Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De leden van de Vaste commissie voor Justitie in de Tweede Kamer
t.a.v. mevrouw mr M. Pe
Den Haag, 4 mei 2000
Dossiernummer: 3.3.1
Uw kenmerk:
Nieuwe vreemdelingenwet

Geachte dames en heren

Met het oog op de behandeling van de nieuwe Vreemdelingenwet in de Tweede Kamer zenden wij u graag een aantal suggesties voor amendementen.

Het betreft in het bijzonder de volgende artikelen.

Art. 82
Voor alle rechterlijke uitspraken is nu (weer) hoger beroep voorzien, met uitzondering van die betreffende vrijheidsontnemende maatregelen. Ook hiervoor dient het hoger beroep weer te worden ingevoerd.

Art. 84
De termijn van betalen van griffierecht dient te worden verlengd. De voorgestelde termijn van veertien dagen is niet werkbaar, terwijl de gevolgen van het overschrijden van de termijn heel ingrijpend zijn.

art. 57 tweede lid
Volgens het wetsvoorstel mag de vreemdeling bij de aanwezigheid van papieren zonder belangenafweging van zijn vrijheid worden beroofd. Het amendement beoogt dat te voorkomen.

Mevrouw Pe verzoek ik graag voor verspreiding onder de leden van de Vaste commissie zorg te dragen.

Met dank voor uw aandacht en met vriendelijke groet,


E.E. Minkjan, hoofd juridische zaken


AMENDEMENTEN NIEUWE VREEMDELINGENWET


Artikel 54
Het eerste lid onder b. wordt als volgt gewijzigd: b. rechtmatig verblijf heeft op grond van art. 8, met uitzondering van de onderdelen a. t/m e., m.

Toelichting:
Art. 54 maakt vrijheidsbeperking mogelijk ten aanzien van bijna alle categorieën van in Nederland verblijvende vreemdelingen. Alleen voor degenen die een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd hebben of die gemeenschapsonderdaan zijn, wordt een uitzondering gemaakt.
Het ligt voor de hand dat in elk geval de houders van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoelt in art. 13 (art. 8 sub a.), de houders van een vergunning tot verblijf voor bepaalde tijd als bedoelt in art. 26 (art. 8 sub c) en vreemdelingen die een verblijfsrecht ontlenen aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije worden toegevoegd aan de uitzondering in art. 54 lid 1 sub b. Door de huidige redactie van art. 54 lid 1 sub b. is de bepaling van toepassing op een groot aantal vreemdelingen, die in het bezit zijn van een verblijfstitel voor bepaalde tijd. Blijkens de memorie van toelichting is deze bepaling overgenomen uit art. 18 van de huidige Vreemdelingenwet. Deze bepaling is echter sinds 1965 nooit toegepast. Het valt niet in te zien, waarom deze bevoegdheid nodig is ten aanzien van vreemdelingen aan wie een verblijfsvergunning is verleend.


Artikel 57 lid 2
Het tweede lid van artikel 57 dient geschrapt te worden.

Toelichting
Het tweede lid van art. 57 bepaalt dat het belang van de openbare orde geacht wordt de bewaring van de vreemdeling te vorderen als de voor zijn terugkeer noodzakelijke bescheiden voor handen zijn danwel binnen korte tijd voor handen zullen zijn.
In deze gevallen wordt dus niet meer getoetst of de openbare orde de vrijheidsbeneming noodzakelijk maakt, maar wordt zonder meer ervan uitgegaan dat dit het geval is.
In de nota naar aanleiding van het verslag (pagina 199) wordt opgemerkt dat de inbewaringstelling niet standaardmatig zal plaatsvinden, maar dat altijd een afweging wordt gemaakt tussen het belang van de vreemdeling bij het in vrijheid blijven en het algemeen belang dat de inbewaringstelling vordert.
Dit is echter niet terug te vinden in de tekst van art. 57 lid 2, waar staat dat de openbare orde in dat geval geacht wordt de bewaring te vorderen. Indien het geval dat art. 57 tweede lid zich voordoet kan de vreemdeling altijd inbewaring worden gesteld en een belangenafweging wordt door het artikel niet voorgeschreven.
De bepaling wijkt daarmee sterk af van het eerste lid, dat inbewaringstelling mogelijk maakt als dat door de openbare orde gevorderd wordt. Hier heeft de rechter dus wel de mogelijkheid om de proportionaliteit en de subsidiariteit van de maatregel te toetsen.
De bepaling van het tweede lid is ook niet nodig. Als er eerder geen gronden waren voor inbewaringstelling en de voor uitzetting nodige bescheiden worden verkregen, terwijl de daarin vermelde gegevens niet afwijken van de gegevens die de vreemdeling heeft verstrekt, dan is vrijheidsbeneming niet gerechtvaardigd omdat de vreemdeling zijn medewerking aan het vertrek heeft gegeven. Zouden de gegevens in de ter beschikking gekomen bescheiden in betekenende mate afwijken van de door de vreemdeling verstrekte gegevens dan kan dat de conclusie rechtvaardigen dat de vreemdeling niet heeft meegewerkt aan zijn vertrek en kan daarin een grond gevonden worden voor inbewaringstelling op grond van het eerste lid.
Principieel moet onjuist geacht worden dat vrijheidsbeneming mogelijk wordt van vreemdelingen ten aanzien van wie persoonlijk geen enkele gedraging in strijd met de openbare orde of in strijd met enige regelgeving is vastgesteld.


Artikel  82
Aan het gestelde onder a. wordt het volgende toegevoegd: uitgezonderd een uitspraak van de rechtbank op een eerste beroep tegen een vrijheidsontnemende maatregel.

Toelichting
Dit amendement beoogt hoger beroep mogelijk te maken tegen uitspraken van de rechtbank op een eerste beroep of ambtshalve kennisgeving ten aanzien van een vrijheidsontnemende maatregel.
In de Memorie van Toelichting is de uitsluiting van het hoger beroep voor vrijheidsontnemende maatregelen toegelicht met een verwijzing naar de in te voeren periodieke toetsing, waarna[ar] gesteld wordt: “Dezerzijds wordt ervan uitgegaan dat de vreemdeling meer belang heeft bij de periodieke beoordeling van de vrijheidsontneming dan bij hoger beroep. Bovendien zou het volgende ambtshalve beroep tegen de vrijheidsontneming waarschijnlijk sneller zijn ingesteld dan het hoge beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank” (TK 1998-1999, 26732 nr. 3 p.81). Blijkbaar gaat de regering er hier vanuit dat de toetsing in hoger beroep hetzelfde zal verlopen als bij een vervolg-beroep. In de nota naar aanleiding van het verslag stelt de regering dat de opvatting dat alleen bij de eerste toetsing de rechtmatigheid van de bewaring wordt getoetst onjuist is. De rechter verricht bij iedere periodieke toetsing een volledige rechtmatigheidstoetsing (TK 1999-2000, 26732 nr. 7 p.69-70, 221). De regering ziet eraan voorbij, dat de eerste toetsing van de bewaring veel meer omvattend is dan de toetsing bij vervolg-beroepen. Bij de eerste toetsing wordt beoordeeld of het traject voor de inbewaringstelling rechtmatig is verlopen, of de inbewaringstelling zelf materieel en formeel rechtmatig was en of de voorzetting van de bewaring tot de toetsing door de rechter rechtmatig is geweest. Bij een vervolgberoep
echter kunnen het voortraject en de beslissing tot inbewaringstelling niet meer opnieuw getoetst worden. De toetsing wordt beperkt tot de vraag of de voorzetting van de vrijheidsbeneming sedert de vorige rechterlijke uitspraak rechtmatig was.
De eerste toetsing van de bewaring is dus voor de vreemdeling van groot belang. Als de rechter de staandehouding rechtmatig acht en ook de inbewaringstelling rechtmatig acht, dan kan daarop bij vervolgberoepen niet meer worden  teruggekomen. Het is voor de vreemdeling, als hij het met deze beoordeling niet eens is, derhalve van groot belang dat hij deze kan aanvechten in hoger beroep. Als hij in hoger beroep gelijk krijgt dan is de consequentie dat de vrijheidsbeneming vanaf het begin af aan onrechtmatig is geweest en dan zal de vreemdeling in vrijheid worden gesteld.
Bij een vervolg-beroep is het een gegeven op grond van de eerdere rechterlijke uitspraak dat de vrijheidsbeneming tot die uitspraak rechtmatig is geweest. Bij het vervolg-beroep wordt dan beoordeeld of de voorzetting van de bewaring rechtmatig was en daarbij komen met name vragen aan de orde als: heeft de IND voldoende voortvarend aan uitzetting gewerkt en is er nog steeds zicht op uitzetting. De toetsing bij een vervolg-beroep is dus beperkter dan de toetsing bij een eerste beroep.
De eerste toetsing is voor de vreemdeling met name van groot belang, omdat deze de basis vormt voor een vrijheidsbeneming die soms lang kan duren. Vrijheidsbenemingen van 6 tot 12 maanden op grond van de Vreemdelingenwet komen geregeld voor. In een rechtstaat als Nederland ligt het in de rede dat een dergelijke ingrijpende maatregel, welke in de praktijk in eerste instantie vrijwel altijd door een alleen rechtsprekende rechter wordt getoetst, in hoger beroep nog eens herbeoordeeld kan worden.


Artikel 84
Voorgesteld wordt het eerste lid te schrappen.

Toelichting
In het eerste lid is bepaald, dat de termijn voor het betalen van griffierecht twee weken bedraagt. Deze termijn is veel te kort. Met het overmaken van geld is in de praktijk ten
minste een week gemoeid. Dit betekent dat de feitelijke termijn waarbinnen de betalingshandeling moet plaatsvinden één week bedraagt, waarbij dan ook nog het risico bestaat dat enige vertraging optreedt. De sanctie op niet tijdige betaling van het griffierecht is buitengewoon ingrijpend: het hoger beroep wordt niet meer behandeld.
Om problemen met de betaling van griffierecht en administratieve rompslomp te voorkomen hebben veel advocaten een rekening-courant bij de rechtbanken, waar zij geregeld procederen. Op de rekening-courant wordt door de advocaat een bedrag gestort, waarvan de griffier het verschuldigde griffierecht kan afschrijven. Op deze wijze kan het nooit voorkomen, dat het griffierecht te laat betaald wordt.
De Raad van State kent echter niet de mogelijkheid voor advocaten om er een rekening-courant te openen. De betalingen moeten derhalve steeds plaatsvinden met acceptgirokaarten of overschrijvingskaarten. Bij een termijn van twee weken is dan het risico dat bijschrijving van het griffierecht op de rekening van de Raad van State één of enkele dagen te laat plaatsvindt groot. In de praktijk zal dat geregeld tot verzetprocedures kunnen leiden op de grond, dat de betalingstermijn onredelijk kort was bijvoorbeeld door vertraging

Mijn Documentenlijst

PDF genereren