Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Van: Heck, Corrie
Verzonden: donderdag 5 juni 2008 14:39
Aan: 'bestuurentoezicht@minjus.nl'
Onderwerp: consultatie voorontwerp aanpassing bestuur en toezicht

Geachte mevrouw Ter Huurne,

De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft aan beide organisaties advies uitgebracht inzake de consultatie over het voorstel tot wijziging van Boek 2 BW in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen.

De beide beroepsorganisaties hebben zich achter de inhoud van het advies gesteld. Zij danken u voor het verleende korte uitstel en bieden u hierbij het advies aan als reactie op de consultatiedocumenten.    

Namens de beide beroepsorganisaties,
met vriendelijke groet,

Corrie Heck,
secretaris Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht

mr. C. Heck-Vink
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
Notarieel Juridisch Bureau
Postbus 16020
2500 BA  's-Gravenhage
Tel. +31 (0)70 330 71 39
Fax +31 (0)70 363 45 68
E-mail: c.heck@knb.nl

GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

van de

Nederlandse Orde van Advocaten

en de

 Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

Advies inzake de consultatie over het voorstel tot wijziging van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek in verband met de aanpassing van regels over bestuur en toezicht in naamloze en besloten vennootschappen (het “Voorstel”).

1.        Samenvatting

De Gecombineerde Commissie Vennootschaprecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (de “Gecombineerde Commissie”) kan zich vinden in het voorstel om de mogelijkheid van een “one-tier” board in Nederland te introduceren. Bij de wijze waarop in het Voorstel hieraan uitvoering wordt gegeven vallen echter wel kanttekeningen te plaatsen.

Bovendien is de Gecombineerde Commissie van mening dat het huidige leerstuk van tegenstrijdig belang voor onnodige onduidelijkheid zorgt en een bron is voor onnodige lastenverzwaring en rechtsonzekerheid voor ondernemers en derhalve nodig moet worden veranderd.

Een zeer ingrijpende wijziging voor de wijze waarop in Nederland vennootschappen worden bestuurd is de bepaling dat de rechtsverhouding tussen een bestuurder en vennootschap niet als arbeidsovereenkomst kwalificeert. De Gecombineerde Commissie kan de maatschappelijke en economische consequenties onvoldoende overzien. Wel vermoedt de Gecombineerde Commissie dat door het Voorstel hoge beloningen en onevenwichtige ontslagregelingen niet effectief worden bestreden. Bovendien leidt het Voorstel tot onzekerheid voor bestuurders hetgeen juist tot hogere beloningen kan leiden. De Gecombineerde Commissie ziet de wijzigingen omtrent de arbeidsverhoudingen als symbolische wetgeving, die weinig effectief zal blijken te zijn omdat de regeling gemakkelijk omzeild kan worden. Bovendien: waarom de bestaande regeling zo ingrijpend wijzigen ten behoeve van slechts een beperkt aantal beursfondsen?

Veel van door de Minister voorgestelde wetsbepalingen zouden evenzeer van toepassing kunnen worden verklaard op andere rechtsvormen dan de NV en de BV. Naar het oordeel van de Gecombineerde Commissie verdient dit nader onderzoek door de Minister.

De Gecombineerde Commissie wil tenslotte met klem aanbevelen het onderhavige Voorstel op te splitsen in drie afzonderlijke wetsvoorstellen aan elk waarvan een afzonderlijk wetgevingstraject kan worden toegekend. De drie onderwerpen die het Voorstel behandelt, zijn niet van elkaar afhankelijk, dus opsplitsing zou gemakkelijk gerealiseerd kunnen worden. Het zou, aldus de Gecombineerde Commissie, jammer zijn als bijvoorbeeld de invoering van de nieuwe tegenstrijdig belangregeling, waaraan de rechtspraktijk dringend behoefte heeft, moet wachten omdat de parlementaire behandeling van een van de overige onderwerpen, die politiek en juridisch ingewikkelder zijn, vertraging zou ondervinden. Bij een dergelijke opsplitsing zou de Gecombineerde Commissie ervoor pleiten aan de tegenstrijdig belangregeling voorrang te geven in het wetgevingstraject.

2.         De “one-tier board”

2.1.        De in de Memorie van Toelichting opgenomen stelling van Van der Grinten dat het recht een dienende taak heeft die vormen moet bieden die aan de maatschappelijke behoeften voldoen, wordt door de Gecombineerde Commissie volledig onderschreven. Aangezien er in de praktijk van vele kanten, met name door internationaal opererende rechtspersonen, wordt verzocht om de invoering van een “one-tier board” is de Gecombineerde Commissie verheugd dat wordt voorgesteld de wet in die zin aan te passen.

2.2  In de voorgestelde artikelen 129a en 239a wordt in dat kader gesproken over een taakverdeling tussen uitvoerende en algemene bestuurders. Er is een negatieve formulering opgenomen die de verschillen aangeeft tussen de beide soorten bestuurders:

        -        een algemeen bestuurder moet natuurlijk persoon zijn. Er is verder geen restrictie opgenomen ten aanzien van zijn taakvervulling. Deze kan zich dus ook op het uitvoerende gebied bevinden.

        -        een uitvoerende bestuurder kan geen toezichthoudende taak uitoefenen en zijn taak kan niet inhouden vaststelling van de bezoldiging van de uitvoerende bestuurders. Deze bestuurder kan blijkbaar wel zuiver beleidsmatig optreden zonder uitvoerende taken uit te oefenen. Dit lijkt de Gecombineerde Commissie niet de bedoeling van de wetgever.

        De Gecombineerde Commissie merkt op dat Nederland geen ervaring heeft met de one-tier board en er derhalve geen jurisprudentie is waarin de taak van de algemeen en de uitvoerend bestuurder vorm heeft gekregen. In dat kader is de omschrijving in het Voorstel wel uitermate summier. Weliswaar levert dit een grote mate van flexibiliteit op maar het is niet duidelijk of de algemeen bestuurder zich met name op toezicht en beleid moet richten. In landen waarin de one-tier board als bestuursvorm bestaat, is er vaak uitgebreide wetgeving en/of jurisprudentie om de verschillen tussen de executive en de non-executive-director te duiden.

        De Gecombineerde Commissie adviseert om in de wet en de toelichting daarop hieraan meer aandacht te besteden.

         De Gecombineerde Commissie stelt als alternatieve tekst van art. 129a leden 1en 2 voor:

Bij de statuten kan worden bepaald dat bestuurstaken worden verdeeld over één of meer algemene bestuurders en één of meer uitvoerende bestuurders.

Uitvoerende bestuurders hebben ten minste tot taak de uitvoering van bestuursbesluiten en het zorgen voor de dagelijkse gang van zaken. Algemene bestuurders hebben ten minste tot taak het houden van toezicht op de taakuitoefening van het bestuur.  Tot de taken van het bestuur die niet kunnen worden toegedeeld aan uitvoerende bestuurders behoort het vaststellen van de bezoldiging van uitvoerende bestuurders. De taakverdeling geschiedt bij of krachtens de statuten.

        Hoewel de Gecombineerde Commissie van mening is dat het houden van toezicht primair een taak van de algemeen bestuurders is, kan deze taak, mede gezien de collectieve aansprakelijkheid van het bestuur als geheel, nooit aan bepaalde bestuurders geheel onthouden worden.

De Gecombineerde Commissie merkt in verband met het vorengaande nog op dat zij de term “algemene bestuurder” wat minder sprekend en exact vindt dan de Angelsaksische term "non executive director". Zou niet nauwer bij dit begrip aangesloten moeten worden met de uitdrukking “niet-uitvoerend bestuurder”? Dit is niet puur een semantische kwestie.

        De formulering van de tweede volzin van art. 2:9 lid 1 BW lijkt wat ongelukkig. Alsof een restverantwoordelijkheid rust op de bestuurder die geen bijzondere taken opgedragen heeft gekregen. Een betere formulering lijkt te zijn: "Tot de taak van elke bestuurder behoren alle bestuurstaken die niet bij of krachtens de wet of de statuten aan een of meer daartoe aangewezen bestuurders zijn toebedeeld."

2.3        In artikel 129a en 239a wordt in lid 3 de mogelijkheid gecreëerd om bij of krachtens de statuten een of meer bestuurders de mogelijkheid tot het zelfstandig nemen van besluiten toe te kennen. De collectiviteit van bestuur blijft echter kennelijk wel het uitgangspunt. Bestuurders worden (enigszins) beschermd tegen bestuurdersaansprakelijkheid voor het falen van een bestuurder die van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt doordat de mede-bestuurders de mogelijkheid hebben tot schorsing van deze bestuurder (art 134 lid 3 en art. 244 lid 3). Een bestuurder die rechtsgeldig kan besluiten omtrent zaken die tot zijn taak behoren zou ook een informatieplicht moeten hebben jegens zijn mede-bestuurders, mede in het licht van de collectieve aansprakelijkheid. Hierin voorziet het Voorstel niet. Vandaar dat de Gecombineerde Commissie voorstelt om achter lid 3 eerste volzin de volgende zin toe te voegen: “Elke bestuurder verschaft de overige bestuurders tijdig de voor de uitoefening van ieders taak noodzakelijke informatie.”.

2.4. De Gecombineerde Commissie begrijpt niet waarom de mogelijkheid tot taakverdeling alleen voor de “one tier board” wordt ingevoerd. Juist ook bij grote internationale concerns met een duaal systeem is er behoefte aan deze wijze van taakverdeling. Derhalve wordt voorgesteld art. 129/239a lid 3, inclusief de hiervoor gesuggereerde toevoeging, te verplaatsen en als nieuw lid in art. 129/239 op te nemen. Artikel 140/244 lid 1 wordt dan qua verwijzing aangepast.

2.5        De Gecombineerde Commissie beveelt aan dat ook de mogelijkheid wordt geboden tot introductie van een "one tier board" bij structuurvennootschappen. De ontwerp Memorie van Toelichting geeft geen overtuigende argumenten voor de uitsluiting van grote vennootschappen. De exercitie tot aanpassing van de artt. 2:153/263 is niet ingewikkeld. Eerst als de "one tier board" ook bij grote vennootschappen wordt ingevoerd, kan het Nederlandse vennootschapsrecht de vergelijking met Angelsaksische systemen doorstaan.

2.6        Met betrekking tot de aansprakelijkheid van het bestuur houdt de wetgever in dit Voorstel vast aan het beginsel van de collectieve verantwoordelijkheid. De Gecombineerde Commissie zou niet willen bepleiten dit uitgangspunt te verlaten. Voor de disculpatie van de individuele bestuurder is nodig dat niet alleen wordt aangetoond dat hem geen ernstig verwijt kan worden gemaakt "mede gelet op de aan anderen toebedeelde taken" maar ook dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen. Deze tweeledige toets komt de Gecombineerde Commissie juist voor. Dit systeem moet ook gelden indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van art. 2:129a lid 3: het geval dat een of meer bestuurders zelfstandig kunnen besluiten omtrent aangelegenheden die tot hun taak behoren. Uit de toelichting moet wel duidelijk blijken dat in die gevallen de disculpatie van overige bestuurders wordt vergemakkelijkt.

2.7        De Gecombineerde Commissie concludeert dat thans de taakverdeling binnen het bestuur in principe een taak van het bestuur zelf is. Derhalve is het aan het bestuur om taken te verdelen of bestuurders op een andere post te plaatsen. Het lijkt de Gecombineerde Commissie echter dat ten minste als bepaling van regelend recht moet gelden dat het bestuur niet zelf beslist of iemand de taak algemeen of uitvoerend bestuurder krijgt. Zouden deze personen niet in de functie van algemeen respectievelijk uitvoerend bestuurder moeten worden benoemd? Nu is het, met de restrictie dat algemeen bestuurders slechts natuurlijke personen kunnen zijn, geheel aan het bestuur om taken te verdelen. De Gecombineerde Commissie stelt als wettekst voor: Tenzij de statuten anders bepalen, worden bestuurders benoemd als algemeen of als uitvoerend bestuurder.

2.8        Art. 129a lid 2 is zo geformuleerd dat de algemene bestuurders niet overstemd mogen worden door de uitvoerende bestuurders. Zou deze bepaling niet zo moeten luiden dat de doorslaggevende stem juist altijd bij de algemene bestuurders moet liggen in geval er een verschil van mening is over strategische en beleidsmatige kwesties? Het zal toch niet de bedoeling zijn dat de algemene bestuurders door de uitvoerende bestuurders in een deadlock kunnen worden geneutraliseerd?

        Daarenboven is het in het kader van het toezicht onwenselijk dat in een one-tier board een uitvoerend bestuurder voorzitter wordt. De Gecombineerde Commissie acht het verstandig de functie van "CEO" en "Chairman of the Board" gescheiden te houden, en beveelt aan daartoe een wetsbepaling aan het wetsvoorstel toe te voegen.

