Postbus 20301
2500 EH Den Haag
Den Haag, 15 februari 2002
Doorkiesnummer 070 – 335 35 13
E-mail m.vanderkleij@advocatenorde.nl
Dossiernummer 3.4.11
Uw kenmerk 5134331/801
Mevrouw de Staatssecretaris,
Betreft: Adviesaanvraag bemiddeling in uitvoering( evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling)
Bij brief van 16 november 2001 verzocht u de Algemene Raad om commentaar op het evaluatierapport ‘bemiddeling in uitvoering’. Het evaluatierapport is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Familie- en Jeugdrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft het hierbij gevoegde preadvies uitgebracht. De Algemene Raad kan zich hiermee geheel verenigen.
De Algemene Raad wenst daar nog het volgende aan toe te voegen. De Algemene Raad hoopt van harte dat de resultaten van dit onderzoek die overwegend positief zijn, zullen bijdragen aan de ontwikkeling van bemiddeling als een meer structurele voorziening binnen de echtscheidingsprocedure en de procedure over de omgangsregeling. Bemiddeling blijkt immers een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan een minder conflictueuze afwikkeling van de scheiding of de vaststelling van een omgangsregeling. Dit is uiteraard zeer in het belang van de rechtzoekenden. Voor de Algemene Raad staat daarbij vast dat de bemiddeling alleen op basis van vrijwilligheid kans van slagen heeft.
Daarnaast is de Algemene Raad van mening dat juist ook de rechtzoekende, die aangewezen is op gefinancierde rechtshulp, van deze voorziening gebruik moet kunnen maken. Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 voorziet daar nog niet in. De Algemene Raad verzoekt u het besluit op dit punt aan te passen en merkt daarbij op dat een waardering met 10 punten per bemiddeling niet zonder meer als een adequate vergoeding kan worden aanvaard. Het ontbreekt de Algemene Raad aan inzicht in de tijdsbesteding in dergelijke zaken. In het rapport wordt de puntenwaardering niet nader toegelicht.
Hoogachtend,
J.J.H. Suyver
algemeen secretaris
Bijlage.
van de Adviescommissie familie- en jeugdrecht
inzake
het rapport van het Verwey-Jonker instituut
‘bemiddeling in uitvoering’
houdende evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling
Het rapport ‘Bemiddeling in uitvoering’,
houdende evaluatie experimenten scheidings- en omgangsbemiddeling, geeft
de commissie niet veel aanleiding voor commentaar.
De evaluatie is overwegend positief. De
commissie kan de conclusies en alle aanbevelingen onderschrijven.
Er wordt uitdrukkelijk aanbevolen de bemiddeling
mogelijk te maken binnen het stelsel van gefinancierde rechtshulp, dan
wel analoog daaraan. De commissie kan zich hiermee verenigen.
Er wordt mogelijk één denkfout gemaakt
in de aanbevelingen ten aanzien van omgangsbemiddeling onder punt 8.5.6
onder 1 en 2, waarin wordt gesteld dat deze in een zo vroeg mogelijk stadium
dient plaats te vinden.
Uit het rapport blijkt dat verwijzing naar
de omgangsbemiddeling heeft plaats gevonden in verschillende stadia van
de procedure, onder meer ook bij de voorlopige voorzieningen in de echtscheidingsprocedure.
Omgangsbemiddeling in een zo vroeg stadium
zal doorgaans alleen zinvol zijn indien de omgang het enige tussen partijen
spelende conflict is.
Een verwijzing naar omgangsbemiddeling
ambtshalve door de rechter in een vroeg stadium van de echtscheiding, waarin
allerlei praktische zaken om een oplossing vragen, kan in het algemeen
niet zinvol worden geacht indien (één van de) partijen het slechts over
de omgang wil hebben.
De commissie kan niet beoordelen of dit
ten grondslag ligt aan het lagere succespercentage ten aanzien van de omgangsbemiddeling,
dat in het rapport wordt gesignaleerd, maar sluit dit niet uit.
De commissie acht het nuttig vanuit de
Nederlandse Orde van Advocaten nog eens te benadrukken dat verwijzing naar
een bemiddelaar door de rechter, of dit nu gaat om echtscheidingsbemiddeling
of omgangsbemiddeling, niet anders behoort te geschieden dan met instemming
van beide partijen, zoals in het rapport wordt aanbevolen, aangezien naar
de ervaring van de advocaat-bemiddelaars dit een belangrijk uitgangspunt
is voor het welslagen van iedere bemiddeling.
Mede gelet op het in 8.5.3.3 beschreven
proces, dat ouders een verwijzing naar omgangsbemiddeling als verplicht
ervaren, lijkt het in het algemeen onjuist de rechter deze bevoegdheid
te geven in een fase, waarin ook andere problemen dan omgang oplossing
behoeven.
Tot slot constateert de commissie dat de
belangrijkste uitkomst van beide onderzoeken is dat bemiddeling een positieve
bijdrage levert aan de afhandeling van scheidings- en omgangsproblemen.
Binnen de advocatuur bestaat die wetenschap
al geruime tijd. Immers, zeer veel gespecialiseerde familierechtadvocaten
zijn opgeleid tot scheidings- en omgangsbemiddelaar binnen de VAS. Wat
dat laatste betreft wordt in het kader van deze opleiding sedert kort ook
onderwezen in het horen van kinderen, waarmee de VAS-advocaten derhalve
in de opleiding vertrouwd worden gemaakt.
Amsterdam, 8 februari 2002
Adviescomissie familie- en jeugdrecht
Mr. M.J. Westhoff