Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Tweede Kamer

Den Haag, 16 januari 1995
Ons kenmerk: 3.1.4/2


Geachte mevrouw, mijnheer,

Inzake:         wetsvoorstel 23 960 - herziene gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis

Met belangstelling heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten kennis genomen van het momenteel bij u aanhangig zijnde wetsvoorstel 23 960. Hoewel de behandeling van dit wetsvoorstel reeds in een vergevorderd stadium verkeert, hecht de Raad er, na raadpleging van zijn adviescommissie Strafrecht, aan u alsnog een beknopt advies te doen toekomen.

De hoofdpunten van dit advies zijn de volgende:

1.        De Raad acht de voorgestelde codificering van de verreke-ningsmogelijkheid van artikel 89 en de appèlvoorziening voor de regeling van artikel 591a een goede zaak. Hiermee wordt de positie van de justitiabele in een strafzaak verbeterd.

2.        De Raad meent dat de voorgestelde uitbreiding van gevallen waarin geen opschortende werking wordt verleend, onvoldoende duidelijk is.

3.        Ook de voorgestelde regeling tot verrekening van vermogenssancties lijkt onvoldoende duidelijk.

4.        De suggestie in de Memorie van Toelichting als zou een kosten-baten analyse de grondslag vormen van het stelsel van gratiëring is onjuist. De Raad acht de voorgestelde beperking van de gratiemogelijkheid voor geldboetes tot een bedrag van meer dan fl. 500,- principieel onjuist.


Bovenstaande opmerkingen worden in het bijgevoegd advies nader uitgewerkt. De Algemene Raad hoopt dat u dit advies bij uw overwegingen zult betrekken.

Indien nodig zijn wij graag bereid tot het verschaffen van een nadere toelichting.

Hoogachtend,


mr J.E. Biesma


c.c. Minister van Justitie

                                                                ***
         Wijziging van het Wetboek van Strafvordering en de Gratiewet (herziene gratieregeling en regeling inzake schadevergoeding voor voorlopige hechtenis)
23 960

        Advies van De Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten

1.        De Algemene Raad acht de codificering van de jurisprudentiële mogelijkheid vrijheidsstraf in het kader van de regeling van de artikelen 89 e.v. Sv. te verrekenen, alsmede een appèlvoorziening voor de regeling van artikel 591a Sv. als voorgesteld, een verbetering van de positie van de justitiabele van een strafzaak.

2.        In het huidige systeem wordt aan een gratieverzoek in de regel een opschortende werking toegekend: (a) indien het werd ingediend binnen de terme de grâce (artikel 559 lid 1 Sv.) en (b) na voormelde termijn (artikel 560 lid 1 Sv.) behoudens in het geval de verzoeker reeds van zijn vrijheid is beroofd (artikel 559a Sv.) dan wel uitzonderingen van artikel 560 lid 2 Sv. zich voordoen. Daarnaast kan de Minister opschortende werking verlenen indien één van voormelde uitzonderingen zich voordoet (artikel 560a Sv.).

3.        In het wetsontwerp (hierna: Nieuw Sv.) wordt een systeem voorgesteld dat erop neerkomt dat opschortende werking alleen dan wordt verleend indien: (a) het verzoek wordt ingediend binnen de terme de grâce (artikel 559, lid 1 Nieuw Sv.), (b) het verzoek wordt ingediend na voormelde termijn en wanneer er reeds een jaar is verstreken na het onherroepelijk worden van de uitspraak (artikel 559, lid 2 Nieuw Sv.). Ook in het nieuwe systeem kan de Minister opschortende werking verlenen (artikel 559a lid 2 Nieuw Sv.).

4.        De regeling van uitzonderingen (gevallen waarin geen opschortende werking wordt verleend) wordt uitgebreid. Deze uitbreiding is niet helder, doordat de opsomming van de gevallen zoals bedoeld in artikel 559, lid 3, 4 en 5 Nieuw Sv. niet uitputtend lijkt te zijn.

        In het nieuwe systeem blijft immers de vraag open wat er dient te gebeuren met verzoeken die worden gedaan na de termijn als bedoeld in artikel 559, lid 1 Nieuw Sv. en vóór de termijn zoals bedoeld in artikel 559 lid 2 Nieuw Sv. Het gaat hierbij om de gevallen waarin gratieverzoeken worden ingediend na acht dagen na het onherroepelijk worden van de uitspraak, doch vóórdat een jaar is verstreken sinds de uitspraak onherroepelijk is geworden. Het wetsontwerp geeft geen antwoord op de vraag of in deze gevallen al dan niet opschortende werking wordt verleend. Het is wenselijk dat dit aspekt tot duidelijkheid wordt gebracht.

        Voor het geval echter uit de Toelichting (blz. 4 bovenaan) zou moeten worden afgeleid dat het de bedoeling is om in geen van deze gevallen opschortende werking te verlenen, zij er op gewezen dat het in de Toelichting (blz. 3) over korte vrijheidsstraffen en de duur van behandeling van gratieverzoeken gestelde uiteraard evenzeer geldt voor de hier bedoelde gevallen.

5.        Met zijn Adviescommissie acht de Algemene Raad het principieel onjuist dat de mogelijkheid van gratieverlening voor geldboeten wordt beperkt tot bedragen hoger dan  500,-.

        Anders dan in de Memorie van Toelichting wordt gesuggereerd is het instituut van gratiëring niet gebaseerd op een kosten-baten-analyse van de gratieprocedure.

        Gratiëring is een fundamenteel instrument van de overheid om een verandering aan te brengen in een strafoplegging indien de billijkheid zulks op grond van bijzondere of nieuwe omstandigheden met zich meebrengt.

        Ook in gevallen van een geldboete, lager dan  500,-, kan de billijkheid bepaaldelijk met zich mee brengen dat een verzoeker terzake van een geldboete geheel of gedeeltelijk wordt gegratieerd.

6.        Ten aanzien van de voorgestelde regeling tot verrekening van vermogenssancties (artikel 90, lid 3 Nieuw Sv.) vraagt de Algemene Raad zich af of op grond van de voorgestelde wettekst wel voldoende duidelijk is dat het hier slechts kan gaan om verrekening met andere door de strafrechter opgelegde vermogenssancties.

        De Memorie van Toelichting (blz. 5) merkt hieromtrent slechts op:

                "Daarbij valt te denken aan de schadevergoedingsmaatregel, geldboete, wederrechtelijk verkregen voordeel en                 storting in het Waarborgfonds Motorverkeer."

        Dit lijkt de mogelijkheid open te houden dat bijvoorbeeld een bij arrest opgelegde administratieve boete in een fiscale zaak, dan wel enige andere aan de staat verschuldigde betaling ook verrekend zou kunnen worden.

        De Algemene Raad is van oordeel dat een dergelijke, buiten de grenzen van het strafrecht tredende verrekening, niet passend is in het kader van de beoogde strafvorderlijke voorziening. Hier ware het wenselijk dat de nodige duidelijkheid werd verschaft.

7.        De Algemene Raad kan zich overigens verenigen met de voorgestelde regeling.


's-Gravenhage, 16 januari 1995