Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen




De heer Mr A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag




Den Haag, 11 februari 2000
Doorkiesnummer        070 - 335 35 68
E-mail                        m.davis@advocatenorde.nl
Dossiernummer        3.1.1/8





Mijnheer de Minister,

Betreft:                 Ontwerp-Besluit DNA-onderzoek in stafzaken en Nota van Wijziging 26 271 nr 7

Bij brief van 16 december 1999 verzocht u de Algemene Raad om commentaar bij het Ontwerp-Besluit DNA-onderzoek in strafzaken. Het Ontwerp-Besluit  is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen.
De Algemene Raad wijst u erop dat het preadvies niet alleen het desbetreffende Ontwerp-Besluit behandelt, maar ook de op 16 december 1999 aan de Tweede Kamer toegezonden Nota van Wijziging. Ook te dien aanzien neemt de Algemene Raad het oordeel van zijn commissie over. Deze aanpassingen (verder verlagen van de wettelijke toepassingsbeperking, introductiebevel officier van justitie zonder beroepsmogelijkheden, horen ook als de raadsman er nog niet is) gaan alle ten koste van de rechtsbescherming van de verdachte. De Algemene Raad betreurt de keuzen en hoopt dat voortgezet debat zal leiden tot herbezinning.
Voor het overige verwijs ik u naar bijgevoegd preadvies.

Hoogachtend,


Barbara van Dorp
Public Affairs
Bijlage.






Mevrouw Mr M. Pe
Griffier van de Vaste Commissie voor Justitie
in de Tweede Kamer
Postbus 20018
2500 EA  Den Haag




Den Haag, 11 februari 2000
Doorkiesnummer:        070 – 335 35 68
E-mail:                m.davis@advocatenorde.nl
Dossiernummer:         3.1.1  en 3.4.1.




Geachte mevrouw Pe,

Betreft:        Ontwerp-Besluit DNA-onderzoek in strafzaken en Nota van Wijziging 26 271 nr  7

Hierbij zend ik u het advies inzake het Ontwerp-Besluit DNA-onderzoek in strafzaken
en de Nota van Wijziging in 26-voud. Bij de Tweede Kamer is het Wetsvoorstel Wijziging van de Regeling van het DNA-onderzoek in strafzaken in behandeling. De Algemene Raad heeft daarover op 27 januari 1999 aan de Minister advies uitgebracht.

Bij dit advies heeft de Algemene Raad de Minister ook geadviseerd over de Nota van Wijziging op dit wetsvoorstel. Het lijkt de Algemene Raad goed u dit advies te doen toekomen. Ik zend u daartoe in kopie de aan de Minister verzonden brief met bijlage. Ik verwijs u graag naar de inhoud daarvan. Hierin brengt de Algemene Raad ernstige bezwaren naar voren tegen de ingrijpende aanpassingen die deze Nota van Wijziging in het wetsvoorstel voorstelt.

Wilt u voor verspreiding onder de leden van de Vaste Commissie voor Justitie in de Tweede Kamer zorgdragen?

Met vriendelijke groet,



Barbara van Dorp,
Public Affairs
Bijlagen.







PRE-ADVIES
        van
        de Adviescommissie Strafrecht
        inzake
ontwerp-besluit DNA-onderzoek in strafzaken




Aan de Nederlandse Orde van Advocaten is advies gevraagd over een ontwerp-besluit dat een uitwerking vormt van onder meer een aantal bepalingen van het wetsvoorstel 26 271 (DNA-onderzoek in strafzaken) en tevens is afgestemd op de Wet bescherming persoonsgegevens. In de werkgroep die het ontwerp-besluit voorbereidde heeft onder meer de Registratiekamer geparticipeerd.

Voordat de Adviescommissie Strafrecht haar - instemmend - commentaar geeft op het ontwerp-besluit zelf, vraagt zij aandacht voor een in haar opvatting ingrijpende wijziging die genoemd wetsvoorstel DNA-onderzoek in strafzaken heeft ondergaan bij de Nota van wijziging (26 271 nr. 7) die op 16 december 1999, tegelijk met de Nota naar aanleiding van het eindverslag (26 271 nr. 6) aan de Tweede Kamer is toegezonden.

In het advies dat de Nederlandse Orde van Advocaten in januari 1999 over dit wetsvoorstel heeft uitgebracht is onder meer bezwaar gemaakt tegen het laten vervallen van het criterium "dringende noodzaak" en het verlagen van de wettelijke toepassingsbeperking tot delicten waarop een maximumstraf  van 8 jaar of meer is gesteld. De regering heeft nu besloten de laatstbedoelde drempel te verlagen tot delicten waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten (de voorgestelde artikelen 151b en 195d Sv). Bovendien zou volgens het voorgestelde artikel 151b ook de Officier van Justitie het bevel tot afname van celmateriaal kunnen geven tegen de verdachte tegen wie ernstige bezwaren bestaan, waar naar geldend recht slechts de Rechter-Commissaris daartoe bevoegd is. Daar komt nog eens bij dat er tegen het bevel van de Officier van Justitie, anders dan nu het geval is wanneer de Rechter-Commissaris het bedoelde bevel geeft, geen rechtsmiddel openstaat (ook tegen het toekomstige bevel van de Rechter-Commissaris staat, op zichzelf consequent, geen rechtsmiddel open). Weliswaar kan de Officier van Justitie het bevel niet geven dan nadat de verdachte is gehoord en is de verdachte bevoegd zich bij het horen door een raadsman te doen bijstaan (het nieuwe art. 151b lid 2 Sv), maar verontrustend is dat volgens de Memorie van Toelichting bij de Nota van wijziging de Officier van Justitie niet met het horen behoeft te wachten totdat de raadsman is gearriveerd.

