Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Aan de leden van de Vaste Commissie
voor Justitie van de Tweede Kamer

Den Haag, 11 oktober 1994
Ons kenmerk: 1.02.51


Geachte mevrouw, mijnheer,

inzake:         wetsvoorstel 23 692 - bewaring en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen

Hoewel u reeds vorige maand uw schriftelijke inbreng voor het verslag van dit wetsvoorstel heeft geleverd, hecht de Algemene Raad van de Nederlandse Orde van Advocaten er aan u alsnog een kort advies betreffende het wetsvoorstel inzake de bewaring en teruggave van inbeslaggenomen voorwerpen te doen toekomen. Dit advies is opgesteld door de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad; de Raad kan zich verenigen met het in het advies gestelde.

De hoofdpunten uit het advies betreffen:

-        Het valt toe te juichen dat de positie van vermoedelijk rechthebbenden wordt versterkt. Daarbij is het echter te betreuren dat rechterlijke toetsing van beslissingen van het Openbaar Ministerie wegvalt.
-        Zij die door beslagmaatregelen worden getroffen hebben belang bij een snelle, correcte afdoening. De herziening kan tot stagnaties leiden als het justitiële apparaat niet wordt aangepast.
-        Mede gelet op het wetsvoorstel 23 704 is een verruiming van de toepassing van inbeslagneming te verwachten. Dit strookt niet met de constatering in de MvT dat inbeslagneming te vaak plaatsheeft.

Voor een uitvoeriger beschouwing moge ik u verwijzen naar bijgevoegd advies; voor een nadere mondelinge toelichting zijn wij graag beschikbaar.

Hoogachtend,



mr J.E. Biesma

                                                                        ***



ADVIES VAN DE ADVIESCOMISSIE STRAFRECHT
VAN DE ALGEMENE RAAD VAN DE NEDERLANDESE ORDE VAN ADVOCATEN
inzake Wetsvoorstel 23 692 (bewaring en teruggave inbeslaggenomen voorwerpen)

Het voorstel tot aanpassing van de huidige regeling van de strafvorderlijke inbeslagneming heeft waarschijnlijk niet een ongewenste verzwaring van de werkzaamheden van de raadsman in strafzaken tot gevolg. De centrale rol van het openbaar ministerie ten aanzien van de beslissingen tot bewaring en teruggave wordt echter zodanig uitgebreid dat wèl een intensivering van de taakstelling van justitie verwacht kan worden.

Hoewel het op zich valt toe te juichen dat de positie van vermoedelijke rechthebbenden wordt versterkt, zal dit waarschijnlijk een verdergaande beoordeling van rechtsbetrekkingen van civiele aard door het openbaar ministerie dan thans het geval is met zich mee brengen, zonder dat dit volledig door de rechter kan worden getoetst.

Daarom wordt het betreurd dat de regering niet tegemoet is gekomen aan de bezwaren van de Raad van State tegen het wegvallen van de rechterlijke toetsing van beslissingen van het openbaar ministerie tot vervreemding, vernietiging en dergelijke zoals bedoeld in de huidige artikelen 117, lid 3 en 118a Sv. Dit is een onnodige beperking van een ook uit het oogpunt van artikel 6, lid 1 EVRM gewenste rechtsbescherming.

Waar een eventuele onjuiste rechterlijke beslissing slechts onder beperkte (vgl. HR 8 januari 1993, NJ 1993, 558) omstandigheden een mogelijkheid biedt tot vergoeding van schade wegens onrechtmatige overheidsdaad, rijst de vraag of de voorgestelde centrale rol van het OM bij de besluitvorming over inbeslaggenomen voorwerpen zal leiden tot een verruiming van de civiele aansprakelijkheid van de Staat. Indien dat inderdaad het geval is, zal in het geval het OM ten aanzien van een inbeslaggenomen voorwerp onjuist heeft gehandeld, een belanghebbende zich op grond van artikel 6:162 BW wel tot de civiele rechter kunnen wenden. Een dergelijke posterieure rechterlijke toetsing door de civiele rechter compenseert naar het oordeel van de adviescommissie echter onvoldoende de thans bestaande toetsing door de strafrechter zoals bedoeld in de artikelen 117, lid 3 en 118a Sv.

Indien de bevoegdheden van het openbaar ministerie zullen worden verruimd, zal binnen de parketten de benodigde kennis van civiele en commerciële aard versterkt moeten worden. De instelling van een centraal beheersinstituut zal waarschijnlijk aan de kwaliteit van de nieuwe beslissingsbevoegheden weinig bijdragen. Wellicht verdient het aanbeveling dit aspect in de taakstelling van bepaalde functionarissen nader te accentueren.

De herziening leidt overigens niet tot een wezenlijke verandering in de positie van verdachten van strafbare feiten onder wie voorwerpen in beslag zijn genomen, als het justitiële apparaat niet aan de nieuwe situatie wordt aangepast. In dat geval acht de adviescommissie het niet onaannemelijk dat de herziening tot stagnaties zal leiden. Het behoeft geen betoog dat degenen die door beslagmaatregelen worden getroffen belang hebben bij een snelle afdoening, waarbij in een toereikende strafvorderlijke context beslissingen worden genomen die civielrechtelijk correct zijn.

De adviescommissie onderschrijft het in de Memorie van Toelichting genoemde probleem dat inbeslagneming te vaak plaats heeft. Het voorstel verbindt aan dit oordeel echter geen consequenties, nu geen enkele aanpassing tot strekking heeft dat inbeslagneming wordt beperkt. Mede gelet op het wetsvoorstel (23 704) Confiscatie Crimineel Vermogen is eerder een verruiming van dit dwangmiddel te verwachten.
In het binnenkort uit te brengen preadvies inzake de ontneming in rem (Pluk ze II) zal op de samenhang tussen beide voorstellen worden teruggekomen.


's-Gravenhage, 4 oktober 1994
1.02.51

Prof Mr M. Wladimiroff
Voorzitter

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.