht positief geadviseerd ten aanzien van een uitwisseling op het niveau van cursussen en themadagen.
Voor wat betreft het openen van de mogelijkheden tot stages over en weer heeft de Adviescommissie Strafrecht een onderscheid gemaakt tussen de verschillende stagemogelijkheden.
De buitenstages zoals deze door de OM-raio’s bij de advocatuur worden gelopen en de stage die een OM-buitenstaander, voorafgaande aan zijn installatie bij de advocatuur lopen worden door de Adviescommissie Strafrecht positief gewaardeerd.
De Adviescommissie Strafrecht acht een stage binnen de advocatuur van een lid van het OM in functie echter om principiële redenen ontoelaatbaar en heeft zich dan ook negatief uitgesproken ten aanzien van een project in het Haagse arrondissement waarin een dergelijke stage mogelijk werd gemaakt. Kort samengevat zijn de bezwaren tegen deze stagemodaliteit dat:
-        een dergelijke stage op gespannen voet staat met de geheimhoudingsplicht van de advocaat;
-        cliënten van het kantoor met een dergelijke stage zouden moeten instemmen, hetgeen nauwelijks op een
        adequate manier kan worden geregeld, in die zin dat cliënten ook feitelijk de vrijheid krijgen géén toestemming te                 verlenen;
-        bij cliënten en het publiek een beeldvorming kan ontstaan die het vertrouwen in de advocatuur schaadt, nu gelet op         de procespositie van het OM, een officier toch  per definitie ‘de tegenpartij’ is;  
-        het nog maar de vraag is of het OM-lid afstand kan doen van zijn opsporingsbevoegdheid ten aanzien van hetgeen         hij in het kader van zijn stage ter kennis krijgt en het ook nauwelijks te voorkomen is dat voor cliënten belastende                 informatie, die vertrouwelijk aan de advocaat wordt toevertrouwd en waarvan het OM-lid hetzij tijdens een                         bespreking, hetzij uit een dossier kennisneemt, niet toch op enigerlei wijze later door het OM kan worden gebruikt.
-        het OM-lid niet valt onder het advocaten-tuchtrecht.
Voor wat betreft de omgekeerde stage-mogelijkheid acht de Adviescommissie Strafrecht het evenmin wenselijk dat een advocaat zou gaan optreden als plaatsvervangend OvJ of AG, met name omdat ook hierdoor het vertrouwen van het publiek in de advocaat als partijdige belangenbehartiger kan worden geschaad, door een vergaande vermenging van rollen en functies. Bovendien kan ook de advocaat in de problemen komen als hem in het kader van de functie van plaatsvervangend OM-er informatie ter ore komt, die betrekking heeft op (een van) zijn cliënten, welke informatie hij vervolgens niet zou mogen gebruiken.
De problemen zoals deze hiervoor zijn geschetst bij een stage van een OM-lid op een advocatenkantoor zijn in mindere mate aanwezig bij een stage van een advocaat bij het OM, maar het probleem van het verkrijgen van informatie over cliënten, die eigenlijk niet voor de verdediging bestemd is, blijft ook in deze situatie spelen. Dit zou kunnen worden opgelost door een stage die meer gericht is op het krijgen van inzicht in de organisatie van het parket, dan op de behandeling van individuele zaken.

Huidig voorstel
Intussen is in het kader van een bespreking tussen de Algemene Raad en het College van Procureurs-Generaal een nieuwe stage-variant voorgesteld inhoudende dat aankomend officieren, voordat zij opsporingsbevoegdheid krijgen, gedurende drie maanden meelopen op een advocatenkantoor. Gedurende die maanden zal de aankomend officier worden beëdigd als advocaat.
Deze variant komt, afgezien van de duur van de stage, overeen met de stage van de OM-raio bij de advocatuur, die door de Adviescommissie Strafrecht positief is gewaardeerd. Bij deze stage-variant vervallen de bezwaren, die gelden ten aanzien van de stage van een OM-lid in functie. Om zoveel mogelijk te voorkomen dat de aankomend officier na de stage in aanraking komt met cliënten die hij als advocaat heeft bijgestaan, beveelt de Adviescommissie Strafrecht aan dat de stage zal worden gelopen in een ander arrondissement c.q. ressort dan waar het OM-lid vervolgens zal worden geïnstalleerd.  

Rotterdam, 20 september 1999

Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris

Mijn Documentenlijst

PDF genereren