Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen



De heer mr. A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500  EH Den Haag





Den Haag, 2 november 2001
Doorkiesnummer        070 – 335 35 13
E-mail                        m.vanderkleij@advocatenorde.nl
Dossiernummer                3.1.4/4
Uw kenmerk                5109272/01/6





Mijnheer de Minister,

Betreft:         Strafbaarstelling handmatig telefoneren in de auto

Bij brief van 31 juli  2001 verzocht u de Algemene Raad om commentaar op het ontwerp-besluit tot wijziging van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990( RVV 1990) opgesteld door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking  met uw departement.

Het ontwerpbesluit is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en van de Algemene Raad zelf.  De commissie heeft het hier bijgevoegde advies uitgebracht.  De Algemene Raad kan zich hiermee verenigen.

De Algemene Raad wenst daarbij het volgende naar voren te brengen. Met de adviescommissie is de Algemene Raad van mening dat het afzonderlijk strafbaar stellen van handmatig telefoneren  in het RVV.  strikt genomen overbodig is. Nu de publiekscampagne ‘handsfree bellen is veiliger’ niet tot resultaat heeft geleid  lijkt aparte regelgeving  voor de verkeersdeelnemers wel duidelijker.

Indien toch tot het afzonderlijk strafbaar stellen wordt besloten dient de formulering van artikel 61 a RVV. te worden aangepast in de door de Adviescommissie aangegeven richting.

Hoogachtend,

M.B. van der Kleij
Public Affairs
               
        PREADVIES
        van
        de Adviescommissie Strafrecht

        inzake
Strafbaarstelling handmatig telefoneren in de auto



Inleiding

De Minister van Verkeer en Waterstaat heeft advies gevraagd over het ontwerpbesluit tot wijziging van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV). Het besluit stelt het handmatig gebruik van de mobiele telefoon in het gemotoriseerd verkeer strafbaar.

Onderscheid handmatig en handsfree telefoneren

Het ontwerp maakt een onderscheid tussen handmatig ("handheld") telefoneren en "handsfree" telefoneren in de auto. Het verbod is niet gericht op deze laatste vorm van mobiele telefonie, hoewel uit onderzoek is gebleken dat van beide vormen van telefoneren tijdens het rijden een negatieve invloed uitgaat op de rijtaak.            "Telefoneren in de auto en verkeersveiligheid", SWOV-rapport R98-41. Deze invloed zou bij handmatig telefoneren groter zijn vanwege de fysieke beperkingen die het vasthouden van het toestel en het handmatig kiezen van een nummer met zich brengen.
Uit het feit dat strafbaarstelling is beperkt tot het handmatig telefoneren blijkt dat de Minister het gevaar vooral ziet in deze fysieke beperkingen, terwijl de vermindering van de aandacht voor de rijtaak die ook bij handsfree telefoneren optreedt op het tweede plan staat. Vanuit een oogpunt van verkeersveiligheid is dat vreemd en zou het meer voor de hand liggen het telefoneren in de periode dat men als bestuurder optreedt te verbieden en slechts toe te staan als het motorvoertuig buiten het verkeer tot stilstand is gebracht.

Daar komt bij dat handsfree telefoneren niet altijd een minder grote fysieke belasting is en meer afleidt dan handmatig telefoneren. De technische mogelijkheden van handsfree bellen variëren van geavanceerde, in de elektronica van de auto geïntegreerde toepassingen tot oortelefoontjes, die zijn aangesloten op het in het dashboard vastgeklemde mobiele telefoontoestel met een aansluiting naar de sigarettenaansteker en een laag geplaatste speakerbox.            NRC 10 september 2001: "Uitgelicht, bellen zonder handen". Zo'n summiere voorziening lijkt niet onmiddellijk veiliger dan het handmatig telefoneren. Het ligt dan niet voor de hand handheld bellen wel en handsfree bellen niet strafbaar te stellen.

Een aparte strafbepaling is niet nodig

In het RVV is er naar gestreefd overbodige details in het stelsel van verkeersregels te vermijden en zijn de geloofwaardigheid en handhaafbaarheid als uitgangspunten gekozen. Verkeersdeelnemers worden daarbij als verantwoordelijke mensen behandeld.
Naar het oordeel van de Adviescommissie staat het ontwerp in dit opzicht op gespannen voet met de grondslag van het RVV. De onhelderheid in de verschillen tussen handsfree en handheld bellen en de bedreiging die van beide uitgaat op de verkeersveiligheid tasten de geloofwaardigheid van een categorisch verbod van handmatig bellen aan.

Handhaving is alleen maar visueel mogelijk, met alle beperkingen van dien.
Het voorgestelde verbod is beperkt tot het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden. Dat luistert nauw: wachtend voor het rode stoplicht mag handheld gebeld worden, maar wanneer de auto iets voor- of achteruit rolt zou men strafbaar zijn. Als dit soort nuances beslissend zijn staat daarmee ook de  handhaafbaarheid onder druk.

Weliswaar gaat van strafbaarstelling een signaal uit naar bestuurders van motorvoertuigen dat (handheld) telefoneren zich niet verdraagt met de eisen van het moderne verkeer, maar het RVV beoogt nu juist meer dan symboolwetgeving te zijn.
Tegen die achtergrond moet de vraag gesteld worden of het algemene gevaarzettingsartikel (artikel 5 Wegenverkeerswet 1994 (WVW)) wellicht al voldoende tegemoetkomt aan hetgeen met het ontwerp wordt beoogd.
De strafbepaling van artikel 5 WVW verbiedt een ieder zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kán worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kán worden gehinderd. Lichte vormen van hinder en gevaar vallen buiten het bereik van deze strafbepaling, omdat deze in het hedendaagse verkeer niet te vermijden zijn.
Als het vasthouden of gebruik maken van een mobiele telefoon in concrete gevallen dit soort risico's in het leven roept biedt artikel 5 WVW 1994 houvast. Voor zover deze risico's niet bestaan is er geen reden voor criminalisering.

De Adviescommissie ziet geen overtuigende argumenten, die nopen tot een afzonderlijke strafbaarstelling van belgedrag van bestuurders. Vanuit een oogpunt van terughoudendheid bij het instellen van nieuwe strafbepalingen betekent dat dat geen behoefte bestaat aan de voorgestelde strafbepaling, mede gezien de bezwaren, die daaraan kleven.

De delictsomschrijving

Het ontwerp voorziet in de toevoeging van artikel 61a RVV, dat als volgt luidt:

        "Het is degene die een motorvoertuig of bromfiets bestuurt verboden tijdens het rijden een mobiele telefoon vast te houden".

Als voor een afzonderlijke strafbepaling wordt gekozen onderschrijft de Adviescommissie de keuze het verbod in het RVV op te nemen en niet in de Wegenverkeerswet.            Mr. A.E. Harteveld en mr. H.G.M. Krabbe, "Naar een verbod op mobiel bellen in de auto? Juridische notities",

Verkeersrecht 2001-2, pag. 35-37. Wel zou de delictsomschrijving aangescherpt moeten worden.


Volgens de memorie van toelichting moet onder "vasthouden" worden verstaan: "het in de hand houden, het tussen oor en schouder geklemd houden etc.". Het gaat dus louter om het fysieke aspect; met name is niet van belang of er daadwerkelijk een telefonische verbinding tot stand is of wordt gebracht.

Door te kiezen voor een zo ruim criterium als "vasthouden" wordt en passant elke handeling met het mobiele toestel gecriminaliseerd, ook al staat deze in geen enkele relatie tot de verkeersveiligheid. Het verleggen of aangeven van het toestel tijdens het rijden is een even bescheiden bedreiging voor de verkeersveiligheid als talloze andere handelingen, die een bestuurder zonder gevaar voor de verkeersveiligheid verricht. Even talloos zijn de handelingen, die wel de verkeersveiligheid bedreigen, maar die niet zijn strafbaar gesteld.            Woordkramer: "Mobieltjes in het verkeer", Verkeersrecht 2000-10, pag. 323.

Naar het oordeel van de Adviescommissie dient de strafbare gedraging te worden beperkt tot het vasthouden van het toestel om daarmee te telefoneren. Dat bestanddeel zal bewezen moeten worden en in de praktijk zal daarvoor de verklaring van de bestuurder veelal toereikend zijn. In die gevallen waarin de bedoeling om te telefoneren wordt ontkend zal hetzelfde strafvorderlijk traject afgelegd kunnen worden als bij ontkenning van het vasthouden van het toestel, zoals geschetst in de memorie van toelichting. De overtreding van artikel 61a RVV zal in de regel op heterdaad worden geconstateerd waarna op grond van artikel 53 Sv aanhouding volgt. Bij ontkenning kan de telefoon in beslag worden genomen (artikel 95 jo. 94 Sv) en zal de Officier van Justitie op basis van artikel 126n Sv zonodig vorderen dat door de netwerkaanbieder informatie wordt verstrekt over het gebruik, dat werd gemaakt van een openbare mobiele telecommunicatiedienst.

Conclusie

De Adviescommissie is niet overtuigd van de wenselijkheid naast artikel 5 WVW een afzonderlijke bepaling in het RVV op te nemen waarin handmatig telefoneren wordt verboden.
Wanneer zo'n verbod niettemin zou worden ingevoerd ware het wenselijk het bestanddeel "vasthouden" uit te breiden tot "vasthouden om te gebruiken".


Rotterdam, 17 september 2001



Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris