Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen


De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Postbus 20350
2500 EJ  DEN HAAG
2500 EH Den Haag

Den Haag, 1 juli 2005
Uw kenmerk: CZ/GGZ-2588346
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.1.9


Wetsvoorstel wijziging Wet BOPZ

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 31 mei 2005 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te reageren op het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ).  

De Orde maakt gaarne van deze gelegenheid gebruik. De Algemene Raad heeft het wetsvoorstel daartoe voorgelegd aan een in dit onderwerp geverseerd advocaat, mr Ch.L. van den Puttelaar, tevens lid van de Algemene Raad, en ontleent daaraan het onderstaande commentaar.

De Algemene Raad acht met mr Van den Puttelaar een algehele herziening van de Wet BOPZ aangewezen, en is daarom van oordeel dat de voorgestelde wijzigingen niet ver genoeg gaan. Wel vormen de wijzigingen in hoofdzaak verbeteringen ten opzichte van de huidige Wet BOPZ. Dit standpunt kan als volgt worden toegelicht.

Wenselijkheid algehele herziening
Een algehele herziening van de Wet BOPZ wordt wenselijk geacht, enerzijds omdat met deze wet destijds werd beoogd te voorzien in een regeling van dwangopname en deze doelstelling volgens huidige inzichten als te beperkt en te beperkend moet worden beschouwd, en anderzijds omdat de Wet BOPZ in de huidige gedaante onoverzichtelijk en nodeloos ingewikkeld is.

Huidige Wet BOPZ te beperkt en te beperkend
Zoals ook uit de voorgestelde wijzigingen van artikel 38 blijkt, doet het enkele afwenden van gevaar niet in alle gevallen recht aan de positie van de (wilsonbekwame) psychiatrische patiënt. De Algemene Raad constateert met mr Van den Puttelaar dat het zelfbeschikkingsrecht van de psychiatrische patiënt op verschillende fronten in het nadeel van de psychiatrische patiënt heeft uitgewerkt. Het zelfbeschikkingsrecht heeft geleid tot een verschraling van de psychiatrische hulpverlening, tot onverschilligheid en tot verschuiving van verantwoordelijkheid  van psychiater naar patiënt. Aldus heeft het zelfbeschikkingsrecht in vele gevallen geleid tot onnodige dwangtoepassing als opnames en separaties. Uit de ervaringen van psychiatrische patiënten komt naar voren dat met name de separatie als zeer traumatiserend wordt ervaren.
Een evenwichtiger benadering waarin het welzijn van de patiënt centraal staat is mogelijk en noodzakelijk en zal door een nieuw te ontwerpen wettelijk kader mogelijk moeten worden gemaakt. Daarbij zal niet behoeven te worden teruggekeerd naar het zogeheten ‘bestwil-principe’ en naar toepassing van dwangmedicatie. Wel zal de rol van de psychiater dienen te veranderen in die van de empathische professional in plaats van “de suppoost van het gekkenhuis”. Het pleidooi van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie voor de totstandkoming van een ‘Behandelwet’ verdient naar het oordeel van de Algemene Raad serieuze aandacht.

Huidige Wet BOPZ onoverzichtelijk en nodeloos ingewikkeld
De Wet BOPZ dient overzichtelijker en eenduidiger te worden gemaakt en de uitvoering daarvan dient met minder administratieve rompslomp gepaard te gaan. De overzichtelijkheid  zou reeds kunnen worden bevorderd door vereenvoudiging van de gehanteerde terminologie.  Zo zou in de wet uitsluitend kunnen worden gesproken over een rechterlijke machtiging, en wel in de varianten ‘spoed’ (ibs), ‘voorwaardelijk’  of ‘voortgezet’. Administratieve verlichting valt te bewerkstelligen door vereenvoudiging van formulieren en door stroomlijning van procedures als het intrekken van verlof, de terugplaatsing in het kader van de voorwaardelijke machtiging en conversie.

Dwangmedicatie
De Algemene Raad erkent dat zich situaties kunnen voordoen waarbij het onthouden van medicatie aan een patiënt - omdat de patiënt deze medicatie weigert - als inhumaan moet worden aangemerkt. Anderzijds dient voorop te blijven staan dat dwang zoveel mogelijk behoort te worden vermeden. Het toepassen van dwang zal alleen in nauw omschreven gevallen als ultimum remedium kunnen worden toegestaan. Steeds zal moeten worden getracht tot overeenstemming met de patiënt te komen. In de Memorie van Toelichting staat in dit verband terecht vermeld dat niet aanstonds tot dwangbehandeling zal mogen worden overgegaan wanneer een reële kans bestaat dat de betrokkene binnen afzienbare termijn alsnog bereid zou zijn om de medicatie vrijwillig in te nemen.

In dit verband valt tevens op te merken dat onder psychiatrisch deskundigen de mening valt te beluisteren dat het vrijwel nimmer nodig is tot toepassing van dwang over te gaan, vooropgesteld dat met voldoende inzet wordt gewerkt aan het creëren van een vertrouwensrelatie met de patiënt. Zie Wunderink in een uitgave van het blad van de PVP.
Ervaringen van in de Wet BOPZ gespecialiseerde advocaten wijzen verder uit dat het tekort aan psychiaters en het mede daaruit voortvloeiend gebrek aan aandacht voor de onder vigeur van de Wet BOPZ opgenomen patiënt schrijnend is. Een oplossing voor deze problematiek zal uiteraard niet kunnen en mogen bestaan uit het toepassen van dwangbehandeling. De Algemene Raad sluit zich aan bij het voorstel van mr Van den Puttelaar om op de hierboven aangegeven gronden aan artikel 38b lid 2 het volgende toe te voegen:
“Behandeling overeenkomstig het eerste lid vindt slechts plaats wanneer de behandelaar zich ervan heeft vergewist dat zich in redelijkheid voor deze behandeling geen alternatieven voordoen. De behandeling vindt plaats krachtens een schriftelijke beslissing …… enz.”.

Ten slotte
De Algemene Raad kan zich vinden in de voorgestelde wijziging van artikel 14a, b en c. Daarbij wordt opgemerkt dat er behoefte bestaat aan een flexibeler terugroep-procedure ingeval de patiënt danwel zelf dan wel op verzoek van derden terugkeert in de inrichting. In voorkomende gevallen gaat het slechts om een korte “time-out” in de inrichting waarvoor een conversie van de maatregel niet nodig is. In de praktijk blijkt ook bij velen onduidelijkheid te bestaan over de status van de patiënt na terugkeer in de kliniek. Te adviseren is om ook aan dit aspect aandacht te besteden. Voor het overige kan de Algemene Raad zich met het wetsvoorstel verenigen.

Graag verneemt de Algemene Raad te zijner tijd de definitieve tekst van het wetsvoorstel.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris





C.c. de minister van Justitie

Mijn Documentenlijst

PDF genereren