Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen



Aan de leden van de Vaste Commissie voor Justitie
in de Tweede Kamer der Staten-Generaal




Den Haag, 20 augustus 1998
Ons kenmerk: 3.5.1/6 fb/ak
Doorkiesnummer: 070-335 35 68

Dames en heren,

"Rechtspraak bij de tijd"; rapport van de Commissie Leemhuis

Hierbij zend ik u het standpunt toe van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten inzake het rapport "Rechtspraak bij de tijd", van de Adviescommissie Toerusting en organisatie van de zittende magistratuur ("Commissie Leemhuis"). Dit standpunt is ingenomen na advies van de adviescommissie Herziening Rechterlijke Organisatie.

Met vriendelijke groet,




Florine H.M. Bouritius
Advisering wetgeving





C.c.: de Staatssecretaris van Justitie


***

Standpunt van de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten bij het rapport "Rechtspraak bij de tijd" van de Adviescommissie Toerusting en organisatie van de zittende magistratuur ("Commissie-Leemhuis").

20 augustus  1998

3.5.1/6


1.        Raad voor de Rechtspraak
Hoofdpunt van het rapport is het voorstel tot instelling van een landelijke "Raad voor de Rechtspraak". De Orde is het eens met de Commissie dat een landelijke Raad door een betere sturing een waardevolle bijdrage kan leveren aan een sterkere organisatie van de rechterlijke macht. Het stellen van (kwaliteits-)normen en regels en het centraal uitoefenen van controle daarop is iets anders dan het introduceren van hiërarchische verhoudingen binnen de rechterlijke macht en stuit daarom bij de Orde niet op bezwaren.

2.        Onafhankelijkheid
Er kan echter spanning ontstaan tussen een bestuursvorm met een zekere hiërarchische lijn, zoals de Commissie-Leemhuis voorstelt en de essentiële onafhankelijkheid van de zittende magistratuur. Maar naar het oordeel van de Orde lijkt dit risico doelmatig afgewend door het voorstel dat het bestuur van de landelijke Raad in meerderheid bestaat uit leden van de zittende magistratuur, terwijl de minderheid wordt aangewezen na aanbeveling uit de rechterlijke macht. De Orde hoopt en verwacht, dat op die manier deze niet-rechters niet "wezensvreemd" zullen zijn aan de rechterlijke macht. Overigens moet gewaarborgd zijn dat de benoeming van dergelijke niet-rechterlijke leden de rechterlijke onafhankelijkheid op generlei wijze zou kunnen beïnvloeden. Dat zou zeker het geval zijn wanneer het politieke benoemingen betreft.

In dat verband stelt de Orde voor dat het lidmaatschap van de twee niet rechterlijke leden van tijdelijke aard is. Dat zou inhouden dat aanvankelijk zeven leden in plaats van vijf als lid worden aangetrokken. Dat in de initiële periode bepaalde specifieke deskundigheid  nog niet bij de zittende magistratuur aanwezig is komt tot uitdrukking door benoeming van twee niet rechterlijke leden. Na verloop van tijd is de situatie zeer wel denkbaar, mede door opleiding en ervaring op dit gebied, dat nog maar vijf leden, allen deel uitmakend van de rechterlijk macht, tezamen de Raad vormen.

