Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de vaste commissie voor Justitie
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal.


Den Haag, 17 juni 1999.
Dossiernummer: 3.1.1.


Geachte dames en heren,

Wetsvoorstel tot Goedkeuring van enkele verdragen inzake bestrijding van fraude en corruptie (26 468, R1637) en wetsvoorstel Herziening corruptie-wetgeving (26 469).

In verband met de behandeling van de bovengenoemde wetsvoorstellen brengt de Algemene Raad graag het volgende onder uw aandacht. De wetsvoorstellen zijn voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De adviescommissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen. De Algemene Raad heeft bovendien over de voorontwerpen voor deze wetsvoorstellen advies uitgebracht aan de minister van Justitie. Ook dat advies treft u bijgaand aan.

De Algemene Raad heeft in zijn eerdere advies van 28 augustus 1998 aan de minister een aantal fundamentele bezwaren in de concept wetsvoorstellen aangewezen. Daarbij heeft hij suggesties gedaan waarmee aan die bezwaren tegemoet kan worden gekomen. De huidige wetsvoorstellen wijken echter niet wezenlijk af van de concepten en in de Memorie van Toelichting is maar zeer ten dele op deze bezwaren ingegaan. De Algemene Raad beveelt aan dat alsnog aan zijn eerdere aanbevelingen in de wetstekst wordt tegemoetgekomen.

Voor het overige verwijs ik u graag naar bijgevoegde adviezen. Daartoe behoort het genoemde advies van de Algemene Raad van 28 augustus 1998.

Met vriendelijke groet,


Florine Bouritius,
Advisering wetgeving.


PRE-ADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht
inzake
het wetsvoorstel tot goedkeuring van enkele verdragen inzake de bestrijding van fraude en corruptie
(II 1998-1999, 26 468 (R 1637) en
het wetsvoorstel herziening corruptie-wetgeving (II 1998, 26 469).

(26 468 - 26 469)

De huidige wetsvoorstellen wijken niet wezenlijk af van de concept-wetsvoorstellen waarover de Adviescommissie Strafrecht op 18 augustus 1998 advies uitbracht. Volgens de Memorie van Toelichting (26 469, nr. 3, p. 3) zijn de uitgebrachte adviezen verwerkt in het wetsvoorstel. Tevens wordt gesteld dat, voor zover onderdelen van de huidige voorstellen nog afwijken van deze adviezen daaraan in de MvT nadere aandacht zal worden besteed. Hierdoor gewekte verwachtingen worden echter niet waargemaakt.

In de eerste plaats is uit het door de NOvA uitgebrachte advies geen enkel voorstel in het huidige wetsvoorstel verwerkt.

In de tweede plaats wordt in de MvT slechts ingegaan op een tweetal voorstellen van de NOvA die vervolgens worden verworpen:

In het NOvA-advies (p. 7/8) is aandacht gevraagd voor het probleem dat onder de huidige delictsomschrijving van de artt. 362 t/m 364 WvS discussie kan ontstaan of een gunst in privé is gedaan, bijvoorbeeld omdat de ambtenaar in zijn vrije tijd voorzitter is van een duivensportvereniging. Daarom adviseert de NOvA een redactionele wijziging in de wetsartikelen, zodat een strakkere band ontstaat tussen de begunstiging en de hoedanigheid van ambtenaar.
Dit advies wordt door de Minister van Justitie niet overgenomen, omdat hem uit de praktijk niet is gebleken dat hierover misverstanden kunnen ontstaan. Bovendien heeft de Hoge Raad ooit (in 1893) beslist dat het voor de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de ambtenaar niet van belang is of hij de giften of beloften in zijn hoedanigheid van ambtenaar heeft aangenomen (MvT, p. 5).


Daarbij wordt echter niet ingegaan op het indertijd door de NOvA aangevoerde motief, namelijk dat een relevante relatie met de status van ambtenaar of het ambtelijk functioneren naar de aard van het delict gerechtvaardigd is (n.b. het betreffen hier immers artikelen uit titel XXVIII van boek II WvS, handelend over ambtsmisdrijven).

In het NOvA-advies (p. 3) wordt de vraag opgeworpen waarom communautaire subsidiefraude apart strafbaar wordt gesteld (art. 323 a WvS: max. 3 jaar gevangenisstraf of geldboete van de vijfde categorie), terwijl misbruik van Nederlandse subsidies (slechts) wordt gesanctioneerd onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (d.w.z. met opleggen van een bestuurlijke boete).
De huidige MvT (p. 14) wijst er op dat de voorgestelde strafbaarstelling voortvloeit uit een verdragsrechtelijke verplichting (art 1 Fraudeverdrag). Maar dit rechtvaardigt nog geenszins een onderscheid in sanctionering (vrijheidsstraf versus boete), die uitsluitend is gebaseerd op de status (communautair dan wel nationaal) van de subsidiegever. Dit klemt des te meer, nu in het huidige wetsvoorstel (Artikel III) ook nog eens wordt voorzien in de mogelijkheid om in geval van verdenking ter zake van art. 323 a WvS het dwangmiddel van de voorlopige hechtenis toe te passen (art. 67 en 67 a WvSv).

Voor de overige niet overgenomen c.q. niet besproken onderdelen wordt verwezen naar het in 1998 uitgebrachte NOvA-advies, met één uitzondering. Deze betreft het feit dat wederom géén aandacht is besteed aan het initiatiefvoorstel (25 600) Van Oven en Van Heemst tot wijziging van een aantal ambtsmisdrijven (NOvA-advies p.6).
Daardoor blijft ook thans nog steeds in het midden met welke uitgangspunten uitvoering is gegeven aan de verdragsverplichtingen en de verdere aanscherping.

Conclusie

Gelet op de eerdere NOvA-advisering over de voorontwerpen kunnen de huidige wetsvoorstellen en bijbehorende toelichtingen niet anders dan als "tamelijk teleurstellend" worden bestempeld.

Rotterdam, 4 juni 1999


Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris