Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen



Reactie op Rapport
Commissie Herijking Vergoedingen Rechtbijstand
1.5.4/4
14 januari 1998



In de onderhavige reactie op het rapport van de Commissie Herijking Vergoedingen Rechtsbijstand van oktober 1997 beperkt de Orde zich vooralsnog, zoals door de Staatssecretaris gevraagd, tot enkele algemene punten en hoofdlijnen.

De Orde kan instemmen met de voorstellen van de Commissie Herijking en het voornemen deze uit te werken in ontwerp regelgeving, op voorwaarde dat de gemiddelde uurvergoeding per januari 1999 wordt verhoogd tot f 150 en per 2001 tot f 180. Eerst als de gemiddelde uurvergoeding aldus volgens dit traject wordt opgetrokken, kan een nieuwe vergoedingenregeling worden ingevoerd waarbij de vergoedingen worden herverdeeld overeenkomstig het voorstel van de Commissie.

De Orde wijst erop dat haar sedert de aanbieding van het rapport van diverse kanten gedetailleerde commentaren bereiken, waarvan enkele ook rechtstreeks zijn gezonden aan de Minister en de Staatssecretaris van Justitie.  Het is van belang ook deze commentaren te betrekken bij de oordeelsvorming voordat tot regelgeving wordt besloten. In dat stadium is de Orde uiteraard bereid met Justitie overleg te plegen. Op basis van de binnenkomende commentaren zal zij het rapport op onderdelen van nader meer specifiek commentaar voorzien.

Ten slotte stelt de Orde vast dat het voorgestelde stelsel op een aantal punten onduidelijk is en dat de statistische gegevens waarop het is gebaseerd mogelijk niet geheel overeen komen met de werkelijkheid, zodat de Orde bijzondere aandacht vraagt voor de volgende punten.

Forfaitair systeem.

Wij onderschrijven de door de Commissie gemaakte keuze voor het forfaitair systeem. Wij lezen in het rapport tevens als opvatting van de Commissie dat een vergoedingensysteem op basis van uren “thans een brug te ver is” en interpreteren deze opvatting aldus dat in de toekomst een urenvergoedingsysteem tot de mogelijkheden zou kunnen behoren, nadat onder andere, door middel van een controlegroep meer exacte en zorgvuldige informatie beschikbaar is over tijdsbesteding en wijze van tijdschrijven. Wij onderstrepen deze opvatting van de Commissie en de daarbij door de Commissie voorgestelde werkwijze.

In het voorstel wordt de hoogte van de forfaitaire vergoeding voor een bepaalde zaak uitgedrukt in punten. Elk punt komt overeen met een zogenaamd basisbedrag dat met behulp van statistische informatie en gegeven het beschikbare budget kan worden bepaald. Informatie over de gemiddelde tijdsbesteding per soort zaak is derhalve cruciaal in dit stelsel.
Voor het voorstel is statistisch onderzoek verricht aan de hand van de beschikbare statistische gegevens van de Stichting Iris uit 1995. De Orde is er niet zeker van dat de advocaten bij de declaratie zeer nauwkeurig het aantal uren steeds hebben opgegeven. In de toevoegingspraktijk bestaat immers geen traditie van uren schrijven. Voor toevoegingszaken is in veel gevallen de bestede tijd niet van invloed op de hoogte van de vergoeding. De Orde heeft aanwijzingen dat niet alle advocaten systematisch nauwkeurig uren hebben geschreven. Om die reden onderschrijft de Orde het voorstel van de Commissie om regelmatig aan de hand van statistische gegevens te bekijken of het toegekende aantal punten nog in verhouding is met de gemiddelde tijdsbesteding voor dat type zaak. Bovendien is het van belang dat de door de Commissie voorgestelde gewichten worden afgezet tegen de gegevens die op dit moment beschikbaar komen in de commentaren van de balie.

Advieszaken.

De Commissie kiest voor een regeling waarin zaken tot 6 uur worden gewaardeerd op 4 punten en zaken van 6 uur en meer op 8 punten. De genoemde gewichten zouden aansluiten bij de statistische informatie over de feitelijke tijdsbesteding. De vergoeding van advieszaken van meer dan 6 uur is min of meer gelijk aan een gemiddelde procedurevergoeding, terwijl meer advieszaken dan voorheen onder het begrip procedures worden geschaard. Dit laatste acht de Orde een zeer goede keuze. De Orde is er echter nog niet van overtuigd dat de keuze om zaken van 0 - 6 uur eenzelfde gewicht toe te kennen bijdraagt aan een evenwichtiger stelsel. Of men 1 uur aan de zaak besteedt of 5½ wordt gelijkelijk gewaardeerd. Die marge acht de Orde te groot. De huidige indeling dat de tijdsbesteding tot 3 uur in advieszaken een bepaalde beloning geeft acht de Orde meer adequaat. Gekozen zou b.v. kunnen worden voor een gewicht van toekenning van 2 uur. De ruimte die daardoor in het stelsel in zijn geheel ontstaat kan worden aangewend voor het herwaarderen van andersoortige zaken.

Bewerkelijke zaken

Voordeel van de voorgestelde regeling is, dat de advocaat voordat de discussie met de Raad voor Rechtsbijstand is afgerond over de vraag of de zaak als bewerkelijk moet worden gekwalificeerd, kan declareren. Door de tijdgrens te koppelen aan het gewicht van de zaak, wordt deze volgens de Commissie in veel zaken eerder bereikt dan thans het geval is. Het is moeilijk te beoordelen of de aangelegde norm dat de tijdgrens wordt bepaald door het bepaalde gewicht met 3 te vermenigvuldigen redelijk is. Een factor 2 is mogelijk redelijker. Voor het overige valt op dat de thans bestaande problemen -met name voor wat betreft de beoordeling van het verzoek om de zaak te kwalificeren als bewerkelijk- blijven bestaan. Voor de Orde is dit reden om ten aanzien van dit onderdeel van het voorstel te bepleiten dat er op zeer korte termijn een evaluatie plaatsvindt.

Vermindering toeslag- en kortingsregelingen

De Commissie is er in geslaagd op dit punt een eenvoudiger stelsel te ontwikkelen.

In samenhang met de toekenning van de gewichten, kan dit een evenwichtig systeem opleveren. Uit de reacties van bijvoorbeeld vreemdelingenadvocaten en advocaten die psychiatrische-patiëntenzaken behandelen, blijkt dat de voorstellen ook onredelijke resultaten kunnen opleveren. De aangevoerde argumenten en documentatie moeten dan ook goed bestudeerd worden, hetgeen mogelijk tot een (nog) evenwichtiger regeling zal leiden.

Reistijd. De Orde acht het terecht dat voor reistijd een algemene vergoedingsregeling wordt getroffen. Dit is een verbetering ten aanzien van het oude stelsel. Het voorstel om reistijd bij een afstand van minder van 60 km niet meer apart te vergoeden, valt veel advocaten zwaar. In bepaalde gespecialiseerde praktijken, b.v. asielpraktijken of een praktijk met veel psychiatrie- of strafzaken, wordt gemiddeld veel meer gereisd dan bij andersoortige praktijken. Vele korte afstanden tikken toch aan. De tijd is men kwijt. De Orde is van mening dat een afstand van meer dan 20 km een redelijker criterium zou zijn om reistijd te vergoeden; desnoods kan men de reistijd per maand in gespecificeerde opgaven berekenen.

Afwijkende afspraken/aanvullende voorzieningen

De Orde is er een voorstander van dat men zich binnen de advocatuur specialiseert op rechtsterreinen. Dit komt de kwaliteit ten goede. Indien een advocaat echter een bepaald specialisme heeft werkt dit in de praktijk in de hand dat men ook de complexe (lees tijdrovende) zaken naar zich toetrekt.
In het nieuwe stelsel is er ruimte voor aanvullende voorzieningen. De mogelijkheid wordt geopend dat de Raad met een  advocaat tot een afspraak komt over een aanvullende voorziening in de vorm van een contract. De Orde acht dit -zeker voor de gespecialiseerde kantoren- een goede zaak. De vorm waarin een en ander moet geschieden en de bereidheid van de Raad om langs deze weg te opereren, is echter in het geheel niet uitgewerkt. Kortom deze aanvullende regeling is op zich een goede gedachte, maar heeft vooralsnog te weinig handvatten voor de invulling in de praktijk.

Het is in elk geval van belang om alvorens tot regelgeving en invoering over te gaan duidelijkheid te scheppen in de bevoegdheden en beleidsruimte die de Raden hebben. Voorafgaand aan een stelsel waarin het de Raden en de advocatuur mogelijk wordt gemaakt om aanvullende voorzieningen te treffen moet ter voorkoming van rechtsongelijkheid duidelijkheid bestaan over te hanteren normen van kwaliteit en prijs. Afspraken hierover op landelijk niveau tussen het Ministerie, de Raden voor Rechtsbijstand en de Orde van Advocaten zijn ons inziens onontbeerlijk.

Kwaliteit

Blijkens het rapport heeft de Commissie zich ook gebogen over de gevolgen die de invoering van de voorstellen kan hebben voor de kwaliteit. Het komt ons voor dat de Commissie deze problematiek onderkennend, niet tot afdoende voorstellen is gekomen.
De Commissie stelt voor om - aanvullende voorzieningen-  tussen advocaten en Raden voor Rechtsbijstand mogelijk te maken. Zoals gezegd verdienen deze een nadere uitwerking.
Voorzover de winst in deze voorstellen is gelegen in de verbetering van de communicatie tussen Raden en advocatuur onderschrijft de Orde deze voorstellen natuurlijk volledig.

Daarnaast zou ook gekozen kunnen worden voor andere, meer op de rechtspraktijk aansluitende oplossingen. Te denken valt hierbij aan een systeem van vergoedingen dat rekening houdt met factoren als: ervaring, aantoonbare deskundigheid en dergelijke.
Ook kan worden gedacht aan een systeem waarin de grens van de bewerkelijkheid meer fluctueert (onder andere afhankelijkheid van ervaring en deskundigheid) en vervolgens forfaitair wordt opgebouwd. Op die manier zou pas de kwaliteit worden beloond en zou werkelijk worden bereikt dat de “last” van de deskundigheid, die zich uit in het aantal bewerkelijke zaken dat men te behandelen krijgt, ook eerlijk wordt verdeeld.

Overleggen bescheiden/geheimhoudingsplicht

De Commissie bepleit in regelgeving vast te leggen welke bescheiden de advocaat zou moeten overleggen bij zijn declaratie, teneinde frequente discussie te vermijden tussen advocaten en de Raden. De Orde acht het inderdaad van groot belang dat hierover duidelijkheid en overeenstemming wordt bereikt. De Commissie signaleert dat het hier om uitzonderlijke situaties gaat (pag. 60). Niet duidelijk is of zij hiermee bedoelt dat de advocaat zich slechts in uitzonderingssituaties op zijn geheimhoudingsverplichting zal behoeven te beroepen - daarmee is de Orde het eens - , of dat de Raad slechts in uitzonderingssituaties het beroep op geheimhouding zal kunnen honoreren. Tegen die laatste opvatting zou de Orde bezwaar hebben. Indien een advocaat voor de vaststelling van de vergoeding, nadat de noodzaak voor het verlenen van een toevoeging in de aanvraagfase reeds is getoetst, aan de Raad gedetailleerde verantwoording moet afleggen en correspondentie, gespreksverslagen of gehele dossiers moet overleggen over de aanpak en strategie in de zaak en de wijze waarop hij met zijn cliënt communiceert, staat de onafhankelijkheid onder onaanvaardbare druk. Het ongewenste resultaat zou zijn dat de Raad in feite bepaalt welke werkzaamheden worden vergoed, dus kunnen worden verricht.

Asielzaken.

Het afschaffen van een van de twee nu naast elkaar vigerende vergoedingenregimes acht de Orde een goede zaak, mits de uiteindelijke vergoeding voor de advocaat in verhouding staat met het aantal bestede uren. De mogelijkheid bestaat dat men voor de bezwaarfase een toevoeging krijgt voor procedure. Daarin zijn dan de eerste werkzaamheden van het OC spreekuur verdisconteerd. Indien de advocaat echter meer dan 8 uur aan de zaak besteedt is het niet ondenkbeeldig dat het OC spreekuur in de toekomst gratis moet worden gedraaid. Het is anders indien men op basis van advies kan declareren omdat er geen verdere procedure nodig is.
Verder geeft deze materie aan dat het belangrijk is om op korte termijn duidelijke definities te krijgen omtrent het bereik van de toevoeging, want dat behoorde niet tot de taak van de Commissie.

Over het geheel genomen zou de vergoeding voor asielzaken omlaag gaan als de nieuwe vergoedingsregeling budgettair neutraal ingevoerd zou worden. De uurvergoeding zou dalen tot  f 97, terwijl het thans f 146 is. Dat is nogal een verschil, terwijl duidelijk is dat er veel gespecialiseerde kantoren zijn in asielzaken die uitsluitend dit soort zaken doen. De verlaging van de omzet met 1/3 is uiteraard fataal. De asielzaken illustreren dus de noodzaak tot verhoging van de toevoegingsvergoedingen.