Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De heer Mr. A.H. Korthals
Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag






Den Haag,  22 september 2000
Doorkiesnummer        070 – 335 35 13
E-mail                        b.vandorp@advocatenorde.nl
Dossiernummer        3.1.3/3






Mijnheer de Minister,

Betreft:         Concept wetsvoorstel wijziging relatieve competentie


Bij brief van 7 juli 2000 verzocht u de Algemene Raad om commentaar bij het concept wetsvoorstel wijziging relatieve competentie. Het concept wetsvoorstel is voorwerp van bespreking geweest in de adviescommissie Strafrecht van de Algemene Raad en binnen de Algemene Raad zelf. De commissie heeft het hierbij gevoegde preadvies uitgebracht. De Algemene Raad kan zich hiermee geheel verenigen.

De Algemene Raad schaart zich in grote lijnen achter het concept wetvoorstel. Wel geeft hij u in overweging de aanvulling van artikel 2 eerste lid Sv zodanig te formuleren dat ook nieuw te formeren kernteams van de gewijzigde relatieve competentie profijt kunnen hebben. Daarnaast is het raadzaam deze aanvulling hoger op de lijst van deze wetsbepaling te plaatsen: dit doet meer recht aan de strekking van het wetsvoorstel en gaat bovendien forumshopping tegen. Ook zou de Algemene Raad gaarne zien dat in de memorie van toelichting aan de gevolgen van de wijzigingen voor de (personele)capaciteit binnen de desbetreffende rechtscolleges, aandacht wordt besteed.

Voor het overige verwijs ik u graag naar bijgevoegd preadvies.

Hoogachtend,



Barbara van Dorp
Public Affairs

Bijlage.


1
        PREADVIES
        van
        de Adviescommissie Strafrecht
        inzake
concept wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering
betreffende de relatieve competentie




Algemeen

De Adviescommissie Strafrecht heeft met belangstelling kennis genomen van het concept wetsvoorstel tot wijziging van - zakelijk weergegeven - de relatieve competentie in strafzaken.

Het betreft hier een aanpassing die vanuit het perspectief van een efficiënte en doelmatige strafrechtspleging logisch voortvloeit uit de concentratie van deskundigheid en bevoegdheden in de vorm van kernteams die telkens door een officier van justitie verbonden aan een bepaalde rechtbank, worden aangestuurd.

In de praktijk ondervinden zowel de aansturende officieren van justitie als de coördinerende rechter-commissarisen hinder van de verschillende gebruiken bij de diverse rechtbanken waar de zaken op basis van de thans geldende regeling van de relatieve competentie moeten worden aangebracht. Bovendien, aldus de Memorie van Toelichting, komt de thans geldende regeling de samenwerking tussen de verschillende autoriteiten enerzijds en de kernteams anderzijds, bepaald niet ten goede.

De Adviescommissie onderschrijft de ontwikkeling die bijdraagt aan een verbetering van de kwaliteit, welke naar mag worden verwacht tevens tot uitdrukking komt in een toenemende rechterlijke controle op de rechtmatigheid van de opsporing. De Memorie van Toelichting legt een rechtstreeks verband tussen kwaliteit, specialisatie en rechterlijke toetsing. De Adviescommissie onderschrijft de noodzaak om in gecompliceerde zaken waarin in toenemende mate bijzondere opsporingsbevoegdheden worden toegepast, nauwgezet de rechtmatigheid van de opsporing rechterlijk te toetsen. Zij voegt daar overigens wel aan toe dat de enkele omstandigheid dat gecompliceerde zaken thans op basis van de voorgestelde regeling van de relatieve competentie meer geconcentreerd bij bepaalde rechtbanken worden aangebracht, op zichzelf nog niet leidt tot een intensivering van de rechterlijke toetsing van de rechtmatigheid van de opsporing.

De Adviescommissie heeft geen overwegende bezwaren tegen het voorstel tot wijziging van de relatieve competentie, onder aantekening van het navolgende.


De voorgestelde formulering

Voorgesteld wordt om artikel 2 lid 1 Wetboek van Strafvordering (Sv) aan te vullen met de volgende zinsnede:

"Die te Amsterdam, 's-Gravenhage, Haarlem, 's-Hertogenbosch, Utrecht, en Zwolle, voor de zaken die worden vervolgd door de officier van justitie, belast met de leiding van een kernteam, ingesteld op grond van de artikelen 46 en 47 tweede lid, van de Politiewet 1993.".

Het voorstel beoogt structureel tegemoet te komen aan de logistieke en andere problemen welke zich kunnen voordoen indien een zaak van een kernteam voor een andere rechtbank moet worden aangebracht dan die waar de behandelend officier van justitie zijn standplaats heeft.

De Adviescommissie sluit niet uit dat op termijn tengevolge van ontwikkelingen in de georganiseerde criminaliteit en de organisatiecriminaliteit, alsmede ten gevolge van een verdergaande concentratie en specialisatie binnen het opsporings- en vervolgingsapparaat, nieuwe kernteams worden gevormd, die worden gelokaliseerd bij andere rechtbanken dan welke thans genoemd worden in het concept voorstel van wet.
Om te voorkomen dat telkens bij het formeren van een kernteam een wetswijziging nodig is, ware te overwegen om te kiezen voor een formulering waarin ook toekomstige kernteams kunnen profiteren van de gewijzigde relatieve competentie.

De Adviescommissie geeft U in overweging om de volgende formulering te hanteren:

"Die van de standplaats van de officier van justitie, belast met de leiding van een kernteam ingesteld op grond van de artikelen 46 en 47 van de Politiewet 1993, voor de zaken die door deze officier van justitie worden vervolgd.".

De plaats van de voorgestelde wijziging

Voorgesteld wordt om de competentie van rechtbanken bij kernteamzaken te plaatsen aan het einde van artikel 2 lid 1 Sv. Dat betekent, dat bij toepassing van artikel 2 lid 2 Sv een andere rechtbank prioriteit heeft. Daarmee wordt niet alleen niet tegemoet gekomen aan de overwegingen welke hebben geleid tot het onderhavige voorstel, het biedt bovendien de mogelijkheid aan het Openbaar Ministerie om te gaan forumshoppen.

De Adviescommissie wijst er in dit verband op dat in de Memorie van Toelichting een koppeling wordt gelegd tussen enerzijds de concentratie van kennis en bevoegdheden en anderzijds de mogelijkheid van toenemende rechterlijke controle op de rechtmatigheid van de opsporing. Welnu, wanneer de voorgestelde concentratie al leidt tot een verscherpte rechterlijke controle op de opsporing, dan gaat het vervolgens niet aan dat de officier van justitie door de vervolging elders aan te vangen, de voorgestelde concentratie ontwijkt. Het ware derhalve aan te bevelen de competentie van de rechtbanken waar de kernteams zijn gevestigd, hoger te plaatsen in de lijst van artikel 2 lid 1 Sv.

Capaciteit en kwaliteit

De Adviescommissie vraagt voorts aandacht voor het navolgende.

Gelet op de taakstelling van de kernteams ligt het in de lijn der verwachtingen dat het aantal gecompliceerde strafvervolgingen zal toenemen. Voor de kernteamrechtbanken zal dat een extra belasting zijn. Dat vraagt om meer capaciteit bij deze colleges en in het verlengde daarvan mogelijk ook bij de gerechtshoven in de respectievelijke ressorten. In verband hiermede rijst bovendien de vraag of de voorgestelde wijziging zal leiden tot een verschuiving van capaciteit en op den duur van kwaliteit van de overige rechtbanken naar de kernteamrechtbanken. Het verdient aanbeveling dat aan deze mogelijke verschijnselen en de gevolgen daarvan voor de kwaliteit van de strafrechtspleging, aandacht wordt besteed in de Memorie van Toelichting.

Rotterdam,  6 september 2000



Adviescommissie Strafrecht
mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr E. van Liere, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.