Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste Commissie voor Justitie in de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Postbus 20018
2500 EA  Den Haag


Den Haag, 4 oktober 1999
Dossiernummer    3.1.1

Geachte dames en heren,

Camera’s in de rechtszaal, brief van de minister van Justitie (26 200 VI, nr. 47)

Met het oog op het Algemeen Overleg van de vaste commissie voor Justitie over bovengenoemd onderwerp op 14 oktober a.s. brengt de Algemene Raad graag het volgende onder uw aandacht.  

De brief is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De adviescommissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen.

De Algemene Raad vindt dat uitdrukkelijk moet blijken van instemming van de verdachte en van andere procesdeelnemers met toelating van de camera tot de zittingszaal. Indien die uitdrukkelijke toestemming niet aanwezig is, dient de camera uit de zaal geweerd te worden. Dat is alleen anders als de rechter vindt dat zwaarwegende redenen ertoe nopen de camera toe te laten. In dat geval moet als voorwaarde worden gesteld, zo vindt de Algemene Raad, dat degene van wie niet uitdrukkelijk de toestemming verkregen is, niet in beeld wordt gebracht en dat van hem ook niet de personalia worden bekendgemaakt.

De Algemene Raad wijst er bovendien op dat bij de opstelling van richtlijnen door de gerechten onderzoek naar de toepasselijkheid van de Algemene Wet Bestuursrecht
noodzakelijk is met betrekking tot de vraag of een rechtsmiddel openstaat indien de rechter tegen de weigering van de verdachte in de camera in de rechtzaal toelaat.

Tenslotte vraagt de Algemene Raad aandacht voor de noodzaak van een regeling van de aanwezigheid van camera’s tijdens het voorbereidend onderzoek.

Voor het overige verwijs ik u graag naar bijgevoegd preadvies.

Met vriendelijke groet,


Florine Bouritius
advisering wetgeving

PRE-ADVIES
van
        de Adviescommissie Strafrecht
inzake
Camera’s in de rechtszaal
(brief van de Minister van Justitie, 26 200 VI, nr. 47)




1.        De Adviescommissie Strafrecht heeft kennis genomen van het standpunt van de Minister van Justitie over het fenomeen camera in de rechtszaal. Dat standpunt komt erop neer dat de Minister van oordeel is dat de camera met mate en onder voorwaarden in de rechtszaal mag worden toegelaten, en dat op dit moment geen wetgeving terzake nodig is nu het toelaten van de camera kan worden geregeld via een richtlijn van de rechterlijke macht waarin het standpunt van de Minister als uitgangspunt wordt genomen.                                

2.        De Adviescommissie Strafrecht wijst het standpunt van de Minister niet zonder meer af. Althans, voorzover dat behelst dat wetgeving niet nodig is en dat terughoudendheid geboden is. Daarmee is echter nog weinig gezegd over de voorwaarden waaronder de camera in de rechtszaal kan worden toegelaten.

3.        Eén van de uitgangspunten die bij de onderhavige materie in ogenschouw moet worden genomen is dat de filmende pers vooral belangstelling heeft voor de meer spectaculaire (straf)zaken. Dat is op zichzelf wel begrijpelijk, maar de selectie op basis van dit criterium geeft bepaald geen garantie dat de burger een juist beeld krijgt van de rechtspleging en meer in het bijzonder van de strafrechtspleging. Het is vanuit dit perspectief tenminste twijfelachtig of door de minister genoemde voordelen, namelijk dat de openbaarheid bijdraagt aan de controle op de rechter en aan de kwaliteit van de rechtspraak, terwijl de aanwezigheid van de camera in de rechtszaal tegelijkertijd kan bevorderen dat processen gedejuridiseerd worden, wel opgaan.
Immers, het selectieve oog van de camera voegt als zodanig  ten aanzien van deze aspecten weinig toe aan de thans geldende openbaarheid. Bovendien is het zeer de vraag of dejuridisering van vaak ingewikkelde strafzaken wel tot de mogelijkheden behoort, en als het al gebeurt of dat nu de kwaliteit van de strafrechtspleging ten goede komt. Wat  bij dit soort zaken in de praktijk gebeurt is dat bepaalde, voor de kijker spectaculaire gebeurtenissen die in de regel als incidenten kunnen worden beschouwd en die niet alledaags zijn voor de vaderlandse strafrechtspleging in beeld worden gebracht. In dit verband wijst de Adviescommissie Strafrecht er overigens op dat het maken van opnamen nog iets anders is dan het uitzenden en het becommentariëren van de beelden. De indruk bestaat dat journalisten al dan niet noodgedwongen vaak selectief te werk gaan waardoor niet steeds een evenwichtig beeld wordt geschetst van hetgeen zich in en rondom de zittingzaal heeft afgespeeld.