2.9        Ten aanzien van de ontstentenis en beletregeling (art. 134 lid 4) zegt de ontwerp Memorie van Toelichting dat de statuten voorschriften dienen te bevatten omtrent de wijze waarop "voorlopig" in de lacune wordt voorzien, en spreekt ook over "tijdelijke vervanging" (zie blz 24). De Gecombineerde Commissie meent dat duidelijker tot uitdrukking moet worden gebracht dat met "tijdelijk" bedoeld wordt de periode tot de eerstvolgende algemene vergadering van aandeelhouders (of in voorkomende gevallen de vergadering van het desbetreffende benoemende orgaan).

2.10        Bovenaan blz 24 van de ontwerp Memorie van Toelichting wordt opgemerkt dat de regel dat een derde van de niet-uitvoerende bestuurders door anderen mag worden benoemd, blijft bestaan. Dit is onjuist, want een dergelijke regel bestaat thans niet.

2.11        Tot slot zijn bij de Gecombineerde Commissie nog een paar vragen gerezen inzake het Voorstel:

Moet de bevoegdheid tot schorsing van een uitvoerende bestuurder ingevolge het nieuwe lid 3 van art 2:134 niet voorbehouden blijven aan de algemene bestuurders? Als een besluitvormingsdeadlock mogelijk is (zie 2.8 hierboven), kunnen uitvoerende bestuurders in theorie een schorsing tegenhouden; is dat wel de bedoeling? Het lijkt de Gecombineerde Commissie bij uitstek een taak van de algemene bestuurders om schorsing van een niet functionerende bestuurder te kunnen afdwingen.

Moet de eerste volzin van art 2:132 lid 2 niet worden verfijnd zodat ook aan individuele bestuurders met specifieke taken kwaliteitseisen kunnen worden opgelegd?

Moet 138 lid 3 niet overeenkomstig het nieuwe art. 2:9 lid 2 worden aangepast (door invoeging van de zinsnede "mede gelet op  …. taken" ?

3.         De arbeidsverhouding en benoemingsduur

3.1.        In het Voorstel wordt bepaald dat de rechtsverhouding tussen bestuurder en vennootschap niet als arbeidsovereenkomst wordt aangemerkt (artikel 132 lid 3). Zoals reeds vermeld kan de Gecombineerde Commissie de economische en maatschappelijke consequenties van deze bepaling onvoldoende overzien. Een degelijke analyse ontbreekt helaas in het ontwerp van de Memorie van Toelichting. Weliswaar wordt met deze bepaling beoogd een einde te maken aan gouden handdrukken en overmatige ontslagbescherming krachtens arbeidsovereenkomst, hetgeen volgens de ontwerp Memorie van Toelichting de bedoeling is, maar daar staat een veel grotere economische onzekerheid voor de bestuurder tegenover die deze risico’s waarschijnlijk in zijn bezoldiging gecompenseerd wenst te zien. Dit voorstel bewerkstelligt waarschijnlijk dat de relatie tussen de vennootschap en haar bestuurder eenvoudiger en inzichtelijker wordt (omdat die immers niet wordt "vertroebeld" door de dwingendrechtelijke bepalingen van het arbeidsrecht en de desbetreffende arbeidsovereenkomsten), maar dit betekent niet dat daarmee een oplossing gevonden wordt voor de problematiek van de hoge ontslagvergoedingen en bestuurdersbeloningen. Bovendien acht de Gecombineerde Commissie het principieel onjuist om voor een paar individuele gevallen die zich recentelijk hebben voorgedaan bij beursfondsen het hele systeem te wijzigen.

        Met name ondernemingen die tot het grotere middenbedrijf behoren zouden met sterk stijgende bezoldigingskosten geconfronteerd kunnen worden. Bestuurders zullen gecompenseerd willen worden voor het verdwijnen van  de arbeidsrechtelijke bescherming.

De Gecombineerde Commissie acht invoering zonder nadere analyse van alle gevolgen onwenselijk.

3.2. Thans wordt een bestuursfunctie regelmatig gekoppeld aan een overeenkomst van opdracht. Deze overeenkomst is door de vennootschap steeds opzegbaar. Vaak wordt bij opzegging door de vennootschap vóór afloop van een bepaalde termijn een vooraf overeengekomen afkoopsom bedongen. Voor zover de Gecombineerde Commissie kan overzien blijft deze mogelijkheid bestaan. Naar de ontwerp Memorie van Toelichting stelt, blijft ook de mogelijkheid een service overeenkomst af te sluiten bestaan. Daarmee blijft de mogelijkheid van de gouden handdruk c.q. hoge bestuurdersbeloningen in een andere vorm dus aanwezig.

3.3.        De statuten mogen volgens de voorgestelde artikelen 132 lid 1 en 242 lid 1 een andere termijn van benoeming bepalen dan ten hoogste vier jaren. Onduidelijk is hoe lang die termijn mag zijn. De toelichting meent dat onbepaalde tijd geen termijn is. Is een termijn die eindigt bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd van de bestuurder of na 20 jaar wel een geldige termijn? De Gecombineerde Commissie verzoekt om meer duidelijkheid in de toelichting omtrent deze termijn.

3.4.        Niet valt in te zien waarom eenzelfde bepaling niet wordt ingevoerd ten aanzien van overige rechtspersonen. Ten slotte is deze bepaling ook voor de vereniging, coöperatie, onderlinge waarborgmaatschappij en stichting alsmede voor de Europese rechtsvormen van belang.

4.         Tegenstrijdig belang

4.1.        De Gecombineerde Commissie is het van harte eens met het overhevelen van de tegenstrijdig belangregeling uit de context van de vertegenwoordigingsbevoegdheid naar de (interne) besluitvorming. Hiermee wordt het tot nog toe aan de vennootschap ter beschikking staande rechtsmiddel zich op de ongeldigheid van de transactie te kunnen beroepen vervangen door de mogelijkheid voor de vennootschap om de desbetreffende bestuurder op grond van onrechtmatige daad aan te spreken indien de vennootschap schade heeft geleden. Over dit laatste rechtsmiddel zij opgemerkt dat ageren op grond van onrechtmatige daad is in zijn algemeenheid een moeilijke rechtsgang is, en dat de desbetreffende bestuurder in de regel bovendien weinig aan verhaalsmogelijkheid te bieden zal hebben.

4.2        De laatste volzin van art. 2:129 lid 6 is onduidelijk. Volgens de ontwerp Memorie van Toelichting betekent deze volzin onder meer dat ook de regeling van de eerste volzin kan worden "weggeschreven".Dit lijkt de Gecombineerde Commissie in beginsel juist (men kan daarbij bijvoorbeeld denken aan joint venture verhoudingen waar in elk geval kwalitatief tegenstrijdig belangsituaties dikwijls niet tot uitsluiting van het besluitvormingsproces zouden mogen leiden), maar de wettekst zou dit wel duidelijker tot uitdrukking mogen brengen.        Men zou aan de huidige tekst van lid 6 vooraf kunnen doen gaan de woorden "tenzij bij of krachtens de statuten anders is bepaald" of woorden van gelijke strekking.

4.3         Vragen kunnen ontstaan over de betekenis van de zinsnede "indien hierdoor geen bestuursbesluit kan worden genomen". Valt hier ook onder het geval dat er 5 bestuurders zijn, waarvan één een tegenstrijdig belang heeft en de overigen in een deadlock terecht komen? Of het geval er twee bestuurders zijn, waarvan één een tegenstrijdig belang heeft maar de statuten bepalen dat bestuursbesluiten met unanimiteit moeten worden genomen? Kan de overblijvende bestuurder in dat geval alleen besluiten? Het zou aan te bevelen zijn dat tenminste de Memorie van Toelichting enige duidelijkheid verschaft.

4.4        Onduidelijkheid bestaat ook terzake van de aansprakelijkheid voor de alternatieve besluitvorming, door commissarissen of algemene vergadering van aandeelhouders. Zijn deze beslissers onderworpen aan dezelfde aansprakelijkheid als de bestuurders die zij vervangen in dit besluitvormingsproces? Het lijkt ons van wel. Het zou nuttig zijn indien de toelichting dit punt zou bevestigen.

