Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Op 18 maart jl. ontving de Orde een email van de heer W.H. Wijga, secretaris Programma Strafsector 2006,
met als bijlage een door het  project Keten OM-RM (Openbaar Ministerie en de rechterlijke macht) ontwikkeld
aanhoudingenprotocol met het verzoek of de Orde commentaar op het protocol zou willen leveren.

De Adviescommissie Strafrecht heeft een preadvies uitgebracht op 29 april 2005.
Onderstaand advies is per email d.d. 2 mei jl. aangeboden aan de heer Wijga.





PREADVIES

van de

Adviescommissie Strafrecht

inzake

Landelijk aanhoudingsprotocol in strafzaken


Inleiding

Het Landelijk aanhoudingsprotocol in strafzaken beoogt blijkens het uitgangspunt te komen tot een eenvormig beleid op het gebied van het aanhouden van strafzittingen. Het zou moeten gelden voor (alle) verzoeken tot aanhouding die voorafgaande de zitting worden gedaan. Voorgesteld wordt om het Protocol daarnaast zoveel mogelijk analoog toe (gaan) te passen voor tijdens de zitting gedane verzoeken.

Hoewel de Adviescommissie Strafrecht begrip heeft voor het streven om tot een zekere eenvormigheid te komen, dunkt het de Adviescommissie Strafrecht dat dit streven juist op het gebied van het aanhouden van strafzittingen problematisch is. Uit de aard van de zaak immers, hangt het antwoord van de vraag of het verzoek om aanhouding dient te worden gehonoreerd, af van de omstandigheden van het geval, zoals de vraag of vooraf overleg plaatsvond met de raadsman over de zittingsdatum, dan wel of hij in de gelegenheid werd gesteld op een voorgestelde datum te reageren, wat de reden van verhindering is, en of het daarmee gemoeide belang in het voorkomende geval voorrang verdient boven andere belangen.

Meer specifieks valt daarover in zijn algemeenheid niet op te merken, behalve dan wellicht dan voor de behandeling van een aanhoudingsverzoek een parketnummer, naam verdachte, zittingsdatum en reden voor de aanhouding noodzakelijk zijn, alsmede dat aanhouding – in  beginsel, maar ook daar zijn uitzonderingen denkbaar – slechts voor bepaalde tijd wordt verleend.

Dat de reden voor verhindering voldoende dringend en aannemelijk moet zijn, spreekt voor zich. Zo ook dat daar onder omstandigheden enig bewijsstuk van aanwezig moet zijn, indien het de verhindering van de verdachte betreft.

Problematisch wordt het voorgestelde Protocol pas echt, daar waar wordt geëist dat een raadsman zich dient te laten vervangen, indien hij voorziet dat hij niet ter zitting aanwezig kan zijn – ook in het geval van eenmanskantoren. Die verplichting is in strijd met het beginsel van vrije advocaatkeuze. Uitgangspunt kan nimmer zijn dat de advocaat zich in alle gevallen en zonder uitzondering dient te conformeren aan het zittingsrooster, zeker niet indien daarover met hem geen nader overleg heeft plaatsgevonden. Dat zal afhangen van de omstandigheden van het geval.

Maar zelfs indien dat overleg wel zou hebben plaatsgevonden, dan wel indien de raadsman de gelegenheid heeft gehad zich uit te laten over de voorgenomen zittingsdatum – hetgeen overigens een wenselijk uitgangspunt zou zijn, maar in de praktijk geen regel is – dan nog kan niet als uitgangspunt worden aangenomen, dat ‘dus’ geen aanhouding meer kan worden verleend, zoals in het Protocol wordt vastgesteld. Of dat het geval is, zal afhangen van de reden waarom thans aanhouding wordt verzocht en de overige omstandigheden van het geval. Meer valt daar, ook hier, niet over te zeggen.

Datzelfde geldt voor het te laat een raadsman inschakelen of te laat van raadsman wisselen. Nog afgezien van de vraag wat ‘te laat’ is, getuigt het van weinig begrip van onvoorziene omstandigheden om daarover op te merken dat de zitting in dergelijke gevallen ‘in ieder geval’ doorgang zal vinden. Ook dat is immers aan de zittingsrechter(s) en de omstandigheden van het geval. Aan het (relatief) laat inschakelen van een raadsman kunnen legitieme redenen ten grondslag liggen, zoals ook aan het wisselen van een raadsman.

De in het voorgestelde Protocol opgenomen prioritering tenslotte, komt de Adviescommissie onjuist voor. De ervaring leert dat verhoren bij de rechter-commissaris eerst na verloop van enige tijd kunnen plaatsvinden, gelet op de (volle) agenda’s van de rechters-commissarissen. In die situatie is het bepaald niet in het belang van de (andere) verdachte, indien een geplande zitting zonder meer voorrang heeft boven de verhoren die in zijn zaak staan gepland. En weliswaar is het mogelijk dat aan een verlenging van de gevangenhouding minder gewicht toekomt dan aan een zitting, het kan bepaald niet gezegd worden, dat dat altijd of in de meeste gevallen de situatie is of de voorkeur verdient. Dat een eerder bepaalde zitting voor de later bepaalde zitting gaat, spreekt evenmin voor zich, nu de planning van zittingen en de mededeling daarvan aan de raadsman zelden parallel lopen.

Wat dan wel?

Naar het oordeel van de Adviescommissie Strafrecht zou het Protocol relatief kort van stof kunnen zijn. In beginsel behoeven daarin slechts twee aanbevelingen tot uitdrukking te komen.
1.        Het verdient aanbeveling om in alle gevallen waarin dat mogelijk is, overleg te plegen met de raadsman over de beoogde zittingsdatum, dan wel de raadsman in de gelegenheid te stellen zich daarover uit te laten. Op deze wijze kunnen aanhoudingsverzoeken wegens verhindering worden voorkomen.
2.        Het verdient aanbeveling de mogelijkheid tot inzage in het strafdossier op de dag van de zitting tot regel te verheffen, zodat de advocaat zonder uitzondering in de gelegenheid is om op de zittingsdag te verifiëren of zijn dossier compleet is. Aldus kunnen (ook) verzoeken om aanhouding tijdens de zitting worden voorkomen.

Rotterdam, 29 april 2005

Adviescommissie Strafrecht
Mr. M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

PDF genereren