3.        Landelijke normen
De aan de Raad toegedachte bevoegdheid tot het vaststellen van landelijke normen, voor zover die al van invloed kunnen zijn op de beslissing in een individuele zaak, behoeft niet in strijd te komen met de noodzakelijke onafhankelijkheid van de rechter. Ook nu immers worden soms landelijke normen gehanteerd die bepalend zijn voor de uitkomst van de zaak. Te denken valt bijvoorbeeld aan de bestaande normen die de Kantonrechters gebruiken voor de vaststelling van de hoogte van vergoedingen in zaken betreffende de ontbinding van arbeidsovereenkomsten of aan de zogenaamde "Trema-normen" bij alimentatie. Een landelijke normering draagt bij aan de rechtszekerheid voor de burger. Voor de Orde is in het bijzonder van belang dat de essentiële kern van de rechtspraak, het oordeel van de rechter in een individueel geval met alle aan dat oordeel te stellen eisen van onafhankelijkheid en kwaliteit, niet in het gedrang mag komen door richtlijnen en aanwijzingen. Daarom dient de rechter altijd binnen de richtlijnen een zekere marge te behouden. De gekozen oplossing dat de individuele rechter van dergelijke richtlijnen mag afwijken, doch alleen met deugdelijke motivering, lijkt een goede balans te kunnen bieden, tezamen met de mogelijkheid om de maatregel in haar algemeenheid door de Hoge Raad te laten toetsen. De Orde juicht een uniform rolreglement toe.

4.        De besturen bij de gerechten.
De besturen bij de gerechten bestaan, volgens het voorstel van de Commissie, uit de president, een rechter en een niet-rechter. Dit college wordt verantwoordelijk voor het "integraal management" binnen het gerecht. De Orde heeft de hoop dat deze structuur goede kansen biedt voor verdere verbetering van kwaliteit en doelmatigheid door een betere sturing van de organisatie van de rechtspraak. Het creëren van loopbaanperspectieven voor rechters wordt op zichzelf ondersteund.

Een ander aspect betreft de (arbeids-)rechtspositionele positie van individuele rechters. De Commissie signaleert het bestaan van een "zekere gezagsrelatie, die met de invoering van integraal management explicieter zal worden". In het uiterste geval zou het bestuur van het gerecht een dienstopdracht moeten kunnen geven aan een individuele rechter, waartegen dan beroep open zou staan op de Centrale Raad van Beroep. De Orde vraagt zich af of beroep op deze raad de meest verstandige oplossing is. In afwijking van de algemene rechtspositionele regeling voor ambtenaren is bij ontslag van of tuchtmaatregelen tegen rechterlijke ambtenaren de Hoge Raad bevoegd. Het lijkt dan juister om het beroep tegen een dienstopdracht ook door de Hoge Raad te laten behandelen. Dat geldt temeer in de gevallen waarin niet ondenkbaar is dat het dienstopdrachtgeschil nauw verband houdt met een richtlijn of maatregel die ook door de Hoge Raad getoetst kan worden. Het valt niet te verwachten dat dit tot een noemenswaardige toeneming van de werklast van de Hoge Raad zal leiden.

Ook de verhouding tussen de Raad voor de Rechtspraak en de besturen van de gerechten vraagt nadere aandacht. Aan de Raad zijn vrij vergaande bevoegdheden toegedacht (tot het vernietigen van besluiten en de aanstelling van een tijdelijke bewindvoerder toe). Ingeval van principieel verschil van mening zal het bestuur van het gerecht wel de mogelijkheid hebben de Minister van Justitie te verzoeken gebruik te maken van diens recht om besluiten van de Raad voor te dragen en/of te vernietigen bij KB. Daarnaast geldt het beroepsrecht van individuele rechters op de Hoge Raad tegen algemene richtlijnen van de Raad, doch alleen tegen die richtlijn, beleidsregel of maatregel die het hem onmogelijk maakt zijn verantwoordelijkheid als rechter waar te maken. Dat laatste levert echter geen oplossing ingeval van geschillen over bijvoorbeeld budgetverdeling en/of daaraan ten grondslag liggende geschillen over werklastmeting, laat staan over iets fundamenteels als de noodzaak van aanstelling van een voorlopig bewindvoerder. Hoezeer hierin ook een zekere beleidsvrijheid aan de Raad gegeven zal moeten worden, een " marginale" toetsing behoort mogelijk te zijn.

5.        Medezeggenschap
De Orde kan zich vinden in de in het rapport voorgestelde regeling op het gebied van de medezeggenschap, waarbij rechters en ondersteunend personeel zitting hebben in een gemeenschappelijke Ondernemingsraad en voorts wordt voorzien in een apart medezeggenschapsorgaan voor "gerechtsoverstijgende vraagstukken". Wel zal, naast andere aspecten, bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de wijze waarop het beroepsrecht van de (C)OR gestalte worden gegeven, gelet op de hybride positie van de in de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam zitting hebbende rechters. Het lijkt aangewezen om hier de Hoge Raad als beroepsinstantie aan te wijzen.

6.        Werklastmeting
De ontwikkeling van een objectief stelsel van werklastmeting, zoals voorgesteld in het rapport, kan een bijdrage leveren aan een doelmatiger verdeling van de middelen zodat de rechterlijke macht in staat is tot een behoorlijke uitvoering van haar taken. Wellicht zou een aangepaste vorm van tijdschrijven, zoals in de advocatuur gebruikelijk is, daarvoor een begaanbare weg zijn.

7.        Disciplinaire rechtspraak
Integraal management kan bijdragen tot een goede verankering en verdeling van andere rechterstaken. Daarbij doelt de Orde met name op rechters die betrokken zijn bij disciplinaire rechtspraak voor specifieke beroepsgroepen.

8.        Grenzen aan doelmatigheid
Het streven naar doelmatigheid kan in strijd komen met de noodzakelijke kwaliteit binnen het rechtsbedrijf. Niet alle procedures lenen zich voor een snelle behandeling. Dat geldt bijvoorbeeld voor echtscheidingsprocedures. Partijen zouden enige keuzevrijheid moeten kunnen behouden over de wijze van behandeling van hun zaak. Het zogenaamde versneld regime is in dat verband een geslaagd voorbeeld van een "snelle" optie die nu reeds voorhanden is. Snelheid in de procedure mag immers nooit een doel op zichzelf zijn. Er moet voldoende ruimte zijn voor "zelfreflexie" van partijen en voor het beginsel van hoor en wederhoor.

9.        Grenzen aan openbaarheid
De veelgehoorde roep om meer openbaarheid over aanhangige zaken levert een risico op voor de privacy van burgers die in een procedure betrokken zijn. Het uitgangspunt van "fair trial" betekent soms dat informatie juist buiten de openbaarheid behoort te blijven. Ook dit aspect vraagt om een genuanceerde benadering.

10.        Financiële impuls
Het stemt de Orde verheugd dat de Commissie-Leemhuis een aanzienlijke financiële impuls voorstelt ten behoeve van de zittende magistratuur. In dit verband zou de Orde graag zien dat de secretariële ondersteuning van rechters wordt versterkt, zodat tal van uitvoerende werkzaamheden ruimer kunnen worden gedelegeerd. Dat zal ook ten goede komen aan de communicatie tussen de rechterlijke macht en de advocatuur en aan organisatorische aspecten bij de behandeling van zaken.

11.        Gefinancierde rechtsbijstand
De Orde ziet met instemming dat de Commissie ook aan de laatste schakel van de rechtspleging, de gefinancierde rechtsbijstand, aandacht besteedt, al komt het belang van versterking van de gefinancierde rechtshulp nog onvoldoende naar voren. De Commissie pleit voor een verhoging van het budget voor de gefinancierde rechtsbijstand, als ook de overige schakels in de keten van de rechtspleging worden versterkt. De Orde kan dit pleidooi op zichzelf onderschrijven maar wijst er ook bij deze gelegenheid op dat ook afgezien van deze operatie op korte termijn een aanzienlijke verhoging van de toevoegingsvergoedingen noodzakelijk is.

12.        Tot slot
Bij de uitwerking van een en ander is op een aantal punten wetswijziging nodig. In de tussentijd zal echter de bereidheid van alle betrokkenen bij het justitiële functioneren om met de uitgangspunten van de commissie voor ogen (onafhankelijkheid, kwaliteit en doelmatigheid) hun werk te doen, de mogelijkheid moeten scheppen ook binnen het huidige wettelijke kader de nodige uitvoering te geven aan de aanbevelingen van de commissie.