4.        De Adviescommissie Strafrecht vraagt bijzondere aandacht voor de positie van de verdachte en van andere bij het proces betrokkenen. De persoonlijke levenssfeer van zowel de verdachte als van slachtoffers en getuigen dient gerespecteerd te worden. Dit geldt in beginsel ook voor de functionele procesdeelnemers. Terecht wijst de Minister van Justitie er op dat de neiging bestaat - en door de aanwezigheid van de camera en een selectieve keuze van de beelden wordt dat risico nog vergroot- om de verdachte al bij voorbaat te veroordelen. De aanwezigheid van publiek bij de behandeling ter zitting kan al als zeer belastend worden ervaren, de aanwezigheid van de camera kan een regelrechte bedreiging vormen voor de laatste resten die van de persoonlijke levenssfeer van de verdachte, het eventuele slachtoffer en van getuigen nog over zijn.

5.        Eén van de voordelen die de Minister aan de aanwezigheid van de camera toekent is de generaal-preventieve werking. De Adviescommissie Strafrecht is geen onderzoek bekend waaruit blijkt dat van de aanwezigheid van de camera bij strafzaken een generaal-preventieve werking uitgaat doordat het normbevestigend zou werken. Men zou evenzogoed de stelling kunnen poneren dat tijdens de zitting ook informatie naar buiten wordt gebracht waarbij personen op gedachten kunnen komen die zij beter niet kunnen koesteren. Ook daarover is overigens de Adviescommissie Strafrecht geen onderzoek bekend.

6.        Indien de rechter ertoe overgaat om de camera in de zittingzaal toe te laten dan is de Adviescommissie Strafrecht er voorstander van dat uitdrukkelijk moet blijken van de instemming in de zin van informed consent van de verdachte en van andere  procesdeelnemers. Indien die uitdrukkelijke instemming niet aanwezig is, dient de camera uit de zaal geweerd te worden, tenzij de rechter van oordeel is dat zwaarwegende redenen nopen tot aanwezigheid van de camera waarbij dan als voorwaarde wordt gesteld dat degene waarvan niet uitdrukkelijk de instemming verkregen is, niet in beeld wordt gebracht, en overigens de identiteit, althans de personalia niet bekend wordt/worden gemaakt.
In het huidige strafvorderlijke stelsel bestaat geen rechtsmiddel indien de rechter tegen de uitdrukkelijke wil van de verdachte toch de camera in de rechtszaal toelaat. Het is de vraag of de Algemene Wet Bestuursrecht op dit punt toepasselijk is. De Adviescommissie Strafrecht acht het geraden dat bij de opstelling van de richtlijn dit aspect mede wordt onderzocht.

7.        De Adviescommissie Strafrecht vraagt in het verband van de aanwezigheid van de camera in de rechtszaal ook aandacht voor de aanwezigheid van de camera tijdens het voorbereidend onderzoek. Meer nog dan tijdens het eindonderzoek zijn er klemmende redenen, gelegen in de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en het voorkomen van ernstige vaak onherstelbare schade aan het sociaal en economisch bestaan van degene die als verdachte wordt aangemerkt, om de camera bij opsporingshandelingen zoals arrestatie en huiszoeking te weren. Aanbevolen wordt dat in het verlengde van de door de zittende magistratuur te ontwerpen richtlijn vanuit het hier geformuleerde restrictieve uitgangspunt door de staande magistratuur aandacht wordt besteed aan deze problematiek voorzover deze betrekking heeft op het voorbereidend onderzoek in strafzaken.

8.        De Adviescommissie Strafrecht verwijst overigens met instemming naar de beschouwingen, met name ten aanzien van de televisie in de rechtszaal, van O. Scholten in DD (1998), afl. 9, p. 901-919 over de nieuwswaarde van misdaad.

Rotterdam, 6 september 1999


Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris