Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Mevrouw Mr W. Sorgdrager
Minister van Justitie
Ministerie van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG

Den Haag, 14 december 1995
Ons kenmerk: 3.1.1
Uw kenmerk : 516251/95/6


Mevrouw de Minister,

Inzake: Het Recht Ten Uitvoer Gelegd

Bij brief van 27 september j.l. verzocht u de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over bovengenoemd rapport. Gaarne bied ik u hierbij ons advies aan.

Het advies is opgesteld door de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad. De Algemene Raad kan zich verenigen met het daarin gestelde.

Daarnaast hebben wij onze adviescommissie Administratief Recht verzocht te adviseren over de bestuursrechtelijke aspecten uit het rapport. Het bleek helaas niet mogelijk dit onderdeel voor 15 december te leveren. Naar verwachting zullen wij in januari 1996 een nader, bestuursrechtelijk getint, commentaar leveren.
De hoofdpunten uit het advies zijn:

-        In het algemeen lijkt het rapport op punten summier, maar biedt het wel een goede aanzet tot een interessante discussie.

-        De adviescommissie zet vraagtekens bij de door de commissie aanbevolen uitbreiding van de gevangeniscapaciteit. Deze aanbeveling is onvoldoende onderbouwd, en spoort niet met de taakopdracht van de commissie.

-        De adviescommissie ziet weinig heil in het voorstel om voor een nieuwe categorie delicten een nieuwe afdoeningsmodaliteit te creëren, in de vorm van een justitiële transactie. Onder meer is onduidelijk welke de juridische grondslag hierbij zou moeten zijn.

-          De adviescommissie is positief over het voorstel om bestuurlijke boetes door het O.M. te laten handhaven.


Gaarne verwijs ik u voor een uitvoeriger behandeling naar het advies. Tot het geven van een nadere toelichting zijn wij uiteraard graag bereid.


Hoogachtend,

mr J.E. Biesma


bijlage

Cc Mw Mr M. Jongeneel

Mevrouw Mr M. Jongeneel
Ministerie van Justitie
Directie Wetgeving
sector Strafrecht en Sanctierecht
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG


Den Haag, 14 december 1995
Ons kenmerk: 3.1.1
Uw kenmerk : 516251/95/6


Geachte mevrouw,

Inzake: Het Recht Ten Uitvoer Gelegd

Hierbij zend ik u afschrift van de brief van heden aan de Minister van Justitie, houdende advies van de Nederlandse Orde van Advocaten over bovengenoemd rapport.

Telefonisch meldde ik u reeds dat wij in januari 1996 het commentaar van onze adviescommissie Bestuursrecht ontvangen - dit commentaar zal gericht zijn op de bestuursrechtelijke aspecten van het rapport. Deze aanvulling zullen wij u zo spoedig mogelijk na ontvangst toezenden.

In het vertrouwen u hiermee van dienst te zijn,

met vriendelijke groet,



mr J.E. Biesma


***



Advies van de Algemene Raad  van de Nederlandse Orde van Advocaten
inzake het rapport van de Commissie Heroverweging Instrumentarium Rechtshandhaving
"Het recht ten uitvoer gelegd. Oude en nieuwe instrumenten van rechtshandhaving"

Het rapport van de Commissie Heroverweging Instrumentarium Rechtshandhaving (meestal aangeduid, naar haar voorzitter, als de Commissie-Korthals Altes) heeft een uitvoerig rapport afgeleverd waarin een analyserende inventarisatie van de bestaande alternatieve strafsoorten is opgenomen, alsmede een aantal voorstellen voor nieuwe afdoeningswijzen. Aan een en ander gaat vooraf een analyse van het "handhavingstekort". Het rapport is voorzien van bijlagen in de vorm van een litera-tuuronderzoek waarin alternatieve straffen en alternatieve strafexecuties in het buitenland worden onderzocht, alsmede een WODC-studie naar de huidige praktijk van de tenuitvoerlegging van de voorlopige hechtenis, de vrijheidsstraf en de vervroegde invrijheidstelling (maart 1995).

De Adviescommissie meent dat de Commissie-Korthals Altes een degelijk werkstuk heeft gepresenteerd dat een goede aanzet biedt voor verdere gedachtenvorming en debat over het belangrijke thema van het terugdringen van de vrijheidsstraf. Met de Minister en de Commissie-Korthals Altes meent de Adviescommissie, dat het niet alleen op budgettaire, maar ook om principiële redenen noodzakelijk is om te zoeken naar humane en effectieve alternatieven voor de vrijheidsstraf. Aan de executie van een vrijheidsstraf zijn immers grote economische en humanitaire kosten verbonden, terwijl de effectiviteit ervan in de zin van "verbetering van de dader" naar algemeen inzicht zeer gering zijn.

Dit advies zal zich richten op de nieuwe ideeën die de Commis-sie heeft voorgelegd. Ook de Adviescommissie zal echter daar-aan enkele kanttekeningen vooraf laten gaan over de wijze waarop de Commissie-Korthals Altes het handhavingstekort heeft benaderd. De Adviescommissie meent dat deze analyse vragen oproept. Datzelfde geldt voor de suggesties van de commissie. De Adviescommissie wijst deze suggesties niet a priori af, maar heeft wel een aantal principiële en praktische bedenkin-gen die hierna aan de orde komen.          
Hoewel de taakopdracht van de commissie betrof het zoeken naar alternatieven voor het strafrecht als handhavingsmiddel alsme-de het bedenken van nieuwe alternatieve strafrechtelijke sancties heeft zij gemeend allereerst te moeten benadrukken dat het reeds door de minister in haar installatierede gesig-naleerde handhavingstekort zo groot is dat rekening moet worden gehouden met de noodzaak van drastische (verdere) uitbreiding van de celcapaciteit. Dat is opmerkelijk, en deze stellingname heeft begrijpelijkerwijs verbazing en kritiek uitgelokt. De minister had gevraagd om creatieve ideeën, om het beslag op justitiële en penitentiaire capaciteit te verminderen. In dat licht is het wat merkwaardig dat het rapport Het Recht Ten Uitvoer Gelegd de teneur heeft, dat de toepassing van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf hier te lande zich al op een zodanig laag niveau bevindt, dat een absoluut minimum lijkt te zijn bereikt. Nederland heeft - internationaal gezien - een mild strafklimaat; milder kan het niet, en de er is geen enkele reden aan te wijzen waarom de criminali-teit op afzienbare termijn af zou nemen. Het handhavingstekort zal derhalve niet worden weggenomen door 'creatieve' alternatieven - aldus de commissie-Korthals Altes.
De adviescommissie meent, dat verwijzingen naar en vergelijkingen met het 'strafklimaat' en de gevangenispopulatie in andere landen, los van een vergelijkende analyse van aard en omvang van de criminaliteit in die landen, maar zeer betrekkelijke waarde heeft. De stelling, dat de gevangenisbezetting niet verder kan worden gereduceerd wordt door de commissie niet nader onderbouwd. Overigens bevat het rapport op dit punt, na de verschillende regeringsnota's van de laatste jaren (vanaf het rapport Samenleving en Criminaliteit) geen nieuwe gezichtspunten. De adviescommissie ziet daarom niet in, op welke gronden de regering nog hogere prioriteit aan de uit-breiding van het aantal cellen zou moeten geven dan zij momen-teel al doet.

De justitiële transactie

De commissie-Korthals Altes pleit voor de invoering van een nieuwe afdoeningsmodaliteit voor delicten die zich daartoe lenen. Voor deze groep delicten stelt zij een nieuwe categorie strafbare feiten voor: de misdragingen. daaronder vallen enkele verkeersdelicten zoals doorrijden na ongeval, en be-paalde vormen van diefstal en eenvoudige mishandeling.
De commissie is voorstander van een afdoening waarbij - naar analogie van de Wet Mulder - de verdachte het initiatief moet nemen zijn zaak aan de rechter voor te leggen. Doet hij dat niet, dan wordt de (boete)beschikking van het OM onherroepelijk en executabel.
De adviescommissie ziet weinig heil in dit voorstel. De invoering van een nieuwe categorie delicten (in het verleden, tijdens de totstandkoming van ons wetboek van strafrecht, hier te lande overwogen en verworpen, en in het buitenland hier aanvaard en daar verworpen) leidt tot aanzienlijke complicaties vanuit wetstechnisch, dogmatisch en uitvoeringstechnisch oogpunt. Zo zullen delictsomschrijvingen moeten worden herzien. Het rapport onderkent dat ook waar het gaat om het delict diefstal: "Voor artikel 310 Sr geldt dat alleen de eenvoudige diefstallen, met name de winkeldiefstallen, zich lenen voor een dergelijke afdoening. Artikel 310 Sr zou wellicht herschreven  moeten worden ten einde een onderscheid tussen eenvoudige en niet eenvoudige diefstallen aan te brengen" (p. 37). De voordelen van de huidige redactie van artikel 310, die een breed scala - van zeer ernstig tot bagatelzaak - omvat, zijn groot wanneer men in aanmerking neemt dat hier te lande voor de vervolging van strafbare feiten het opportuniteitsbeginsel wordt gehanteerd en voor dit misdrijf de transactie reeds mogelijk is. Het is de adviescommissie niet duidelijk welke voordelen uit een oogpunt van alternatieven voor de vrijheidsstraf kunnen worden bereikt met de invoering van deze categorie delicten in combinatie met de voorgestelde nieuwe afdoeningsmodaliteit.

