Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

       
PREADVIES

van de Adviescommissie Bestuursrecht
inzake
tweede evaluatie Awb


1.        Inleiding
Bij brief van 24 april 2002 heeft de Minister van Justitie onder meer aan de Algemene Raad van de Nederlandse Orde
van Advocaten commentaar gevraagd op het rapport van de Commissie Evaluatie Awb II (Commissie Boukema).
Dat rapport is in december aan de Staten-Generaal toegezonden.
Het rapport eindigt met 32 aanbevelingen aan de wetgever, aan de regering, aan het bestuur in het algemeen en aan
de rechter.De aanbevelingen hebben betrekking op zes onderwerpen, die door de betrokken bewindslieden zijn
uitgekozen. De onderwerpen zijn:
1.        de ketenbenadering in de Awb
2.        de burger in de Awb
3.        hoger beroep
4.        beleidsregels
5.        subsidies
6.        mandaat en delegatie.
De Adviescommissie heeft zich beperkt tot punten die vanuit het perspectief van de (proces)partijen en hun rechtshelpers van bijzonder belang zijn.
2.        Samenvatting advies

Algemeen: de aanbevelingen zijn weloverwogen en sluiten in veel gevallen aan bij de ervaringen van de leden van
de Adviescommissie.
Evaluatie van de Awb blijkt bepaald zinvol. Deze tweede evaluatie is goed en degelijk opgezet. Wel valt op dat de
(zichtbare) inbreng vanuit de advocatuur bescheiden is. In het bijzonder valt op dat geen advocaat zitting had in de
begeleidingscommissie of de onderzoeksgroep met betrekking tot het onderwerp "de burger en de Awb (ervaringen
van "repeat players" met Awb-procedures)".
Hier en daar is een aanbeveling volgens de Adviescommissie te voorzichtig. Dat geldt in het bijzonder voor de kritiek
van de Commissie Boukema op de jurisprudentie van vooral de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
die leidt tot onwenselijke beperkingen in de rechtsbescherming bij de opeenvolgende fasen van de bedenkingen
(ketenbenadering). De Adviescommissie dringt erop aan dat de overgang van de fase van het bezwaar naar de fase
van het beroep op de bestuursrechter nog makkelijker wordt gemaakt (geen strikte argumentatieve fuik), en dat het
hoger beroep meer ruimte krijgt (alleen de meest noodzakelijke beperkingen om in het hoger beroep nog met nadere
gronden of argumenten te komen dan wel met feitelijke gegevens of bewijsmiddelen).


In de volgende evaluatie zou het goed zijn bijzondere aandacht te besteden aan de mogelijkheid van hoger beroep van
de voorlopige voorziening, en aan het onderwerp nadeelcompensatie.
3.        Deelonderwerpen

Ad 1 en 2. De besluitingsvormingsketen en de burger

Aanbeveling nummer 13 richt zich tot de Ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken, die nader onderzoek zouden
moeten laten doen of het belanghebbende-begrip niet te ruim wordt ingevuld. Lees: of een beperking van de toegang
tot de bestuursrechter gewenst is.
De Adviescommissie staat positief tegenover nader wetenschappelijke onderzoek en nader onderzoek naar de praktijk.
Zij waarschuwt echter tegen teveel nuancering en verfijning. De voorspelbaarheid van beslissingen inzake ontvankelijkheid
is een groot goed. Zij waarschuwt dat een substantiële beperking van de kring van belanghebbenden tot gevolg heeft dat
de kring van degenen die de formele rechtskracht van besluiten tegen zich moeten laten gelden, kleiner wordt.
In dit verband vraagt de Commissie Boukema ook aandacht voor de rol die een bestuursrechtelijk relativiteitsvereiste zou
kunnen spelen. Men kan zich een stelsel denken, waarbij een appellant zich alleen mag beroepen op voorschriften die
strekken ter bescherming van zijn belangen. Ook hier heeft de Adviescommissie belangstelling voor een onderzoek van de
mogelijkheden.

De Adviescommissie stelt voorop dat het hoger beroep tenminste twee functies heeft:
-        een herkansing en heroverweging;
-        het bevorderen van de rechtseenheid via richtlijnen voor de rechters in eerste aanleg.
De eerstgenoemde doelstelling wordt in de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep in belangrijke mate gehaald.
In de jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak zitten echter procedurele beperkingen, zie hierna ad 3.
De tweede doelstelling is naar de mening van de Adviescommissie met name in de uitspraken van de Afdeling minder
zichtbaar. En waar de Afdeling wel duidelijk leiding geeft, lijkt zij meer oog te hebben voor een beperking van het rechterlijk
werk dan voor de belangen van partijen. Te denken valt aan de jurisprudentie inzake de argumentatieve fuik.

