Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen



De heer Mr A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag





Den Haag,  25 mei 2000
Doorkiesnummer                070 – 335 35 13
E-mail                        b.vandorp@advocatenorde.nl
Dossiernummer                3.1.4/2





Mijnheer de Minister,

Betreft:         Conceptwetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (Stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken)


Bij brief van 13 april 2000 verzocht u de Algemene Raad om commentaar op het wetvoorstel gratie.

Het concept wetsvoorstel is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft het hierbij gevoegde preadvies uitgebracht. De Algemene Raad kan zich hiermee geheel verenigen.

Er zijn geen goede redenen de grens van ƒ 500,-- te verhogen naar ƒ 750,--. Vonnissen van de kantonrechter boven de ƒ 500,-- zijn nog steeds appellabel en betreffen dus zaken van een zekere zwaarte. De eis dat gratieverzoeken alleen met behulp van een speciaal formulier kunnen worden ingediend acht de Algemene Raad te stringent. Een voldoende gedocumenteerd verzoek dat niet per formulier is verzonden zou ook ontvankelijk moeten zijn. Het voorgestelde artikel 4 eerste lid spoort niet met artikel 558a Sv., en wel omdat laatstgenoemde bepaling voor een aantal gevallen reeds in schorsing voorziet. De tekst van artikel 4 dient hiermee in overeenstemming te worden gebracht.

Meer in het algemeen kan de vraag worden gesteld of de voorgestelde regeling wel een vermindering van het aantal verzoeken zal bewerkstelligen. Indien na een verstekveroordeling wordt gevraagd de opgelegde vrijheidstraf om te zetten in een taakstraf (MvT blz. 6 midden), zal er bijvoorbeeld vrijwel steeds sprake zijn van een nieuwe omstandigheid bedoeld in artikel 3 vierde lid sub a.

Voor het overige verwijs ik u graag naar bijgevoegd preadvies.

Hoogachtend,



Barbara van Dorp
Public Affairs



Bijlage.



1

        PREADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht

inzake

het concept wetsvoorstel tot wijziging van enige bepalingen
van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet
(Stroomlijning procedure behandeling gratieverzoeken)



Inleiding

Doelstelling van het onderhavige wetsvoorstel is te komen tot een snellere en doelmatigere procedure rondom de ingediende verzoekschriften strekkende tot gratiëring. Blijkens de Memorie van Toelichting mag daarmee geen afbreuk worden gedaan aan de zorgvuldigheid en de kwaliteit van het voorbereiden van de gratiebeslissingen. Daarbij moet het wetsvoorstel passen bij de bijzondere rol en positie van de gratie in het Nederlandse strafrecht waarbij geen inbreuk mag worden gemaakt op het recht van petitie als vastgelegd in artikel 5 van de Grondwet en op artikel 122 van de Grondwet waarin wordt bepaald dat gratie wordt verleend bij Koninklijk Besluit na advies van een bij de wet aangewezen gerecht.

De Minister van Justitie heeft in dit kader opdracht gegeven tot een project Redesign Gratie en in het wetsvoorstel zijn de voorstellen van de projectgroep, die hem in het najaar van 1999 zijn voorgelegd, voor het overgrote deel overgenomen.

In de Memorie van Toelichting wordt eerst de huidige procedure beschreven waarna aandacht wordt geschonken aan gebleken knelpunten. Voor die gebleken knelpunten worden oplossingen aangedragen welke oplossingen hierna zullen worden besproken. De Adviescommissie Strafrecht zal op de voorgestelde wijzigingen artikelsgewijs ingaan.

Artikel I

Artikel I behelst een wijziging van artikel 558 1e lid van het Wetboek van Strafvordering (Sv) in dier voege dat geen gratie wordt verleend van onvoorwaardelijke geldboeten tot en met een bedrag van NLG 750,-. Op dit moment is dat bedrag op NLG 500,- vastgesteld. De Minister stelt voor artikel 558 1e lid wat meer in de pas te laten lopen met de Wet Administratiefrechtelijke Handhaving Verkeersvoorschriften, in het kader waarvan evenmin gratiëring mogelijk is van sancties tot NLG 750,-.
Naar het oordeel van de Adviescommissie zijn er geen goede redenen het bedrag van NLG 500,- te verhogen tot NLG 750,- waarbij de Adviescommissie met name aantekent dat vonnissen van meer dan NLG 500,- gewezen door de Kantonrechter steeds appellabel zijn terwijl betaling van een boete in termijnen slechts mogelijk is van vorderingen boven de NLG 500,-. Het komt de Adviescommissie voor dat de prijs- en inkomensontwikkelingen in de afgelopen jaren niet zodanig zijn geweest dat verhoging van NLG 500,- tot NLG 750,- noodzakelijk is.

