Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

        GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT




Secretariaat: mr C. Heck-Vink
Postbus 16020, 2500 BA Den Haag
telefoonnummer: 070-3307153/139
faxnummer: 070-3624568
c.heck@knb.nl







Aan de leden van de Vaste Commissie voor Justitie
van de Tweede Kamer



       
Den Haag, 3  januari 2002  


Ons kenmerk:        Comm/vennoot/27905        
Doorkiesnr:        (070) 33 07 153


Zeer geachte Dames en Heren,

De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft aan beide organisaties gerapporteerd met betrekking tot wetsvoorstel 27 905 inzake het Initiatief-Wetsvoorstel in verband met het verschaffen van informatie omtrent Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

De beide beroepsorganisaties hebben zich achter de inhoud van dit rapport gesteld. Zij hebben het genoegen u hierbij het rapport aan te bieden.

Hoogachtend,




Mr. C. Heck-Vink,
secretaris

               


GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT
van de
Nederlandse Orde van Advocaten
en de
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie



Advies over het Initiatief-Wetsvoorstel
in verband met het verschaffen van informatie omtrent
Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen
Wetsvoorstel nr 27905



Samenvatting

De Gecombineerde Commissie heeft twijfels over het nut van het wetsvoorstel. Het pastniet in het internationale harmonisatiestreven met betrekking tot het Jaarekeningenrecht. De ratio van het wetsvoorstel geeft aanleiding het begrip “internationale activiteiten” nader te heroverwegen en te herzien zowel voor wat betreft het element “internationale” als ook voor wat betreft het element “activiteiten”. Het wetsontwerp kan voor Nederlandse ondernemingen een negatieve uitwerking hebben op de internationale concurrentieverhoudingen.
Juridisch-technisch bevat de ontwerp-wettekst diverse onvolkomenheden.  

Algemeen commentaar

1.        Het wetsvoorstel legt, in het kader van de jaarrekening, een informatieplicht omtrent Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (MVO) op aan een (Nederlandse) rechtspersoon die internationale activiteiten ontplooit. Een rechtspersoon die uitsluitend in Nederland activiteiten ontplooit is derhalve van deze informatieplicht uitgezonderd. De toelichting motiveert dit aldus dat in Nederland normen van MVO vastliggen in wet- en regelgeving. Daaruit zou geconcludeerd kunnen worden dat met betrekking tot het MVO in andere landen vraagtekens geplaatst kunnen worden en met betrekking tot het MVO in Nederland niet. Het wetsvoorstel krijgt hierdoor een enigszins discriminatoir karakter.

2.        De Toelichting onderkent overigens dat het MVO in “de rijke democratische Westerse wereld” in het algemeen gelijkwaardig is aan het MVO in Nederland. Zou dit dan niet rechtvaardigen dat de informatieplicht evenmin geldt voor rechtspersonen die uitsluitend in deze “rijke democratische Westerse wereld” activiteiten ontplooien; of beter nog dat de informatieplicht slechts geldt voor rechtspersonen die activiteiten ontplooien in landen waarvan vaststaat dat het MVO tekortschiet? De Gecombineerde Commissie realiseert zich natuurlijk dat het niet eenvoudig zal zijn te bepalen wanneer van dit laatste sprake is. Een dergelijk beperkt toepassingsgebied zal evenwel meer voldoen aan de ratio van het wetsvoorstel.

3.        Het wetsvoorstel kan ertoe leiden dat Nederland uit de pas gaat lopen met internationale ontwikkelingen. Het Nederlandse Jaarrekeningenrecht is geënt op Europese en in toenemende mate ook op “mondiale” regelgeving. Voor de verdere ontwikkeling van het Nederlandse Jaarrekeningenrecht zal hetzelfde gelden. Zou het niet meer voor de hand liggend zijn om terzake van onderwerpen als in het onderhavige wetsontwerp aan de orde zijn voorstellen van de EU of andere internationale organisaties – al dan niet geïnitieerd door de Nederlandse Overheid – af te wachten? Het wetsvoorstel leidt in de ogen van de Gecombineerde Commissie ook tot een zekere ongerijmdheid. De (Nederlandse) rechtspersoon zal informatie moeten verstrekken over MVO door een buitenlandse groepsmaatschappij – in voorkomend geval dus ook een groepsmaatschappij gevestigd in een andere EU lidstaat – terwijl die buitenlandse groepsmaatschappij die informatie binnen het kader van haar jaarrekening niet hoeft te verstrekken.In meer algemene zin vraagt de Gecombineerde Commissie zich af of er naast de, overigens ook in de Toelichting op het wetsontwerp gesignaleerde, internationale regelgeving – in ruime zin – omtrent MVO (zoals de OESO-richtlijnen) wel een behoefte bestaat aan een afzonderlijke – en zich tot Nederlandse rechtspersonen beperkende – regelgeving zoals in het ontwerp wordt voorgesteld.