De Adviescommissie meent dat de rechtsbescherming hiermee te zeer moet wijken voor de efficiency. De argumentatie van de regering die de uitbreiding van de bevoegdheden van het Openbaar Ministerie in deze moet rechtvaardigen is ondeugdelijk. Zij beroept zich op de zogenaamde tandenborstelbeschikking van de Hoge Raad van 29 juni 1999 (NJ 1999-356), waarin de cassatierechter DNA-onderzoek van bij een huiszoeking in beslag genomen lichaamsmateriaal, waarschijnlijk afkomstig van een bekende verdachte, rechtmatig oordeelde. Tevens wijst de regering op de beslissing tot onderzoek aan het lichaam in de zin van art 56 Sv, waartegen evenmin een rechtsmiddel is opengesteld. Hetzelfde is het geval bij de door de Officier van Justitie bevolen maatregelen in het belang van het onderzoek na inverzekeringstelling. De regering stelt (Memorie van Toelichting p. 5)  dat onderzoek aan het lichaam bij de voorgeleiding een zwaardere inbreuk op de lichamelijke integriteit kan meebrengen dan de afname van wangslijmvlies. Dit argument is volgens de Adviescommissie niet terzake, omdat de afname van wangslijmvlies steeds een zwaardere inbreuk op de lichamelijke integriteit zal meebrengen wanneer de verdachte zich verzet  (een mogelijkheid die in de toelichting op vele plaatsen wordt genoemd). Bovendien wordt bij onderzoek aan het lichaam geen lichaamsmateriaal afgenomen. De Adviescommissie meent dat de eventuele toepassing van dwang rechterlijke interventie indiceert, en tevens het behoud van een beroepsmogelijkheid. In elk geval zal de aanwezigheid van een raadsman bij het voorafgaande horen gewaarborgd moeten zijn. De hier vermelde aanpassingen die het wetsvoorstel bij de Nota van wijziging heeft ondergaan zijn derhalve volgens de Adviescommissie zeer te betreuren.

Heel wat positiever is de Adviescommissie over het ontwerp-besluit DNA-onderzoek in strafzaken. De inbreng van de Registratiekamer is naar haar indruk goed te herkennen. Een vitaal punt is de regeling met betrekking tot het bewaren en vernietigen van celmateriaal en DNA-profielen. In de praktijk tot dusver is gebleken dat de vernietigingsplicht, die onder supervisie staat van de Rechter-Commissaris wat het celmateriaal betreft en van de Officier van Justitie waar het gaat om de profielen (art 10 Besluit DNA-onderzoeken), vaak niet wordt nagekomen. In de artikelen 13 en 17 van het ontwerp-besluit worden de bewaring en vernietiging van celmateriaal afdoende geregeld. Artikel 16 betreft de vernietiging van de profielen. Deze regeling is een aanmerkelijke verbetering ten opzichte van het huidige artikel 10 Besluit DNA-onderzoeken, dat de Officier van Justitie verplicht een bevel tot vernietiging te geven indien blijkt dat de betrokkene terzake van het feit in verband waarmee het onderzoek is verricht ten onrechte als verdachte is aangemerkt. Deze formulering is onduidelijk. In de praktijk wordt zij bovendien buitengewoon royaal uitgelegd. Het voorgestelde artikel 16 bezigt een veel betere formulering (het Openbaar Ministerie stelt het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) ervan in kennis dat zich een omstandigheid heeft voorgedaan die meebrengt dat degene wiens profiel is vastgelegd "niet langer als verdachte kan worden aangemerkt"). Het tweede lid geeft een niet uitputtende opsomming van dergelijke omstandigheden, hetgeen de duidelijkheid bevordert.

De rechtsbescherming lijkt adequaat geregeld door de koppeling aan de Wet bescherming persoonsgegevens, die de belanghebbende in staat stelt gegevens met betrekking tot zijn eventuele registratie op te vragen en tegen een eventuele onrechtmatige registratie juridische stappen te ondernemen.

Dat het instituut (NFI) verantwoordelijk is voor beheer, opslag, registratie en vernietiging is uit praktisch oogpunt een aanvaardbare oplossing. Zwak punt in de regeling blijft dat het afhankelijk is van mededelingen van het Openbaar Ministerie. De Adviescommissie benadrukt, dat het Openbaar Ministerie er zeer nauwkeurig op toe dient te zien dat de verplichting tot kennisgeving stipt wordt nagekomen en dat het Openbaar Ministerie daartoe ook uitdrukkelijk wordt opgeroepen. Hetzelfde geldt overigens voor de vernietigingsplicht van het NFI.

Tenslotte juicht de Adviescommissie het toe dat de termijnenregeling met betrekking tot de vernietiging van opgeslagen DNA-profielen nu in het Besluit wordt opgenomen en in overeenstemming wordt gebracht met de uit art. 8 EVRM voortvloeiende eisen van proportionaliteit (differentiatie naar zwaarte van de misdrijven). Terecht is hierbij uitdrukkelijk rekening gehouden met de rechten van de verdediging (bijvoorbeeld met het oog op een eventueel herzieningsverzoek).

Rotterdam, 4 februari 2000



Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris

Mijn Documentenlijst

PDF genereren