Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Mevrouw mr W. Sorgdrager
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag.



Den Haag, 11 juni 1998.

Ons kenmerk: 3.1.1./fb,ak.
Doorkiesnummer: 070-3353514.




Mevrouw de Minister,

Concept wetsvoorstel tot wijziging van de regeling betreffende de waarborgen omtrent de vervolging.

Bij brief van 3 april jl. verzocht u de Algemene Raad om commentaar op het concept wetsvoorstel inzake Wijziging van de regeling betreffende de waarborgen omtrent de vervolging.

Het voorstel is voorwerp van bespreking geweest in de Adviescommissie Strafrecht en binnen  de Algemene Raad zelf. Ik bied u hierbij het advies van de Adviescommissie aan, met de inhoud waarvan de Algemene Raad zich heeft kunnen verenigen. Kort samengevat stelt de Algemene Raad zich in deze op het navolgende standpunt.

Dit concept dient, althans in deze vorm, niet te worden verheven tot wetsvoorstel. Bij toekenning van klachtrecht aan de derde tegen de rechterlijke verklaring omtrent beeïndiging van de zaak en de rechterlijke beslissing tot buitenvervolgingstelling gaat versterking van de positie van de derde ten koste van de positie van de verdachte. Daarom pleit de Algemene Raad er voor dat, in plaats van het voorgestelde klachtrecht voor de derde, voor deze gevallen een recht van hoger beroep bij het hof wordt toegekend aan zowel derden als aan de verdachte.

De Algemene Raad kan zich vinden in uitbreiding van het klachtrecht van derden tot de beslissing tot niet verdere vervolging, maar hij ontraadt de invoering van klachtrecht voor derden na een transactie terzake van een overtreding.
 
Voor het volledige advies verwijs ik graag naar de bijlage bij deze brief.


Hoogachtend,




F.H.M. Bouritius,
Advisering wetgeving.



Bijlage: advies.




C.c.: mr B.F. Keulen.







PRE-ADVIES
van
de Adviescommissie Strafrecht
inzake
Concept-voorstel van wet tot wijziging
de regeling betreffende de waarborgen rond de vervolging



1.        Inleiding.

Het voorstel verruimt de mogelijkheden voor belanghebbenden zich te beklagen over de niet (verdere) vervolging van (gewezen) verdachten door de beklagregeling van de artikel 12 e.v. Sv van toepassing te laten zijn in de volgende gevallen:
a.        na een kennisgeving van niet verdere vervolging (art. 242 Sv);
b.        na een verklaring dat de zaak geëindigd is (art. 36 Sv);
c.        na een buitenvervolgingstelling (art. 250 Sv)
d.        na een transactie terzake van een overtreding (art. 74 Sr).

2.        Algemeen.

De Adviescommissie Strafrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten pleegt naast de gebruikelijke technische en doelmatigheidstoetsing een (concept) wetsvoorstel vooral te beoordelen met het oog op de vraag inhoeverre een voorstel waarborgen van burgers en in het bijzonder verdachte burgers verandert en de beroepsuitoefening van de raadsman in strafzaken raakt.

3.        Uitgangspunt van het wetsvoorstel.

De adviescommissie steunt in het algemeen de tendens de positie van slachtoffers van delicten en die van andere rechtstreeks belanghebbenden te versterken. Het kan bijdragen tot de aanvaardbaarheid van de strafrechtspleging in de samenleving.

Een dergelijke versterking  mag, naar het oordeel van de adviescommissie, evenwel niet het wezen van de strafvordering, namelijk de vervolging van verdachten, miskennen. De implicatie hiervan is dat aan slachtoffers en andere belanghebbenden toegekende rechten in beginsel geen waarborgen van verdachten mogen beperken.

Het perspectief van een belanghebbende bij een klacht wanneer wordt besloten een verdachte niet verder te vervolgen, is mitsdien niet de enige factor die in het kader van voorliggende materie in aanmerking moet worden genomen. Een beslissing tot al dan niet verdere vervolging raakt immers primair de rechtspositie van de verdachte. Inzoverre zijn de rechten van belanghebbenden op beklag van secundaire aard.

De adviescommissie mist in de toelichting op het wetsvoorstel een beschouwing over de verhouding tussen de waarborgen van verdachten en de rechten van slachtoffers en andere belanghebbenden. Het concept wetsvoorstel oriënteert zich nagenoeg geheel op de belangen van klagers.

4.        De vervolgingsbeslissing.

De beoogde verruiming van het beklagrecht van slachtoffers en andere belanghebbenden ziet op een versterking van hun positie wanneer er een beslissing tot niet verdere vervolging van een verdachte is genomen. In het huidige systeem van strafvordering is elke beslissing van de officier van justitie aangaande de vervolging toetsbaar behoudens de niet verdere vervolging ex artikel 242 Sv. Zodra echter de rechter zich in de fase vóór de terechtzitting over de vervolging heeft uitgelaten, hebben verdachten en rechtstreeks belanghebbenden in het huidige systeem geen mogelijkheid voor herbeoordeling door een andere rechter.

Het valt op dat het wetsvoorstel bij het toekennen van meer beklagrechten, zonder nadere toelichting, geen onderscheid maakt tussen beslissingen aangaande de vervolging genomen door de officier van justitie en door de rechter. De adviescommissie acht dat onderscheid wèl van belang.

5.        Beklag na een beslissing van de officier van justitie.

Daargelaten of het arrest van 10 oktober 1927 (NJ 1927, p. 1433) in het licht van de toenmalige wetgeving destijds logisch was, is de adviescommissie het met de minister eens dat het naar de huidige inzichten niet meer te rijmen is met de bedoeling van de beklagprocedure dat de officier van justitie met een kennisgeving tot niet verdere vervolging het recht op beklag illusoir kan maken. De door de minister in dit opzicht beoogde uitbreiding strookt met het beginsel dat beslissingen van het openbaar ministerie zo veel mogelijk toetsbaar moeten zijn.

De commissie kan derhalve instemmen met deze verruiming van het beklagrecht, te meer omdat ook een verdachte belang kan hebben bij deze mogelijkheid van beklag. Het verschaft het slachtoffer en andere belanghebbenden niet een betere positie dan verdachten, wanneer gewezen verdachten daadwerkelijk belang hebben bij een beklag tegen hun niet verdere vervolging (vgl. HR 7 maart 1972, NJ 1973, 35, Hof 's-Hertogenbosch 10 september 1982, NJ 1982, 653 en HR 28 februari 1984, NJ 1984,490).

6.        Beklag na een rechterlijke beslissing.

Geheel anders is het wanneer de rechter zich over de vervolging al heeft uitgelaten. Wanneer de rechter zich in het kader van artikel 36 of artikel 250 Sv heeft uitgelaten over de vervolging, des dat voor verdere vervolging geen grond bestaat, zijn de factoren die in het kader van de artikel 12-procedure aan bod komen al door de rechter beoordeeld. Nu er tegen een rechterlijk oordeel in het kader van de artikel 12-procedure geen hogere voorziening openstaat, valt niet in te zien waarom zulks in het kader van een beoordeling ex artikel 36 Sv of ex artikel 250 Sv door middel van een beklag ex artikel 12 bij het hof wel geboden zou zijn.

Bovendien valt niet in te zien waarom slachtoffers of andere belanghebbenden in dit opzicht meer rechten zouden moeten hebben dan verdachten, voor wie tegen beslissingen ex artikel 36 (in gevolge de hoofdregel van artikel 445 Sv) of 250 Sv (ingevolge artikel 252 Sv) geen rechtsmiddel openstaat. De adviescommissie is tegen een dergelijke eenzijdige aanpassing van het strafvorderlijke systeem in het voordeel van slachtoffers en andere belanghebbenden.

7.        Alternatief

De adviescommissie geeft in overweging aan het slachtoffer en andere belanghebbenden niet het recht van beklag ex artikel 12 Sv na een beslissing ex artikel 36 resp. 250 Sv toe te kennen, doch in plaats daarvan aan allen het recht van hoger beroep op beslissingen ex artikel 36 resp. 250 Sv toe te kennen.

Een dergelijke voorziening levert een evenwichtig systeem op, waarin een slachtoffer van een door de verdachte bij de rechtbank uitgelokte positieve beslissing ex artikel 36 resp. artikel 250 Sv in beroep kan komen bij het hof en de verdachte evenzo wanneer de beslissing van de rechtbank voor hem negatief uitvalt.

Ook in dit systeem zullen belanghebbenden van de voor beroepvatbare beslissing van de rechtbank conform het wetsontwerp op behoorlijke wijze in kennis moeten worden gesteld en overigens op de dezelfde wijze als dat nu in het kader van de artikel 12-procedure het geval is, toegang moeten hebben tot het dossier en de zitting.

8.        Beklag na niet vervolging van overtredingen.

Het openen van de mogelijkheid na niet vervolging van overtredingen beklag te doen bij het gerechtshof acht de adviescommissie overbodig en ongewenst. Uit de Memorie van Toelichting op het voorstel blijkt niet van enige noodzaak tot een dergelijke verruiming van de beklagmogelijkheid. De adviescommissie betwijfelt of het ontbreken daarvan in de praktijk als een ernstig gebrek wordt ervaren dat afbreuk doet aan een behoorlijke rechtspleging.

Eerder valt te vrezen dat het openstellen van deze mogelijkheid van beklag tot een onaanvaardbare belasting van de rechterlijke macht, het openbaar ministerie en de balie zal leiden. Een en ander nog afgezien van de budgettaire gevolgen wegens noodzakelijke capaciteits-uitbreiding en toename aan toevoegingen. Indien ook over de niet vervolging van bagatelzaken zoals bijvoorbeeld beschreven in de vele richtlijnen voor (politie) transactie van overtredingen kan worden geklaagd, bestaat de kans dat het aantal ongegronde klachten zal oplopen.

Bovendien zal in dit soort zaken het belang van klagers meestal niet opwegen tegen het belang dat de capaciteit van het justitiële systeem beschikbaar is voor ernstiger schendingen van het recht. Tegen deze achtergrond wordt deze uitbreiding niet gerechtvaardigd door het argument van de minister dat het op zich consistent zou zijn misdrijven en overtredingen gelijkelijk te behandelen.

De mogelijkheid dat de officier van justitie het bestaan van opzet als voorwaarde voor misdrijf onjuist zou beoordelen met als gevolg dat naar huidig recht geen beklag tegen de niet vervolging voor de overtreding openstaat, kan naar het oordeel van de adviescommissie evenmin dienen als argument voor het alsnog openstellen van beklag. Indien een dergelijke casuspositie al tot onaanvaardbare gevolgen zou kunnen leiden, is het aannemelijk dat het gerechtshof, naar analogie van een onzuivere vrijspraak, een dergelijke klacht ontvankelijk zal achten.

De adviescommissie ontraadt het openstellen van de mogelijkheid van beklag na niet vervolging van overtredingen.

9.        Conclusie.

De adviescommissie kan zich slechts verenigen met het openstellen van de mogelijkheid van beklag na een beslissing ex artikel 242 Sv. Voor het overige stelt het wetsontwerp zonder noodzaak de belangen van de klagers boven die van de verdachten of creëert het bevoegdheden waar geen behoefte aan bestaat.



De Adviescommissie Strafrecht
Mei 1998

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.