Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de vaste commissie voor Justitie in de Tweede Kamer

Den Haag, 29 maart 1999

Ons kenmerk: 3.1.1.

Doorkiesnummer: 070 - 3353514

Geachte dames en heren,

Wetsvoorstel 26 295, Inititatief Kalsbeek-Jasperse / Van Heemst tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht met betrekking tot strafverzwarende omstandigheden bij gewelddelicten

Het initiatief-wetsvoorstel met betrekking tot strafverzwarende onmstandigheden bij gewelddelicten (26 295) is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De Adviescommissie heeft bijgaand preadvies uitgebracht, waarmee de Algemene Raad zich geheel kan verenigen.

De Algemene Raad vindt dat het wetsvoorstel niet in deze vorm tot wet moet worden verheven. Het wetsvoorstel heeft een sterke symboolfunctie. Bestaande bepalingen over mishandeling bieden het openbaar ministerie en de rechter reeds voldoende mogelijkheden om aandacht te besteden aan de positie van het slachtoffer. Evenzeer kan de omstandigheid dat de mishandeling is gepleegd tegen een burger die geweld tegen een derde probeerde te voorkomen, met de bestaande strafbepalingen voldoende in de strafmaat tot uitdrukking worden gebracht.

Mocht het voorstel echter kracht van wet krijgen, dan beveelt de Algemene Raad aan om het begrip “tevoren” in de delictsomschrijving in te brengen. Daarmee wordt het causaal verband aangegeven tussen de poging van het slachtoffer om geweld tegen een derde te voorkomen en zijn slachtofferschap door mishandeling nadien.

Voor het overige verwijs ik u naar bijgevoegd preadvies.

Met vriendelijke groet,

Florine Bouritius,
Advisering wetgeving.

 


PRE-ADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht

inzake

het initiatief voorstel van wet tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht
met betrekking tot strafverzwarende omstandigheden bij gewelddelicten
(26 295)

Het initiatief wetsvoorstel poogt volgens de Memorie van Toelichting een antwoord te formuleren op de brede maatschappelijke onrust die volgde op recente gewelddelicten, zoals die tegen Joes Kloppenburg te Amsterdam en Meindert Tjoelker te Leeuwarden. In deze zin kan dit ontwerp van wet een sterke symboolfunctie worden toegeschreven: een reactie van de overheid op wat in de volksmond zinloos geweld is gaan heten en de roep om strengere bestraffing hiervan.

De Adviescommissie Strafrecht werpt allereerst de vraag op of een adequate reactie op dit toegenomen zinloze geweld inderdaad gezocht moet worden in de voorgestelde strafverhoging van artikel 304 sub 4 Wetboek van Strafrecht. Is het niet veel effectiever om als overheid de inspanningen te richten op preventie, dat wil zeggen het in kaart brengen van risico-gebieden en -tijdstippen en het in overleg met betrokken maatschappelijke organisaties (zoals bijvoorbeeld de horeca) te komen tot vergroting van de veiligheid op straat en in uitgaanscentra? Hetzelfde geldt voor het geven van prioriteit aan een voortvarende en daarmee snelle afhandeling door het Openbaar Ministerie van gewelddelicten, zoals recent voorgesteld door Procureur-Generaal Ficq.

Bovendien was het toch het vonnis van de rechtbank in de zaak Tjoelker dat zoveel commotie deed oplaaien over de lage bestraffing van gewelddelicten. Het gerechtshof te Leeuwarden heeft dit vonnis thans vernietigd en met een nieuwe beoordeling van de zaak bevestigd wat eerdere publicaties reeds meldden, namelijk dat de strafwet in de huidige vorm voldoende mogelijkheden biedt om adequaat en serieus op te treden tegen personen die zich aan een gewelddelict schuldig maken, ook wanneer dit geweld zich richt tegen iemand die juist tracht aan dit geweld een einde te maken of dit te voorkomen.

De Adviescommissie Strafrecht acht de kans niet denkbeeldig dat het initiatief wetsvoorstel haar eigen geformuleerde doel van norminscherping voorbij schiet. Op grond van de huidige strafbepalingen heeft de Rechter immers alle gelegenheid bij het toepassen van de strafmaat naar boven danwel naar beneden af te ronden. De artikelen 302 en 303 Wetboek van Strafrecht bieden, indien een mishandeling de dood ten gevolge heeft, reeds strafmaxima van respectievelijk 10 en 15 jaar. Hiermee biedt de huidige strafwet zoals gezegd reeds ruime mogelijkheden om via de straftoemeting de in de maatschappij levende normen over de ontoelaatbaarheid van geweld via een strenge bestraffing extra in te scherpen.