Aanbeveling nummer 28 is voor de praktijk van groot belang. Deze aanbeveling luidt als volgt:

"De rechter dient gegevens, bewijsmiddelen of beroepsgronden die in beroep worden aangevoerd, niet buiten beschouwing
te laten op de enkele grond, dat zij niet in de bestuurlijke fase zijn ingebracht, tenzij deze betrekking hebben op een
onderdeel van het besluit dat in de bestuurlijke fase in het geheel niet is aangevochten."

       
De Adviescommissie pleit voor een ruimhartige benadering van het beroep. In een systeem dat de zelfwerkzaamheid van
de burger wil bevorderen (en dat het inroepen van juridische bijstand zelfs ontmoedigt via schriele
proceskostenvergoedingen) past een open gerechtelijke procedure, waarin de appellant niet wordt "uitgevangen" omdat hij
in de bestuurlijke fase niet alle registers heeft opengetrokken.
In de één-op-één relaties behoeft de verweerder wat dit betreft weinig of geen bescherming.
In zaken, waarin ook derdenbelanghebbenden betrokken zijn, behoeven de verweerder en de primair belanghebbende
(aanvrager van de vergunning, vergunninghouder) in beginsel evenmin veel bescherming. Zij kennen het dossier door en
door, en kunnen wel tegen een stootje.
Alleen als het gaat om zaken waarbij in de regel veel derdenbelanghebbenden van zich laten horen, zoals in de sfeer van
de ruimtelijke ordening en het milieu, kan er reden zijn voor een terughoudender rechterlijk beleid.
       
Ad 3. Hoger beroep

       
Aanbeveling nummer 1 aan de wetgever, geeft in dit verband naar de mening van de Adviescommissie een verkeerd
signaal. De aanbeveling luidt:

"De wetgever zou moeten overwegen voorzieningen te treffen, die het mogelijk maken een verwijtbaar pas in een laat
stadium inbrengen van gronden of argumenten te sanctioneren in de sfeer van de teruggave van het griffierecht of de
proceskostenveroordeling …."

De Adviescommissie wijst deze suggestie van de hand. De discussie over al of niet teruggeven van griffierecht en al of
niet vergoeden van proceskosten betekent een belasting van partijen en van de rechter, die niet wordt gerechtvaardigd
door bedragen die op het spel zouden staan.

Aanbeveling nummer 2 aan de wetgever, dat hij een vorm van incidenteel hoger beroep mogelijk dient te maken, verdient
alle steun. Het komt regelmatig voor, dat beroep wordt ingesteld op de laatste dag van de termijn, waardoor de weg naar
een zelfstandig in te stellen hoger beroep is afgesneden. Dat is onredelijk, met name als de betrokken partij aanvankelijk
alleen van hoger beroep wilde afzien, omdat hij opzag tegen een hele nieuwe procedure.

De aanbevelingen die ertoe strekken te bevorderen dat de bestuursrechter in hoger beroep ook oordeelt over een wijziging
van het bestreden besluit zijn welkom. Dat geldt ook voor aanbeveling nummer 4 om in artikel 8:72 uitdrukkelijk te bepalen
dat het bestuursorgaan na vernietiging een nieuw besluit moet nemen, tenzij de rechter bepaalt dat dat niet nodig is.

Aanbevelingen nummers 30, 31 en 32, die zijn gericht tot de in hoger beroep oordelende bestuursrechter, hebben
betrekking op het spanningsveld tussen enerzijds de wens om een appellant in hoger beroep zoveel mogelijk ruimte te
geven en anderzijds de noodzaak om die ruimte af te grenzen op grond van de eisen van een goede procesorde.
De Adviescommissie pleit ook hier voor een ruimhartig rechterlijk beleid. Procespartijen, die worden aangemoedigd om
zonder rechtsbijstand naar de bestuursrechter in eerste aanleg te stappen, moet men veel ruimte geven om vergissingen
en fouten te herstellen, dus ook om het kader van het geschil in hoger beroep te wijzigen.

Ad 4. Subsidies

De nieuwe titel 4.2 inzake subsidies blijkt in de praktijk goed te werken. Het zou mooi zijn als de regeling zou kunnen
worden vereenvoudigd, maar er is geen voor de hand liggende oplossing. De werkelijkheid is complex, en dat klinkt door
in de verschillende bepalingen.

Aanbeveling nummer 7 aan de wetgever wordt uit een oogpunt van rechtszekerheid toegejuicht. De aanbeveling luidt:

"Artikel 4:39, eerste lid, Awb moet worden gewijzigd in dier voege, dat niet-doelgebonden verplichtingen slechts aan
 de subsidie kunnen worden verbonden voor zover bij wettelijk voorschrift is bepaald waarop dergelijke verrplichtingen
betrekking kunnen hebben."

De bedoeling is dat de (lagere) wetgever in de algemene regelgeving een nadere aanduiding geeft van de met de subsidie
na te streven nevendoeleinden.

Zoals ook uit de evaluatie blijkt, is het belangrijkste knelpunt (namelijk het wegen van prioriteiten door subsidieverleners)
niet door middel van wetgeving op te lossen.

       
Ad 5. Beleidsregels

De Adviescommissie is het gaarne eens met de aanbevelingen van de Commissie Boukema dat het uitvaardigen van
beleidsregels uit een oogpunt van rechtszekerheid dient te worden bevorderd.
Verder akkoord met aanbeveling nummer 8 aan de wetgever dat bij gelegenheid de onderverdeling in drie soorten
beleidsregels uit artikel 1:3, vierde lid, Awb kan worden geschrapt. De wettekst wordt zo eenvoudiger. Dat neemt niet weg
dat de rechter bij de toetsing van beleidsregels onderscheid zal maken naar de aard van de regel in kwestie.
       
Aanbevelingnummer 22 aan het bestuur verdient veel aandacht. De aanbeveling luidt:
       
"Bestuursorganen dienen in dit primaire besluitvorming en de bezwaarfase meer aandacht te hebben voor de
mogelijkheid, dat op grond van artikel 4:84 Awb van de beleidsregel moet worden afgeweken."
       
Ad 6. Mandaat en delegatie

De nieuwe titel 10.1 over mandaat en delegatie heeft in de juridische praktijk zeker extra houvast gegeven.

Aanbeveling nummer 10 aan de wetgever wordt onderschreven, zulks met het oog op de rechtszekerheid.
Aanbeveling nummer 10 luidt:
       
"Artikel 10:3, tweede lid, onderdeel a, moet worden gewijzigd in dier voege, dat mandaat tot het vaststellen van algemeen
verbindende voorschriften niet wordt verleend, tenzij onverwijlde spoed daartoe noopt."
       
Aanbeveling nummer 24 aan het bestuur dat beoogt gegevens over mandatering zo toegankelijk mogelijk te maken, wordt
van harte ondersteund. Aanbeveling nummer 24 luidt:
       
"Het verdient aanbeveling dat bestuursorganen al hun mandaatbesluiten bijeen brengen in een openbaar mandaatregister
en op ruime schaal bekend maken waar en wanneer dit register kan worden geraadpleegd."

       
Ook aanbeveling nummer 29 aan de rechter wordt bijzonder ondersteund. Het komt een efficiënte rechtspleging ten goede
als de bestuursrechter aan het bestuursorgaan vraagt of het na vernietiging wegens bevoegdheidsgebrek een zelfde of een
ander besluit zal nemen. En als de bestuursrechter dat voorgenomen besluit in de toetsing betrekt.
Aanbeveling nummer 29 aan de rechter luidt:

       
"Indien een besluit krachtens een ontoereikend mandaat is genomen, dient de bestuursrechter zoveel mogelijk ook het
materiële geschilpunt te beoordelen.
In dat kader dient de bestuursrechter het bestuursorgaan zoveel mogelijk de vraag voor te leggen, of het na vernietiging
wegens een bevoegdheidsgebrek een ander besluit zou nemen.
Indien:
a.        het bestuursorgaan laat weten na vernietiging wegens een bevoegdheidsgebrek geen ander besluit te zullen                                                    nemen, en
b.        het besluit, afgezien van het bevoegdheidsgebrek, de rechterlijke toets doorstaat,dient de bestuursrechter met         toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, tenzij         de aard van het besluit zich daartegen verzet."

4.        Tot slot

De Adviescommissie spreekt de hoop uit dat de advocatuur nauwer bij de volgende evaluatie wordt betrokken.

Den Haag, 22 juli 2002        Mr J.G. de Vries Robbé
        voorzitter Adviescommissie

Mijn Documentenlijst

PDF genereren