Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 12  mei 2003
Dossiernummer:3.2.3/5
Uw kenmerk:5206277/03/6
Doorkiesnummer:070-335 35 13
Faxnummer:070-335 35 32
E-mail:a.vanarkel@advocatenorde.nl
Concept-wetsontwerp herroeping civiele vonnissen EHRM
Mijnheer de Minister,

 

Bij brief van 24 januari 2003 verzocht u de Algemene Raad van de Orde om u te willen adviseren terzake van bovengenoemd wetsvoorstel. De Algemene Raad heeft het wetsvoorstel voor commentaar aan de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht voorgelegd. Het advies van deze commissie treft u hierbij aan.

De Algemene Raad kan zich met het advies van de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht van harte verenigen.




Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,




J.J.H. Suyver,
Algemeen Secretaris.
1
Zuid-Hollandlaan 7
Postbus 90851  2509 LW  Den Haag
Telefoon:(070) 328 5 328
Telefax:(070) 328 5 325

De Brauw Blackstone Westbroek N.V. is gevestigd in Den Haag en ingeschreven in het handelsregister onder nr. 27171912.

ABN AMRO Bank 43.00.33.044, Fortis Bank 24.52.75.738, Postbank 3413

Alle diensten en (andere) werkzaamheden worden verricht uit hoofde van een overeenkomst van opdracht met De Brauw Blackstone Westbroek N.V. Op de overeenkomst zijn de Algemene Voorwaarden van toepassing, die zijn gedeponeerd ter griffie van de rechtbank in Den Haag en waarin onder meer een beperking van de aansprakelijkheid is opgenomen. Kwaliteitsrekening notarissen ABN AMRO Bank nr. 50.34.36.720.
Algemene Raad
Nederlandse Orde van Advocaten
Postbus 30851
2500 GN  DEN HAAG



Prof Mr C.J.J.C. van Nispen – advocaat
Telefoon:        (070) 328 53 46
Fax:        (070) 324 97 88
E-mail:        cjjcvannispen@dbbw.nl

Den Haag, 1 mei 2003
Onze ref.:        f:\081\10528342\b063-NOVA\vw
2


Geachte Collega en Confrères,

Inzake:  BPR Adviescommissie NOVA

U hebt de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht gevraagd naar haar standpunt omtrent het concept-wetsontwerp houdende wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in verband met herroeping van vonnissen en beschikkingen na uitspraak van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Ik kan Uw Raad als volgt berichten.

1.        Anders dan in het straf- en bestuursrecht staat in het burgerlijk recht de burger niet per definitie tegenover de overheid, maar (in beginsel) tegenover een medeburger. Als een definitieve uitspraak is gewezen, zeker in hoogste instantie, dient de kracht – en het gezag - van gewijsde van zo´n uitspraak niet meer te worden doorbroken. De Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht staat dan ook afwijzend tegenover het concept-wetsontwerp en de gedachte waarop dit stoelt. Het bepaalde in het voorgestelde artikel 389 lid 2 doet daaraan niet af, juist vanwege het discretionaire karakter van die bepaling (zie ook het onder 6 gestelde).

2.        De Commissie ziet niet de noodzaak in van de voorgestelde regeling. Gezegd wordt dat (evenals in het strafrecht) in het civiele recht "slechts enkele gevallen per jaar" voor herroeping in aanmerking komen. Volgens de commissie is ook deze schatting nog overdreven. "Dombogevallen" komen maar eens in de zoveel jaar voor. Het is beter dat dan rechtsherstel door schadevergoeding plaats vindt dan dat aan de kracht van gewijsde zaak wordt getornd.

3.        Men dient voor ogen te houden dat klachtprocedures in Straatsburg nu al vijf jaar duren, welke periode eerder langer dan korter dreigt te worden. Degene die aan zijn wederpartij kenbaar heeft gemaakt een klacht bij het Europese Hof in te dienen, kan daardoor de rechtsonzekerheid voor deze gedurende de jaren dat de procedures voor de nationale gerechten wordt afgewikkeld, nog eens met vele jaren verlengen. Dit is niet in het belang van het rechtsverkeer. Te vrezen valt dat er veel meer klachten zullen worden ingesteld dan welke uiteindelijk gegrond worden bevonden; en dat ook klachten zullen worden ingesteld louter om de wederpartij die in de nationale procedure heeft gewonnen, te treffen. De voortdurende rechtsonzekerheid kan ook derden treffen, zoals rechtsopvolgers onder bijzondere titel.

4.        Daarbij verdient de aandacht dat die wederpartij op de procedure voor het EHRM geen enkele invloed heeft. Zij is daarin geen partij. Dit is een cruciaal verschil met het straf- en bestuursrecht, waarin het antagonisme Staat-burger in de nationale procedure voor het EHRM wordt voortgezet.

5.        In de concept-toelichting wordt beweerd dat Bulgarije, Duitsland, Finland, Litouwen, Luxemburg, Noorwegen, Portugal, Zweden en Zwitserland inmiddels een regeling voor het burgerlijk recht kennen, waarbij ten aanzien van schendingen van het EVRM ofwel een specifieke herroepingsgrond is gecreëerd ofwel een algemene herroepingsgrond ingeroepen kan worden. Daarbij wordt verwezen naar de dissertatie van Van Kempen. Raadpleging van die dissertatie leert echter dat de bewering in het concept-toelichting onjuist is behoudens wat betreft Bulgarije en wellicht Litouwen.

6.        In het concept-wetsontwerp, artikel 382 onder c, wordt bovendien een hele vage maatstaf geïntroduceerd: herroeping moet noodzakelijk zijn met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM terwijl volgens artikel 389 lid 2 herroeping achterwege blijft voorzover dit noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van de wederpartij die heeft gehandeld op grond van het vonnis en redelijkerwijs geen rekening behoefde te houden met herroeping daarvan.
In de concept-toelichting wordt o.m. opgemerkt: "Wanneer de belangen van de wederpartij evident aan herroeping in de weg staan en rechtsherstel daarom niet mogelijk is, wordt niet voldaan aan het noodzakelijkheidsvereiste". Welke afweging terzake nu precies moet worden verricht is de commissie echter niet duidelijk geworden. Het is wellicht symptomatisch voor de geringe mate waarin de problematiek is doordacht.

Hoogachtend,
namens de Adviescommissie BPR,



C.J.J.C. van Nispen