Wanneer de Rechter op basis van de huidige strafbepalingen een straf oplegt die uitgaat boven de eis van de Officier van Justitie, zal hij dit expliciet moeten motiveren. Het ligt voor de hand dat wanneer dit aan de orde is zulks gebeurt met onder meer de overweging dat geweld is gepleegd tegen een burger die nu juist bedoeld geweld en/of andere onregelmatigheden wenste te voorkomen. Wanneer een straf volgt gelijk aan de eis van de Officier van Justitie is er weliswaar geen juridische noodzaak voor een expliciete motivering op dit punt, maar zal kunnen worden volstaan met verwijzing naar hetgeen de Officier van Justitie daarover ter openbare terechtzitting heeft opgemerkt. Een goed requisitoir zal de rol van het slachtoffer bij het eerdere tegengaan van geweld uitdrukkelijk vermelden. Hiermee kan naar het inzicht van de Adviescommissie Strafrecht reeds een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het door de Memorie van Toelichting genoemde onderliggende doel van het initiatief wetsvoorstel: het inscherpen van normen zoals die binnen de samenleving geacht worden te bestaan.

Indien het onderhavige ontwerp wet zou worden, vervalt in feite de noodzaak voor de Rechter of Officier van Justitie om uitdrukkelijk te motiveren waarom de straf hoger uitvalt dan bij "normale" gewelddelicten. Er kan dan immers na bewezenverklaring eenvoudig worden verwezen naar het betreffende thans nog voorgestelde artikellid. Hiermee wordt het gestelde doel van extra aanscherping van het normbesef op basis van een hogere strafdreiging niet danwel minder gerealiseerd.

In de Memorie van Toelichting op het ontwerp wordt gewag gemaakt van eerdere advisering terzake in de concept-fase door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak (NVvR). Het zou naar de mening van de Adviescommissie Strafrecht haar advisering ten goede zijn gekomen indien dit advies van de NVvR bijgevoegd was geweest, temeer nu op grond daarvan blijkens de Memorie van Toelichting belangrijke wijzigingen in het oorspronkelijk ontwerp werden doorgevoerd.

Volgens de Memorie van Toelichting bij het ontwerp is op voorstel van de NVvR de in het oorspronkelijke ontwerp geformuleerde zinsnede onmiddellijk tevoren geschrapt. De reden hiervoor zou zijn geweest dat interpretatieproblemen zouden kunnen ontstaan over het element onmiddellijk. Het gevaar zou daarmee dreigen dat niet zozeer het causale verband als wel het tijdsbestek tussen de poging het geweld te verhinderen en het ondervonden geweld de cruciale factor zou worden.

De Adviescommissie Strafrecht acht met de radicale oplossing de gehele zinsnede onmiddellijk tevoren te laten vervallen, een beetje het kind met het badwater weggegooid. De tekst zoals deze thans wordt voorgesteld ontbeert iedere eis van causaal verband tussen het 'ooit' verhinderen van geweld door het slachtoffer en het ondervonden geweld. Alleen lezing van de Memorie van Toelichting zal later duidelijk kunnen maken dat de wetgever mede heeft bedoeld terzake enig causaal verband te eisen. Zo het voorstel wet zou worden, ondanks het advies van de Adviescommissie Strafrecht invoering ervan nog eens ernstig te heroverwegen, verdient het naar de mening van de Adviescommissie Strafrecht in ieder geval aanbeveling de eis van causaliteit tussen het verhinderen van geweld door het slachtoffer en het ondervinden ervan in de wettekst zelf te versterken. Een mogelijkheid hiertoe is bijvoorbeeld om van de oorspronkelijke in het ontwerp voorstel geformuleerde zinsnede onmiddellijk tevoren slechts het woord onmiddellijk te laten vervallen en het woord tevoren te behouden. Met deze oplossing zou zowel worden tegemoetgekomen aan de kennelijke bezwaren van de NVvR op dit punt alsmede aan het beginsel om de eis van causaliteit zoveel mogelijk in de wettekst zelf te formuleren.

Rotterdam, 16 februari 1998

Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris