Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Aan de leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Tweede Kamer




Den Haag, 31 augustus 1995
Ons kenmerk: 3.1.3/2


Geachte mevrouw, mijnheer,

Inzake:        wetsvoorstel 24 219 - verlengingsprocedure van voorlopige hechtenis

Binnenkort wordt door u behandeld het voorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de verlengingsprocedure van voorlopige hechtenis.

Zoals in de Memorie van Toelichting bij dit wetsvoorstel wordt opgemerkt, heeft de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten in het kader van de voorstellen van de Commissie Moons reeds over dit onderwerp geadviseerd.  

Het nu voorliggend wetsvoorstel geeft blijk van een zorgvuldige afweging door de Minister van het ingrijpende karakter van het dwangmiddel voorlopige hechtenis tegen de wenselijkheid van stroomlijning van de verlengingsprocedure.

Met name bestaat dezerzijds waardering voor:
-         de handhaving van de maandelijkse rechterlijke toetsing in eerste instantie;
-        het voorstel om de termijn waarbinnen de terechtzitting in hoger beroep dient te zijn aangevangen voor voorlopig gehechten te stellen op 180 dagen;
-        de afwijzing van het voorstel van de toenmalige Minister van Justitie om reparatie van termijnverloop mogelijk te maken.

Het wetsvoorstel geeft de Algemene Raad dan ook geen aanleiding tot nieuwe advisering.

Hoogachtend,




mr J.E. Biesma


C.c. Minister van Justitie

* * *

Wetsvoorstel tot wijziging van het
Wetboek van Strafvordering
in verband met de verlengingsprocedure
voorlopige hechtenis (24 219)


Bij brief van 28 augustus 1995 deelde de Orde de leden van de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer mee dat zij geen aanleiding zag tot nieuwe advisering omtrent wetsvoorstel 24 219, mede op grond van de expliciete afwijzing van de Minister van het voorstel om reparatie van termijnverloop mogelijk te maken.

Thans komt de Minister op deze afwijzing terug. Blijkens de toelichting op de Nota van Wijziging heeft zij het invoeren van de mogelijkheid van reparatie van vormverzuim bij de bevelen tot voorlopige hechtenis heroverwogen en acht zij invoering van deze mogelijkheid wenselijk in gevallen waarin het bevel tot voorlopige hechtenis was gegeven terzake van verdenking van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van 8 jaar of meer is gesteld.

De thans voorliggende Nota van Wijziging geeft onder 1 f de elementen van de voorgestelde regeling weer.

De Adviescommissie acht het van belang om kort het eerdere standpunt van de Minister weer te geven. Door de toenmalige Minister van Justitie was voorgesteld om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen zijn verzuim tot het tijdig doen van een vordering tot verlenging van de voorlopige hechtenis gedurende 14 dagen te repareren.
In de Memorie van Toelichting (TK 1994/1995, 24 219, nr. 3, blz. 8 e.v.) toonde de Minister zich een principieel tegenstandster van deze reparatie van termijnverloop. Zij achtte het advies van de Commissie Moons om een dergelijke reparatie niet mogelijk te maken op goede gronden gegeven en zij nam dit advies over.

Enige citaten uit de Memorie van Toelichting:

        "Het voorstel beoogt een situatie te repareren waarin niet tijdig is voorzien in een rechterlijke beslissing tot verlenging van de voorlopige hechtenis. Door het niet inachtnemen van termijnen is de juridische basis aan de - voortzetting van de - voorlopige hechtenis ontvallen. (...) Bij gebreke van een bevel ontvalt de basis aan de detentie, die hiermee onrechtmatig wordt.
        Ook overigens dient het voorstel te worden verworpen. De toenmalige Minister benadrukte terecht het belang van een zorgvuldige toepassing van het ingrijpende dwangmiddel van de voorlopige hechtenis. Het desbetreffende voorstel is met dit uitgangspunt geenszins in overeenstemming. Niet het nastreven van een zorgvuldige bewaking van de procedure staat voorop, maar veeleer het tegemoet komen aan het in gebreke blijven van het openbaar ministerie. Het voorstel roept bovendien nieuwe problemen op. Van een advocaat in strafzaken kan en mag worden verwacht dat hij de officier van justitie of de rechter pas na 14 dagen attent zal maken op het verstreken zijn van het bevel. Het vervolg van de discussie zal dus zijn of en zo ja, voor welke periode, aan iemand langer dan 14 dagen zonder onderliggend rechterlijk bevel zijn vrijheid mag worden ontnomen".