4.5        Het is aan te bevelen dat in de ontwerp Memorie van Toelichting de betekenis van het begrip "persoonlijk" wat scherper wordt omlijnd. Enerzijds is verheugend dat de kwalificatie "persoonlijk" nu in de wetstekst wordt opgenomen en dat de ontwerp Memorie van Toelichting de lijn van het Bruil/Kombex arrest aanhoudt, maar de vraag is of de wetgever niet nog meer duidelijkheid kan scheppen. Daarnaast zou het mogelijk moeten zijn bij of krachtens de statuten het begrip "tegenstrijdig belang" een ruimere strekking te geven zodat bereikt kan worden dat dit begrip (bijvoorbeeld) ook kwalitatieve tegenstrijdig belangsituaties omvat.

4.6        Ronduit verwarrend is dat de Memorie van Toelichting niet alleen Bruil/Kombex instemmend aanhaalt, maar daarnaast ook hier en daar verwijzingen maakt naar situaties die volgens Bruil/Kombex géén tegenstrijdig belang opleveren, maar kwalitatief tegenstrijdig belang: zie blz 10 onderaan/blz 11 bovenaan en blz 14 waarin transacties met "verbonden partijen" aan de orde komen. De Gecombineerde Commissie beveelt aan dat, met inachtneming van het in de vorige alinea bepaalde, de ontwerp Memorie van Toelichting één lijn trekt ten gunste van de door A.G. Timmerman bepleite en in navolging door de Hoge Raad geformuleerde beperkte uitleg van het begrip "persoonlijk".

4.7        De Gecombineerde Commissie beveelt met klem aan de laatste volzin van de eerste alinea bovenaan blz 11 van de ontwerp Memorie van Toelichting te schrappen. In deze volzin wordt ten onrechte gesteld dat van een tegenstrijdig belang ook sprake kan zijn in overnamesituaties wanneer bestuurders aandelenpakketten of aandelenopties houden. Het is algemeen aanvaard dat het houden van aandelen of opties bestuurders c.q. commissarissen niet diskwalificeert, en dit uitgangspunt is ook in de recente procedure bij de Ondernemingskamer inzake ABN AMRO Bank N.V. gesanctioneerd.

4.8        Het is de Gecombineerde Commissie niet helemaal duidelijk wat nu de relatie is tussen 2:129 lid 6 en het bepaalde in art 2:12. Misschien kan de ontwerp Memorie van Toelichting in haar uiteindelijke versie hier nog licht op werpen?

4.9        De ontwerp Memorie van Toelichting gaat er van uit dat een gebrek in de interne besluitvorming niet door de vennootschap aan derden kan worden tegengeworpen. Hiermee wordt voorbijgegaan aan de mogelijkheid dat de vennootschap dan weliswaar niet de nietigheid van de transactie jegens de wederpartij kan inroepen, maar wel zich onder omstandigheden op het standpunt kan stellen dat zij in redelijkheid niet door de wederpartij gehouden mag worden aan de uitvoering van de transactie. Volledigheidshalve zou de toelichting dit punt moeten noemen.

4.10        De opmerking hierboven onder 3.4 geldt ook voor de tegenstrijdig belangregeling in het Voorstel. Het ontwerp van de Memorie van Toelichting bevat geen aanwijzing dat de Minister dit heeft overwogen.

4.11        Tot slot een opmerking over het overgangsrecht. Vennootschappen wier statuten een tegenstrijdig belangregeling kennen die niet aansluit bij de bepalingen van het Voorstel hebben een (als het ware dubbel) probleem: gevallen van tegenstrijdig belang zullen zowel de besluitvorming als de vertegenwoordigingsbevoegdheid kunnen raken. Overgangsrecht ontbreekt in het ontwerp; de Gecombineerde Commissie vraagt zich af of de praktijk hier niet de helpende hand moet worden gegeven door de wetgever. De Gecombineerde Commissie meent daarnaast dat de overgangsregeling de vennootschap (nauwkeuriger gezegd: de algemene vergadering van aandeelhouders van de vennootschap) in staat zou moeten stellen het verleden "schoon te wassen" zodat in geval van mogelijke gebreken in de vertegenwoordigingsbevoegdheid bij rechtshandelingen in het verleden de ongeldigheid van die rechtshandelingen niet meer kan worden ingeroepen.

De opmerkingen en aanbevelingen die in dit Advies gemaakt zijn over de voorgestelde Boek 2 bepalingen voor de naamloze vennootschap gelden uiteraard evenzeer voor de corresponderende bepalingen voor de besloten vennootschap.

Den Haag, 5 juni 2008

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.