Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Preadvies

van de

Adviescommissie Strafrecht

Inzake

Ambtshalve toevoeging van een raadsman

bij gelegenheid van de gevangenhouding


Inleiding

De ACS is gevraagd te adviseren over een overwogen bezuiniging in het stelsel van gefinancierde rechtsbijstand. Meer in het bijzonder is de ACS gevraagd haar licht te doen schijnen over de gedachte een ambtshalve toevoeging niet meer (zoals nu is voorgeschreven in artikel 41 lid 1 onder a Sv) af te geven bij gelegenheid van de inbewaringstelling van de verdachte, maar eerst bij gelegenheid van de gevangenneming of gevangenhouding van de verdachte.

De achtergrond van het voorstel is, dat in veel gevallen de rechter-commissaris de bewaring van een verdachte zou bevelen, doch de bewaring daarbij onmiddellijk zou schorsen. In die gevallen komt de verdachte op vrije voeten, maar wordt hem toch ambtshalve een raadsman toegevoegd. Daarmee zouden vermogende verdachten ten onrechte profiteren van kostenloze rechtsbijstand.

Naar het oordeel van de Advies Commissie Strafrecht verdient deze gedachte nauwkeurige overweging, enerzijds in het belang van de (verdedigings-)rechten van gedetineerde verdachten, anderzijds om nadelige neveneffecten voor de kwaliteit van de rechtsbijstand en de kosten van gefinancierde rechtsbijstand te voorkomen.

Achtergrond

Aan de regeling van de verplichte toevoeging van een raadsman aan gedetineerde verdachten ligt het idee ten grondslag dat de vrijheidsbeneming de verdachte in zijn verdediging bemoeilijkt en op zichzelf ook extra rechtsbijstand terzake van die vrijheidsbeneming noodzakelijk maakt (Tekst en Commentaar Strafvordering, 7e druk, pag. 130). Daaraan kan worden toegevoegd dat, naar mate de dwangmiddelen die in het vooronderzoek jegens de verdachte worden toegepast ingrijpender zijn, voor de verdachte naar alle waarschijnlijkheid bij de uiteindelijke terechtzitting ook meer op het spel zal staan: naar redelijke verwachting worden immers alleen in de zwaardere zaken de meer ingrijpende dwangmiddelen toegepast.

Tegen deze achtergrond bezien, lijkt de positie van een verdachte tegen wie de bewaring is bevolen, maar die vervolgens onmiddellijk is geschorst, niet zeer verschillend van de positie van de verdachte die kort vóór de inbewaringstelling is heengezonden. Beide zijn immers niet gedetineerd. Toch bestaan er verschillen

Het eerste verschil is dat voor de in bewaring gestelde verdachte naar alle waarschijnlijkheid ter zitting iets meer op het spel zal staan dan voor de heengezonden verdachte. Ten principale lijkt dit verschil in positie niet van zo’n gewicht, dat het noodzakelijk is de in bewaring gestelde en vervolgens onmiddellijk geschorste verdachte wél te voorzien van een ambtshalve toegevoegde raadsman, en de kort vóór de inbewaringstelling heengezonden verdachte niet. Dat ligt echter anders bij het tweede hier aan te stippen verschilpunt.

Immers, aan een schorsing van de bewaring worden altijd voorwaarden verbonden (vgl. art. 80, tweede lid, Sv). Soms zijn die voorwaarden tamelijk ingrijpend (denk aan contactverboden, straatverboden, etc.). Daarom bepaalt art. 81, eerste lid Sv dat deze voorwaarden o.m. op verzoek van de verdachte kunnen worden gewijzigd. Daarnaast kan een schorsing “te allen tijde” (art. 82, eerste lid, Sv) worden opgeheven – hetgeen hernieuwde vrijheidsbeneming met zich brengt.

Deze bijzondere rechtspositie van de geschorste verdachte brengt met zich dat deze te allen tijde een beroep moet kunnen doen op zijn rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld om hem bij te staan bij het gewijzigd krijgen van zijn schorsingsvoorwaarden, of in geval van hernieuwde vrijheidsbeneming.

