Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 16 oktober 2006                                              
Uw kenmerk: 5429378/06/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.1.6

Conceptbesluit Politiegegevens

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 12 juli 2006 verzocht u, mede namens uw ambtgenoten van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie, de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het conceptbesluit politiegegevens. De Algemene Raad heeft het concept ter beoordeling voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht. Dat advies treft u als bijlage aan.

In haar advies over het conceptwetsvoorstel politiegegevens heeft de Adviescommissie reeds gewezen op het gevaar dat gevoelige gegevens terecht komen bij derden die geen geheimhoudingsplicht hebben. Dat advies treft u hierbij eveneens aan. De Adviescommissie vindt de enkele verplichting tot geheimhouding in artikel 7 van het wetsvoorstel onvoldoende, aangezien dat niet waarborgt dat de ontvangende derden zich daarvan bewust zijn. Het voorliggende conceptbesluit neemt deze zorg evenmin weg. De voorwaarde van geheimhouding is in het besluit nog steeds onvoldoende verankerd. De Algemene Raad acht dit buitengewoon onwenselijk, zeker gezien de overige inperkingen van de privacy door voorgaande Europese en nationale regelgeving op aanpalende gebieden.

In het besluit zou derhalve uitdrukkelijk moeten worden voorgeschreven dat bij elke verstrekking aan derden deze geheimhoudingsplicht schriftelijk wordt opgenomen. Ter illustratie: om vergelijkbare redenen laten advocaten hun secretariële medewerkers arbeidsovereenkomsten tekenen waarin zij worden verplicht tot geheimhouding in het licht van hun afgeleide verschoningsrecht.

Daarnaast blijkt uit het besluit nog steeds niet wie precies de bevoegde ambtenaren van politie zijn voor de verwerking van de gegevens. Dat wordt overgelaten aan een regeling van de ministers van Justitie, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Defensie gezamenlijk. De Algemene Raad deelt de mening van de Adviescommissie dat de bedoelde eindtermen in het besluit moeten worden opgenomen.

Bij elkaar genomen biedt het wetsvoorstel in combinatie met het besluit onvoldoende waarborgen dat de privacy van burgers zo goed mogelijk wordt beschermd. De Algemene Raad verzoekt u met klem de aanbevelingen van de Adviescommissie in het besluit over te nemen.

Aangezien het wetsvoorstel politiegegevens nu bij de Eerste Kamer wordt behandeld, sturen wij deze brief met bijgevoegde adviezen tevens aan de Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,

J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris


Bijlagen



C.c.        Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Minister van Defensie
Vaste Commissie van Justitie van de Eerste Kamer


PREADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht

inzake

het ontwerp besluit politiegegevens

Wettelijk kader
Ter uitvoering van het wetsvoorstel politiegegevens dat thans aanhangig bij de Tweede Kamer der Staten Generaal heeft de Minister van Justitie een ontwerp voor een besluit politiegegevens ingediend.

Het wetsvoorstel geeft een nieuw regime voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeve van de uitvoering van de politietaak. Het besluit werkt een aantal aspecten van het wetsvoorstel uit, met name de toedeling van autorisaties binnen de politie en de Koninklijke Marechaussee, de opleidingseisen, de aanwijzing van de bevoegde functionaris, de verstrekking van politiegegevens aan derden, de verstrekking van politiegegevens aan het buitenland, aanwijzing van de misdrijven waarvoor de zogenaamde themaverwerking dan wel waarvoor verwerking door de CIE mogelijk is en de privacy audits.

De voorgestelde Wet politiegegevens.
In haar advies inzake het wetsvoorstel Wet politiegegevens heeft de Adviescommissie Strafrecht als haar oordeel aangegeven:

“In welke mate de persoonlijke levenssfeer van de burger zal zijn gewaarborgd, zal dus in de praktijk mede afhangen van de eisen, die gesteld zullen worden aan die ambtenaren (dat wil zeggen die gemachtigde politie ambtenaren die bredere zoekvragen op de gegevens kunnen loslaten), hoeveel ambtenaren gemachtigd zullen worden en hoe gemakkelijk zodanige ambtenaren een verzoek van een collega om tot een zoekvraag over te gaan zullen inwilligen.”

Het besluit politiegegevens
In dit opzicht stelt het ontwerp besluit politiegegevens alleszins teleur. Immers, het ontwerp bevat niet een definitie van die bedoelde ambtenaren.

In paragraaf 2 (autorisaties) wordt in artikel 2:1 slechts gesteld dat voor het in combinatie met elkaar verwerken van politiegegevens, bedoeld in artikel 8 derde lid van de Wet, geautoriseerd kunnen worden de ambtenaren voor politie die zijn belast met taken of werkzaamheden op het gebied van de coördinatie van het informatieproces ter ondersteuning van een goede uitvoering van de politietaak.

Voor het geautomatiseerd vergelijken en in combinatie zoeken op grond van artikel 11 eerste tweede en vierde lid, voor het verwerken van politiegegevens met het oog op de controle en het beheer van een informant alsmede de beoordeling en verantwoording van het gebruik van informantengegevens, voor de themaverwerking ernstige misdrijven en voor de CIE en RID verwerking, geven de artikelen 2:2 tot en met 2:5 nog een uitbreiding van die kring van politie ambtenaren.

De vraag welke politieambtenaren voor een dergelijke aanwijzing in aanmerking komen, wordt in het besluit in het geheel niet beantwoord.

Slechts wordt in artikel 2:7 (opleidingen) gesteld dat de verantwoordelijke – dit is degene die de ambtenaren genoemd in paragraaf 2 kan aanwijzen – er zorg voor draagt dat de ambtenaren van politie, bedoeld in de artikelen 2:1 tot en met 2:6, voldoen aan eindtermen betreffende kennis en vaardigheden op het gebied van:
- het informatieproces binnen de politie;
- de verschillende vormen van verwerking van politiegegevens; en
- de Wet- en regelgeving over de verwerking van politiegegevens.

De eindtermen worden in het besluit niet genoemd maar worden krachtens artikel 2:7 bij regeling van de Ministers vastgesteld. De Adviescommissie acht dat bepaald ongewenst. De Adviescommissie is van oordeel dat die eindtermen en daarmee het antwoord op de vraag wie tot bevoegd ambtenaar kan worden aangewezen al moeten worden opgenomen in het besluit.

Voor het overige bevat het besluit regelgeving over verstrekking van gegevens aan derden. Ook daarover heeft de Adviescommissie in haar preadvies met betrekking tot het wetsvoorstel Wet politiegegevens al haar zorg geuit. Die zorg wordt in het onderhavige besluit niet weggenomen, juist omdat nog steeds de voorwaarde van geheimhouding onvoldoende in het besluit is verankerd. Met name wijst de commissie op artikel 2:8, dat artikelen 9 derde lid, 10 vijfde lid en 11 eerste tweede en vierde lid en artikel 13 derde lid van de Wet uitwerkt en welk artikel het mogelijk maakt om politiegegevens ter beschikking te stellen voor een ander doel dan waarvoor ze oorspronkelijk zijn gewerkt.

Daarbij wordt de eis gesteld dat de bevoegde functionaris moet instemmen met verwerking voor een ander doel. In de toelichting (pagina 24/64) wordt gesteld dat het in de rede ligt dat de functionaris die door de verantwoordelijke wordt aangewezen als degene die kan instemmen met het verder verwerken van politiegegevens voor andere doelen binnen de politietaak, die taak uitoefent in nauw overleg met de Officier van Justitie. Gewezen wordt op het feit dat de Officier van Justitie als leider van het opsporingsonderzoek te allen tijde zeggenschap dient te kunnen uitoefenen over de verwerking van gegevens ten behoeve van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde.

Het moge zo zijn dat dit voortvloeit uit de artikelen 148 Wetboek van Strafvordering en 13 van de Politiewet 1993, het zou geen kwaad kunnen om zulks ook uitdrukkelijk (andermaal) in het besluit op te nemen.

In het besluit wordt een grote hoeveelheid thans te hooi en te gras over diverse wetten en regelingen verspreide voorschriften en bepalingen met betrekking tot de verstrekking van politiegegevens aan derden gecentraliseerd. In zoverre is thans op grond van dit besluit eenvoudiger te zien welke gegevens ten behoeve van welke doelen aan welke organisaties ter beschikking kunnen worden gesteld.

Voor het overige handhaaft de Adviescommissie Strafrecht haar commentaar zoals dat in haar preadvies met betrekking tot de Wet politiegegevens is opgenomen. Zij acht het niet opportuun dat advies hier thans te herhalen.

Rotterdam, 10 oktober 2006

Adviescommissie Strafrecht
Mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

PDF genereren