Thans heeft de (huidige) Minister dit principiële standpunt kennelijk de rug toegekeerd. Uit de toelichting op de Nota van Wijziging moet worden opgemaakt dat een drietal "bedrijfsongevallen" bij de verlenging van de voorlopige hechtenis hieraan debet is. De Minister heeft bij de motivering van haar nieuwe standpunt, naar in de toelichting wordt gesteld, adviezen van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en het openbaar ministerie betrokken. De Nederlandse Orde van Advocaten heeft geen verzoek tot advisering terzake van dit nieuwe voorstel ontvangen.

De Adviescommissie heeft echter grote bezwaren tegen de voorgestelde regeling en betreurt dan ook de ommezwaai van de Minister.

Het huidige voorstel creëert de situatie dat de voorlopige hechtenis na expiratie van het rechterlijk bevel zonder geldige titel blijft voortduren. Immers, blijkens het voorgestelde artikel 65a gaat het in het voorstel om de "nog niet in vrijheid gestelde verdachte". Het blijft echter in het duister op grond waarvan de verdachte "nog niet in vrijheid is gesteld" en derhalve de voorlopige hechtenis voortduurt in de periode tussen de expiratie van het rechterlijk bevel tot voorlopige hechtenis en de op enig moment hierna ingediende vordering gevangenneming door de officier van justitie.

In de toelichting worden (onder meer) Schalken en Van Dorst genoemd als voorstanders van het mogelijk maken van een reparatie.
De voorstellen van Van Dorst en Schalken wijken echter op belangrijke punten af van het onderhavige voorstel.

Schalken acht de mogelijkheid, opgenomen in het ontwerp van een Nieuw Wetboek van Strafvordering voor de Nederlandse Antillen en Aruba een mogelijke oplossing voor het probleem van de termijnverzuim. Dit ontwerp voorziet in de mogelijkheid dat de rechter binnen 24 uur na het verstrijken van de termijn deze termijn alsnog verlengt en dat gedurende deze 24 uur het oorspronkelijk bevel tot vrijheidsbeneming van kracht blijft. Deze regeling sluit naar de mening van Schalken aan bij recente wetgeving over het herstel van vormverzuimen, zoals artikel 72 lid 6. Voor de mogelijkheid van een reparatie op een onzeker tijdstip, te weten vanaf het moment dat de omissie wordt ontdekt, valt volgens Schalken haast geen correcte oplossing te bedenken. De wetgever kan bezwaarlijk een algemene regeling treffen in die zin dat de voorlopige hechtenis na het per ongeluk verstrijken van de termijn van kracht blijft totdat de fout wordt ontdekt (NJB 1996, blz. 16 en 17).

Van Dorst is van oordeel dat het nemo debet bis vexari-beginsel niet heeft te gelden in geval van een termijnverzuim. Hij zou een herstel van verzuimen dan ook toelaatbaar willen achten op grond van een "reparatievordering". Hieraan voorafgaand zal de verdachte echter in vrijheid dienen te worden gesteld zodra het bevel voorlopige hechtenis door een termijnverzuim is geëxpireerd.
Van Dorst sluit zich in dit opzicht geheel aan bij de Commissie Moons:

        "Een verlopen bevel is geen bevel en kan derhalve niet de grondslag vormen voor detentie; een bevel is het juridische leven en een verlopen bevel is de juridische dood; een beetje levend en een beetje dood is niet mogelijk". (DD 1993, blz. 901 e.v.).

Wat er verder zij van deze voorstellen van Schalken en Van Dorst, zij onderkennen terecht dat het zich niet met ons rechtssysteem verdraagt, dat de verdachte na het expireren van het bevel voorlopige hechtenis zonder enige titel onbepaalde tijd van zijn vrijheid beroofd kan blijven. Het onderhavige voorstel opent deze mogelijkheid wèl.
Dit vormt naar het oordeel van de Adviescommissie een onaanvaardbare breuk met het systeem van strafvordering en met het grondwettelijk en verdragsrechtelijk vastgelegde beginsel dat aan een detentie een rechterlijk bevel ten grondslag moet liggen. Dit klemt temeer nu het gaat om de voorlopige hechtenis, dat wil zeggen de detentie van niet-veroordeelden, een vorm van vrijheidsbeneming die met grote terughoudendheid dient te worden toegepast en die met zoveel mogelijk waarborgen dient te worden omgeven.

Een dergelijke inbreuk op een der belangrijkste grondrechten en dat uitsluitend ter tegemoet-koming aan een falend openbaar ministerie acht de Adviescommissie onverdedigbaar.

Tenslotte merkt de Adviescommissie nog op dat de voorgestelde regeling naar haar oordeel een aantal wetstechnische mankementen bevat. In het kader van deze advisering, waarin het principiële bezwaar voorop staat, zal bespreking hiervan achterwege blijven.

De Adviescommissie adviseert met klem de voorgestelde regeling niet in te voeren.

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.