Artikel II

Het zij de Minister toegegeven dat van een verzoeker tot gratie mag worden verwacht dat hij de benodigde gegevens verschaft. Niet valt echter in te zien waarom gratie slechts zou kunnen worden verzocht door indiening van een bepaald formulier. Een gratierekest dat alle voor een beoordeling van het gratieverzoek noodzakelijke gegevens bevat dient net zo zeer in behandeling te worden genomen als een gratieverzoek dat is vervat in een daartoe beschikbaar gesteld formulier. De Adviescommissie meent dat ook een verzoekschrift waarvoor geen formulier wordt gebruikt maar dat wel alle in het (ontwerp)artikel 2a vereiste gegevens bevat ontvankelijk dient te worden verklaard.

De Minister stelt dat veelal gratie wordt verzocht binnen 3 maanden nadat de verzoeker is veroordeeld terwijl het verzoek geen andere gegevens zou bevatten dan die welke de rechter die de beslissing nam bekend waren.

Die constatering in de Memorie van Toelichting staat op gespannen voet met de mededeling van de Minister dat juist in dit soort gevallen gratiëring wordt gevraagd omdat de verzoeker tot gratie verstek heeft laten gaan en hij alsnog in de gratieprocedure een aanbod tot onbetaalde arbeid ten algemenen nutte wil doen. Waar in de visie van de Minister het juist dit soort verzoeken is dat het leeuwendeel van de gratieprocedures uitmaakt lijkt de door de Minister ontwikkelde afwijzingsgrond geen soelaas te bieden.

Of het overigens zo is dat in een gratieverzoek geen nieuwe omstandigheid wordt vermeld waarvan de rechter bij diens beslissing niet reeds kennis heeft genomen zal in het algemeen eerst blijken door kennisneming van een proces-verbaal van de terechtzitting. Het wil de Adviescommissie voorkomen dat het opvragen van dit soort processen-verbaal - vaak slechts verkort - niet zal leiden tot het door de Minister gewenste gevolg. In het algemeen plegen verkorte processen-verbaal immers nauwelijks iets te bevatten op grond waarvan gezegd kan worden dat het gratierekest niet aan het ontwikkelde criterium voldoet. Ingeval geen rechtsmiddel wordt aangewend, dan zal het verkorte proces-verbaal ook niet worden aangevuld.

De Adviescommissie wijst erop dat de leden 1 en 2 van artikel 4  zoals die volgens het wetsontwerp zouden komen te luiden afwijkt van hetgeen thans is bepaald in artikel 558a Sv. Thans is het zo dat ieder verzoek tot gratie dat aan de criteria van artikel 558a Sv voldoet opschortende werking heeft. Volgens het wetsontwerp beslist onze Minister (steeds) over het toekennen van opschortende werking, kennelijk ook in die gevallen waarin artikel 558a Sv thans reeds opschortende werking toekent. Het wil de Adviescommissie dan ook voorkomen dat in artikel 4 lid 1 na het woord "verzoekschrift" dient te worden toegevoegd "in die gevallen waarin artikel 558a Sv geen opschortende werking toekent".

Verder betreurt de Adviescommissie het dat de Minister voorstelt het advies van de plaatselijke politie in het geheel af te schaffen. Vaak is het toch bij uitstek de politie die over een positieve wending in de situatie van de verzoeker tot gratiëring kan melden. Dat laat onverlet dat het natuurlijk bij uitstek de verzoeker tot gratie is die zijn verzoekschrift van de nodige bescheiden dient te doen vergezellen. Al met al vraagt de Adviescommissie zich af of de hoop van de Minister dat deze stroomlijning van de gratieprocedure zal leiden tot een aanzienlijke vermindering van het aantal verzoekschriften tot gratie niet ijdel zal blijken.


Rotterdam, 16 mei 2000



Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris