Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 8 januari 2008
Uw kenmerk: 5520431/07/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 4.3.11/2



Conceptvoorstel Wijziging Wetboek van Militair Strafrecht in verband met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door militairen



Mijnheer de Minister,

Bij brief van 5 december 2007 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het conceptvoorstel van Rijkswet tot in verband met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door militairen.

De Algemene Raad heeft het voorstel voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht, die bijgaand advies heeft uitgebracht. De Algemene Raad sluit zich aan bij de overwegingen van de Adviescommissie, en verzoekt u die bij de verdere voorbereiding te betrekken.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris


Bijlage

Preadvies

van de

Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten

inzake

concept wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Militair Strafrecht in verband met het opnemen van een strafuitsluitingsgrond voor rechtmatig geweldgebruik door militairen

Dit wetsvoorstel behelst de uitvoering van een aanbeveling van de Commissie Evaluatie toepassing militair strafprocesrecht bij uitzendingen  (de commissie-Borghouts), die in augustus 2006 rapporteerde. De Commissie had aanbevolen om art. 38 WvMSr aan te passen door daaraan een tweede lid toe te voegen. In dat nieuwe tweede lid wordt de specifieke strafuitsluitingsgrond die art. 38 biedt uitgebreid tot geweldshandelingen die de militair verricht in de rechtmatige uitoefening van zijn taak, en in overeenstemming met de regels die voor de uitoefening van die taak zijn vastgesteld. In de memorie van toelichting wordt betoogd dat deze wijziging wenselijk is met het oog op de duidelijkheid en de rechtszekerheid, maar dat zij geen verandering brengt in het positieve recht. Naar geldend recht kan immers de militair die niet in een klassieke oorlogssituatie optreedt maar bijvoorbeeld in een peace keeping of een peace enforcing operatie, en daarbij de opdracht krijgt geweld te gebruiken, een beroep doen op de strafuitsluitingsgronden van het Wetboek van Strafrecht, in het bijzonder op art. 43 Sr (opvolgen van een bevoegd gegeven ambtelijk bevel). Door de aanpassing wordt bereikt dat art. 38 WvMSr de gewijzigde inzet en taken van de krijgsmacht volledig weerspiegelt, en dat de ietwat gekunstelde omweg via art. 43 Sr overbodig wordt.

Naar het oordeel van de Adviescommissie Strafrecht zijn de argumenten van de regering sterk en overtuigend. De zaak-Eric O. heeft aangetoond dat een versteviging, al was het maar in de vorm van een verduidelijking van de rechtspositie van de militair die bij schietincidenten dan wel gevechten betrokken raakt, geen overbodige luxe is. De (bescheiden) aanpassing kan zonder meer worden toegejuicht.

De Adviescommissie veroorlooft zich hieraan toe te voegen dat ook andere aanbevelingen van de commissie-Borghouts (die ook een lid van de Adviescommissie heeft gehoord) navolging verdienen, met name die met betrekking tot de opleiding en voorlichting van de bij de hedendaagse peace keeping en enforcing operaties betrokken militairen.

Her en der vernomen suggesties om terug te keren naar vroegere vormen van militair strafprocesrecht om de ‘deskundigheid’ op het gebied van het militaire aspect te garanderen moeten daarentegen worden afgewezen. Met de Commissie-Borghouts en de regering is de Adviescommissie van mening dat het huidige, aan het eind van de vorige eeuw gemoderniseerde militair strafprocesrecht ook voor de gewijzigde taakstelling van de krijgsmacht adequaat is.

Rotterdam, 7 januari 2008

Adviescommissie Strafrecht

prof. mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter,

namens deze, mr. M. Bakker, secretaris