Het rapport gaat bovendien niet in op de - recentelijk en in het verleden - gepresenteerde verwante voorstellen, zoals die van Mostert (1968) en Knigge (1994)    . P. Mostert, pre-advies NJV 1968; G. Knigge pre-advies NJV 1994.
De adviescommissie is met De Doelder, Hartmann en Van Russen Groen     . Over de alternatieven van de Commissie-Korthals Altes, NJB 1995 (38), pp. 1392-1398.   van mening, dat daardoor zowel een voldoende uitwerking als een valide onderbouwing ontbreken. Zo is onduidelijk wat in de gedachtengang van de commissie de juridische grondslag voor de executoirverklaring van een transactievoorstel zou moeten zijn    . De Doelder c.s., t.a.p., p. 1396..

Bestuursrechtelijk Openbaar Ministerie

Een ander voorstel van de commissie, namelijk dat om een bestuursrechtelijk Openbaar Ministerie in te richten ter handhaving van bepaalde regelgeving, is volgen de adviescosmmissie zeker het overwegen waard. Omdat het Openbaar Ministerie meer afstand heeft van de diverse deelbelangen van het bestuur, is het met het oog op de kwaliteit van de rechtshand-having te prefereren om bestuurlijke boetes - wanneer deze in de sociaal-economische sfeer zouden worden ingevoerd naar analogie van de Wet administratieve handhaving verkeersvoor-schriften - door dit orgaan te doen handhaven. Een tweede argument is de know how en traditie van het OM (de 'magistratelijke' rol die dit lichaam, als onderdeel van de rechterlijke macht, wordt geacht te spelen), waarbij typische overwegin-gen van rechtsgelijkheid en evenwichtig handhavingsbeleid grote aandacht (horen te) krijgen.

Bij de handhaving door bestuursorganen kunnen bijvoorbeeld budgettaire belangen een belangrijke maar in wezen oneigenlijke rol spelen. Zeker als de toepassing van dwangmiddelen aan de orde is, is de inzet van een landelijk gespecialiseerd orgaan aanbevelenswaardig.


Privaatrecht als alternatief

In aansluiting op gedachten die onder meer door de voormalige Amsterdamse rechtbankpresident mr Asscher zijn vertolkt  bepleit de commissie-Korthals Altes het optreden van het Openbaar Ministerie langs de weg van het privaatrechtelijk kort geding. Dat zou in haar opvatting een nuttige aanvulling op het strafrecht kunnen zijn. Het is jammer dat het rapport uiterst summier is over de rechtspolitieke rechtvaardigheid en de constitutionele grondslag van een dergelijke bevoegdheid, zodat het rapport in dit opzicht geen bijdrage levert aan de discussie over dit op zichzelf interessante onderwerp. Het gebruik door de overheid van preventieve interventiebevoegdheden, waarbij grondrechten in het geding zijn, is een problematische aangelegenheid. De adviescommissie verwijst naar de annotatie van G.A. van der Veen onder het (ook door het rapport vermelde) Kabayelarrest: "Dit oordeel verdient geen onverdeelde bijval. Voor het bestuursrecht is het gebruik dat de overheid maakt van de actie uit onrechtmatige daad al problematisch. Het staat op gespannen voet met bestuursrechtelijke waarborgen die voortvloeien uit het legaliteitsbeginsel (...). Dit gebruik spreekt nog minder aan als daardoor de hand gelicht wordt met zwaardere waarborgen uit het straf(proces)recht"    
 HR 14 februari 1994, AB 1994, 415.. De advies-commissie is het volledig eens met de zienswijze van De Doel-der c.s. in hun eerder aangehaalde artikel: de overheid en de burger zijn geen gelijken; het strafrecht, het bestuursrecht en de daarbij behorende procedures zijn niet zonder meer uitwisselbaar. De "grotere flexibiliteit" van het privaatrecht als het gaat om gebod- of verbodvorderingen, en zeker als het gaat om de figuur van privaat-rechtelijke boetes, bieden wellicht uit handhavingsoogpunt interessante perspectieven, maar of dat privaatrecht voldoende waarborgen voor de burger biedt tegenover een goed geoutilleerd Openbaar Ministerie is - naar geldend recht - zeer de vraag.

Aandacht verdient ook het organisatorische aspect. Indien het Openbaar Ministerie wordt uitgebreid met een bestuursrechtelijke afdeling en ook (naast de reeds bestaande, nogal marginale bevoegdheden o.a. in het familierecht en het vennootschapsrecht) substantiële taken op privaatrechtelijk terrein toebe-deeld zou krijgen worden wel zeer hoge eisen gesteld aan management en organisatorische structuur van het apparaat. Het ware beter om, alvorens wetgeving op dit punt voor te stellen, de effecten van de huidige reorganisatie inspanningen af te wachten.

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.