4.        Volgens de Toelichting zal het wetsvoorstel (ook) bijdragen “aan het creëren van een level playing field op het vlak van MVO en daarmee gelijke concurrentievoorwaarden bevorderen”. Indien dat zo is dan geldt dat uitsluitend de onderlinge verhoudingen tussen de Nederlandse rechtspersonen waarop het wetsontwerp immers slechts van toepassing is. Dat geldt niet voor de – in de ogen van de Gecombineerde Commissie zeker zo relevante – internationale verhoudingen, dus “krachtsverhoudingen” en “concurrentieverhoudingen” tussen ondernemingen in verschillende landen. Doordat de voorgestelde regelgeving beperkt blijft tot Nederlandse rechtspersonen zou de regelgeving zelfs voor die rechtspersonen een negatieve uitwerking kunnen hebben op de internationale concurrentieverhoudingen.

Commentaar van meer juridisch-technische aard

5.        De informatieplicht omtrent MVO geldt voor rechtspersonen die internationale activiteiten ontplooien. Naar de mening van de Gecombineerde Commissie is het begrip “internationale activiteiten” onvoldoende duidelijk. Ook de Toelichting verschaft geen duidelijkheid. Vallen onder internationale activiteiten, bijvoorbeeld, ook uitsluitend verkoopactiviteiten in een ander land via een verkoopkantoor van de rechtspersoon? Een dergelijke ruime betekenis van internationale activiteiten acht de Gecombineerde Commissie niet wenselijk.

6.        De formulering “van de rechtspersoon, zijn dochtermaatschappijen of andere groepsmaatschappijen” in het voorgestelde artikel 391 lid 3 acht de Gecombineerde Commissie onjuist. Dochtermaatschappijen hoeven immers geen groepsmaatschappijen te zijn. De tekst van het voorgestelde artikel 391 lid 3 leidt er voorts toe dat de rechtspersoon informatie moet verschaffen over het MVO van alle groepsmaatschappijen, zoals bijvoorbeeld ook de (buitenlandse) moeder en zusters, hetgeen naar de mening van de Gecombineerde Commissie praktisch en ook juridisch moeilijk uitvoerbaar zal zijn.
 
7.        De informatieplicht geldt, op grond van het wetsvoorstel, niet voor de “kleine” rechtspersonen als bedoeld in artikel 3:396 BW. Blijkens de Toelichting worden deze kleine rechtspersonen uitgesloten vanwege het “relatief zwaar drukken van eventuele administratieve lasten die uit de publicatieplicht over MVO voortvloeien”. Indien het wetsvoorstel tot wet mocht worden verheven zou de Gecombineerde Commissie er voorstander van zijn om de uitzondering (minst genomen) tevens te laten gelden ook voor de rechtspersonen als bedoeld in artikel 2:397 BW, dus de “middelgrote rechtspersonen”.

8.        Het lijkt de Gecombineerde Commissie in strijd met het systeem van artikel 999 Rv om in het incidentele geval van het onderhavige wetsontwerp een wettelijke invulling te geven aan het begrip “belanghebbende” in dit artikel. De wetgever heeft destijds uitdrukkelijk gekozen voor de algemene omschrijving “iedere belanghebbende” teneinde de rechter de gelegenheid en de ruimte te laten om te beoordelen wie het in artikel 999 Rv genoemde recht moet hebben.Indien het wetsontwerp beoogt om in de wet vast te leggen dat de rechtspersoon “bedoeld in artikel 305a van boek 3 van het Burgerlijk Wetboek” is aan te merken als belanghebbende “uit de eerste kring”, dan pleit daartegen dat in de wet ook niet is vastgelegd wie de andere belanghebbenden zijn uit die eerste kring, zoals die inmiddels in rechtspraak en doctrine als zodanige belanghebbenden zijn erkend.

9.        De redactie van de voorgestelde wijziging van artikel 999 Rv is naar de mening van de Gecombineerde Commissie weinig helder en moeilijk leesbaar.