Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Van: Heck, Corrie [C.Heck@knb.nl]
Verzonden:
donderdag 9 april 2009 14:11
Aan:
Dam, Mevr. F.J.R.N. van (n.vandam@advocatenorde.nl)
Onderwerp:
FW: advies Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht inzake wetsvoorstel 31877, spreekrecht OR

Bijlagen:
advies inzake wetsvoorstel 31877, spreekrecht OR 090409.DOC

Van: Heck, Corrie
Verzonden:
donderdag 9 april 2009 11:58
Aan:
'cie.just@tweedekamer.nl'
Onderwerp:
advies Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht inzake wetsvoorstel 31877, spreekrecht OR

 Aan de leden van de vaste commissie voor Justitie van de Tweede Kamer

 Geachte dames en heren,

 De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft aan beide organisaties advies uitgebracht over wetsvoorstel 31877 tot wijziging van boek 2 BW in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid.

 De beide beroepsorganisaties hebben zich achter de inhoud van het advies gesteld. Zij hebben het genoegen u het advies hierbij aan te bieden en verzoeken u de inhoud desgewenst te betrekken bij de samenstelling van de inbreng voor het verslag.

Namens de beide beroepsorganisaties,

met vriendelijke groet,

 

Corrie Heck,

secretaris Gecombineerde Commissie

 

GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

van de

Nederlandse Orde van Advocaten

en de

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie


Advies inzake Wetsvoorstel (Kamerstukken 31877) tot wijziging van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de invoering van een recht voor de ondernemingsraad van naamloze vennootschappen om een standpunt kenbaar te maken ten aanzien van belangrijke bestuursbesluiten en besluiten tot benoeming, schorsing en ontslag van bestuurders en commissarissen alsmede ten aanzien van het bezoldigingsbeleid
(het “Wetsvoorstel”)



1.        Inleiding

In het Wetsvoorstel wordt aan de ondernemingsraad van NV’s het recht verleend om aan de algemene vergadering van aandeelhouders zijn standpunt kenbaar te maken, en via een spreekrecht in de algemene vergadering dat standpunt nader toe te lichten (beide rechten hierna tezamen: het “Spreekrecht”), met betrekking tot een aantal specifieke besluiten. De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (de "Gecombineerde Commissie") heeft de navolgende opmerkingen naar aanleiding van het Wetsvoorstel.

2.        Samenvatting

De Gecombineerde Commissie meent dat het toepassingsgebied van het Wetsvoorstel beperkt zou moeten worden tot beursgenoteerde vennootschappen, zodat besloten NV's (zie ook artikel 2:335 lid 2 BW) er niet onder vallen. Door de verplichting dat het standpunt van de ondernemingsraad met betrekking tot bepaalde belangrijke voorgenomen besluiten gelijktijdig met de oproeping aan de aandeelhouders moet worden kenbaar gemaakt, wordt de voorbereidingstermijn van het bestuur van een NV substantieel verlengd. De Gecombineerde Commissie stelt voor dat de kennisgeving aan de ondernemingsraad ten minste 30 dagen voorafgaande aan de besluitvorming door de algemene vergadering dient te geschieden. Ten slotte heeft de Gecombineerde Commissie op een aantal specifieke punten nog technisch commentaar.
 
3.        Algemene opmerkingen

3.1        De Gecombineerde Commissie stelt vraagtekens bij de argumentatie in de memorie van toelichting om, in afwijking van het SER-advies, de regeling van het Spreekrecht te laten gelden voor alle NV’s en dus niet alleen voor beursvennootschappen. Het in de memorie van toelichting genoemde argument dat artikel 2:107a         Alle wetsartikelen verwijzen naar het Burgerlijk Wetboek. ook geldt voor alle NV’s acht de Gecombineerde Commissie niet doorslaggevend. Het doel van het Wetsvoorstel is dat aandeelhouders via het Spreekrecht het standpunt van de ondernemingsraad laten meewegen bij de besluitvorming. Bij ‘open’ vennootschappen ziet de Gecombineerde Commissie dit argument zeer wel. Bij ‘besloten’ NV’s met één of een beperkt aantal aandeelhouders, waar bovendien ook besluitvorming ‘buiten vergadering’ plaatsvindt, speelt dit motief veelal niet. Voor een directeur-groot aandeelhouder, een familie NV of een concern NV, zal het standpunt van de ondernemingsraad op grond van zijn bevoegdheden als vastgelegd in de WOR, veelal afdoende tot zijn recht komen. Bovendien vallen ook BV's met een ondernemingsraad niet onder de regeling, zodat een merkwaardig onderscheid ontstaat tussen besloten NV’s en BV’s, bijvoorbeeld met betrekking tot besluitvorming voor wat betreft het bezoldigingsbeleid. Indien de regeling niet van toepassing zou worden op "besloten NV's" zou de wetgever aansluiting kunnen zoeken bij artikel 2:335 lid 2.

                Kortom, de Gecombineerde Commissie zou ervoor willen pleiten, gezien het doel van het Wetsvoorstel (maar ook uit internationale concurrentieoverwegingen, zie pagina 4 van de memorie van toelichting) het Spreekrecht – en in elk geval het Spreekrecht met betrekking tot het bezoldigingsbeleid zoals opgenomen in artikel 2:135 – niet te laten gelden voor besloten NV’s.

3.2        De regeling dat de ondernemingsraad tijdig vóór de oproeping van een algemene vergadering in de gelegenheid moet worden gesteld het standpunt met betrekking tot het voorgenomen besluit te bepalen èn dat standpunt gelijktijdig met de oproeping aan de aandeelhouders moet worden kenbaar gemaakt, acht de Gecombineerde Commissie minder gelukkig en ook niet noodzakelijk. Deze regeling verlengt immers de voorbereidingstermijn die het bestuur (c.q. in het geval van artikel 2:158 is dit de raad van commissarissen) in acht moet nemen met betrekking tot het aan de aandeelhouders voor te leggen besluit substantieel. De Gecombineerde Commissie zou er de voorkeur aan geven dat wordt opgenomen dat de kennisgeving aan de ondernemingsraad ten minste 30 dagen voorafgaande aan de besluitvorming door de (algemene vergadering van) aandeelhouders dient te geschieden. Deze termijn sluit aan bij artikel 2:115 lid 2 zoals dat artikel gaat luiden ingevolge het wetsvoorstel tot implementatie van de richtlijn aandeelhoudersrechten (Kamerstukken 31746). Overigens is dat ook de termijn die thans reeds geldt voor het vergelijkbare Spreekrecht opgenomen in artikel 2:161a (en 2:271a). De Gecombineerde Commissie verwijst daarbij naar de memorie van toelichting (pagina 11) waar met betrekking tot de artikelen 2:161a (en 2:271a; ten onrechte wordt overigens genoemd artikel 2:271) wordt opgemerkt dat de eerste bevindingen met deze artikelen doen vermoeden dat de praktijk hiermee uit de voeten kan.
                Door te kiezen voor de minimumtermijn van 30 dagen en het meedelen van het standpunt van de ondernemingsraad aan de aandeelhouders los te koppelen van de oproeping voor de algemene vergadering wordt tevens de in de memorie van toelichting gesignaleerde lacune die zich voor kan doen indien besluitvorming buiten een formele algemene vergadering plaatsvindt opgeheven (welke lacune zich natuurlijk niet zal voordoen indien het Spreekrecht slechts zal gelden voor beursvennootschappen; zie hiervoor punt 3.1).

3.3        In diverse artikelen is bepaald dat het ontbreken van het standpunt van de ondernemingsraad (met betrekking tot het voorgenomen besluit) de besluitvorming ter zake van dat voorgenomen besluit niet aantast. Uit de memorie van toelichting is op te maken dat dit zowel geldt indien de ondernemingsraad niet in de gelegenheid is gesteld een standpunt te bepalen als ook indien, wanneer de ondernemingsraad wel een standpunt heeft bepaald, verzuimd wordt dit standpunt aan de algemene vergadering aan te bieden en/of verzuimd wordt de ondernemingsraad in de gelegenheid te stellen het standpunt in de algemene vergadering toe te lichten. De Gecombineerde Commissie acht deze opvatting van de wetgever van een zodanig belang dat zij in de wettekst tot uitdrukking zou moeten worden gebracht.
                In de memorie van toelichting (bijvoorbeeld pagina 4) wordt de formulering gebezigd dat op het ontbreken van het standpunt geen sanctie staat. Dit zou de vraag kunnen oproepen of ook uitgesloten is dat de ondernemingsraad nakoming kan vorderen van de NV om in de gelegenheid te worden gesteld het Spreekrecht (in al zijn facetten) uit te oefenen. De Gecombineerde Commissie gaat er vanuit dat die vraag ontkennend beantwoord moet worden. Voorts gaat de Gecombineerde Commissie er vanuit dat het niet in acht nemen door de NV van het Spreekrecht een omstandigheid kan zijn die een rol kan spelen bij de beoordeling of er sprake is van gegronde redenen om aan een juist beleid te twijfelen. Indien een en ander zo is zou dat nog nader kunnen worden verduidelijkt.

4.        Technisch Commentaar

4.1        Ad artikel 2:135
                Door een aanpassing van het huidige lid 2 en de toevoeging van een nieuw lid 3 wordt het Spreekrecht van de ondernemingsraad ingevoerd met betrekking tot de vaststelling door de algemene vergadering van het bezoldigingsbeleid. In het huidige lid 2 is al een verplichting van de NV opgenomen om het bezoldigingsbeleid dat ter besluitvorming aan de algemene vergadering wordt aangeboden ook (en gelijktijdig) ter kennisneming aan de ondernemingsraad aan te bieden. Een dergelijke verplichting geldt niet met betrekking tot een beloning in (rechten tot het nemen van) aandelen waarbij de beloning door een ander orgaan dan de algemene vergadering wordt vastgesteld. Alsdan moet het maximaal aantal (rechten tot het nemen van) aandelen en de criteria voor toekenning ter goedkeuring aan de algemene vergadering worden voorgelegd. De Gecombineerde Commissie gaat er vanuit dat er in het Wetsvoorstel bewust voor is gekozen om het Spreekrecht niet te laten gelden voor het in het huidige lid 4 opgenomen goedkeuringsbesluit.

4.2        Ad artikel 2:158 lid 4
                Het Spreekrecht gaat ook gelden voor de besluitvorming genoemd in artikel 2:158 lid 4 (de benoeming van commissarissen bij een structuurvennootschap). Het is begrijpelijk dat met betrekking tot dit Spreekrecht niet ook een bepaling is toegevoegd zoals opgenomen in de nieuw voorgestelde artikelen 2:107a lid 4, 2:134a lid 2, 2:135 lid 3 en 2:144a lid 2 (bevoegde ondernemingsraad). Immers iets dergelijks wordt al geregeld in het huidige artikel 2:158 lid 11. In dat artikel zijn bevoegdheden toegekend aan de ondernemingsraden van afhankelijke maatschappijen en in de andere genoemde artikelen aan de ondernemingsraden van dochtermaatschappijen. Op dit punt is artikel 2:158 lid 11 derhalve – mogelijk bewust – nog niet geharmoniseerd.
                Op grond van artikel 2:158 lid 11 zal het Spreekrecht toekomen aan elke ondernemingsraad (van afhankelijke maatschappijen) afzonderlijk. Slechts met betrekking tot het aanbevelingsrecht van artikel 2:158 lid 6 is in artikel 2:158 lid 11 bepaald dat de desbetreffende bevoegdheid door de ondernemingsraden tezamen worden uitgeoefend. Dat betekent dus dat het in het (nieuwe) lid 4 van artikel 2:158 opgenomen Spreekrecht toekomt aan elke ondernemingsraad afzonderlijk, zulks terwijl in de andere artikelen die ondernemingsraden het Spreekrecht gezamenlijk zullen moeten uitoefenen. De Gecombineerde Commissie acht dat vanuit een praktisch oogpunt onwenselijk en meent dat de in dat lid opgenomen uitzondering met betrekking tot het aanbevelingsrecht van artikel 2:158 lid 6 ook zou moeten gelden voor het Spreekrecht in het nieuwe lid 4.

4.3        Ad artikel 2:161a lid 2
                Hiervoor in punt 3.2 heeft de Gecombineerde Commissie gesuggereerd de “termijnregeling” van artikel 2:161a lid 2 ook te laten gelden voor de artikelen 2:107a lid 3, 2:134a lid 1, 2:135 lid 2, 2:144a lid 1 en 2:158 lid 4. Zou, indien deze suggestie niet in algemene zin gevolgd wordt, de suggestie dan toch niet in elk geval wel gevolgd moeten worden voor artikel 2:158 lid 4?

4.4        In artikel 2:161a ontbreekt een regeling met betrekking tot de ondernemingsraden van afhankelijke maatschappijen. De regeling van artikel 2:158 lid 11 is in artikel 2:161a niet van toepassing verklaard. En ook in artikel 2:158 lid 11 zelf wordt niet verwezen naar artikel 2:161a. Artikel 2:158 lid 11 geldt immers slechts “voor de toepassing van dit artikel”.
 
4.5        Voorts geldt ook met betrekking tot het Spreekrecht van artikel 2:161a dat dit Spreekrecht aan de afzonderlijke ondernemingsraden van de afhankelijke maatschappijen toekomt. De Gecombineerde Commissie verwijst naar hetgeen zij hiervoor in punt 4.2 daaromtrent heeft opgemerkt.

4.6        Ad (het niet gewijzigde) artikel 2:268 lid 4
                Het Spreekrecht in het huidige artikel 2:161a lid 2 geldt thans ook op gelijke wijze voor de BV (artikel 2:271a lid 2). Zou het dan niet voor de hand liggen om het nu in artikel 2:158 lid 4 in te voeren Spreekrecht ook te laten gelden voor de structuur BV en dus dat Spreekrecht ook toe te voegen aan artikel 2:268 lid 4? De hiervoor gemaakte opmerkingen met betrekking tot artikel 2:161a lid 2 en artikel 2:158 lid 4 jo lid 11 gelden alsdan ook voor de artikelen 2:271a lid 2 en 2:268 lid 4 jo lid 11.


Den Haag, 9 april 2009

 

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.