Hierbij voegt zich, dat in een onbekend, doch niet zeer groot aantal zaken wél de bewaring wordt bevolen, doch de bewaring vóór de gevangenhouding wordt geschorst of door het openbaar ministerie vervolgens niet de gevangenhouding wordt gevorderd. In die gevallen wordt de verdachte uiterlijk 14 dagen na het bevel bewaring heengezonden. Voor deze categorie verdachten gelden de hiervoor genoemde redenen die rechtsbijstand in de detentiefase noodzakelijk maken (de detentie bemoeilijkt de verdachte in zijn verdediging en maakt op zichzelf extra rechtsbijstand terzake van die vrijheidsbeneming noodzakelijk) onverkort.

Rechtsbijstand in detentie – consequenties van het voorstel

In het huidige systeem wordt in die rechtsbijstand voorzien door een ambtshalve toegevoegde raadsman. In het voorgestelde systeem zou in die rechtsbijstand worden voorzien door een verlenging van de pikettoevoeging.

Dit voorgestelde systeem heeft een aantal onwenselijke neveneffecten

In de eerste plaats zal de piketvergoeding verhoogd moeten worden en zal zij in de gevallen waarin gedurende de inbewaringstelling geen werkzaamheden door de rechtsbijstandverlener hoeven te worden verricht, als in de gevallen waarin zeer veel werkzaamheden door de rechtsbijstandverlener moeten worden verricht, even hoog zijn. Dat lijkt niet doelmatig.

Een ander neveneffect wordt veroorzaakt door het voorgeschreven moment waarop een reguliere toevoeging kan worden aangevraagd. In het algemeen wordt een toevoeging immers eerst verstrekt indien de rechtzoekende een dagvaarding voor een terechtzitting aan de RvR kan overleggen. Voor verdachten tegen wie geen bevel gevangenhouding is verleend, kunnen – in het voorgestelde systeem – de werkzaamheden ter voorbereiding van de verdediging dus eerst een aanvang nemen ná de ontvangst van de dagvaarding. In het huidige stelsel kan de verdediging, op grond van de reeds afgegeven ambtshalve toevoeging, al onmiddellijk na de bewaring een aanvang nemen. Het voorgestelde stelsel bewerkstelligt dan ook dat verdedigingsinspanningen pas veel later, en zelfs relatief kort voor de zitting, kunnen worden aangevat. Dit komt de kwaliteit van de rechtsbijstand niet ten goede, en kan slechts leiden tot een toename van het aantal verzoeken tot aanhouding.

In de derde plaats brengt de bijzondere rechtspositie van de geschorste verdachte met zich dat deze te allen tijde een beroep moet kunnen doen op zijn rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld om hem bij te staan bij het gewijzigd krijgen van zijn schorsingsvoorwaarden of in geval van hernieuwde vrijheidsbeneming. Omdat deze momenten maanden, soms jaren ná het oorspronkelijke bevel bewaring kunnen vallen, kan daartoe niet worden volstaan met een pikettoevoeging. Die is immers al lang gedeclareerd, als de verdachte bijvoorbeeld een jaar na de inbewaringstelling zijn straatverbod opgeheven wenst te krijgen. Ook de dagvaarding zal in die gevallen nog niet zijn uitgebracht, zodat ook geen reguliere toevoeging kan worden verkregen. De verdachte heeft dan kortom geen rechtsbijstandverlener meer. Dit zou een onaanvaardbare verslechtering betekenen ten opzichte van het huidige systeem, waarin immers door de ambtshalve toevoeging is gewaarborgd dat ook de geschorste verdachte van rechtsbijstand is voorzien.

Omvang van de gepercipieerde bezuiniging

Tenslotte past een aantal kanttekening bij de veronderstelde omvang van de bezuiniging op de kosten van gefinancierde rechtsbijstand die met het voorstel zou kunnen worden gerealiseerd.

In de eerste plaats ontbreekt elk cijfermatig inzicht in het aantal gevallen waarin de bezuiniging effect zou hebben. De indruk van de ACS is, dat slechts in een relatief gering aantal gevallen de bewaring onmiddellijk wordt geschorst. Als dat juist is, is de “winst” die maximaal zou zijn te behalen eveneens relatief gering. Een eerste opdracht zou dan ook moeten zijn om te onderzoeken over hoeveel gevallen het nu eigenlijk precies gaat.

In de tweede plaats valt in de cijfers die door de RvR zijn verstrekt op, het verschil tussen het aantal afgegeven ambtshalve toevoegingen en het aantal gedeclareerde ambtshalve toevoegingen. Het verschil is hierdoor te verklaren, dat bij vermogende cliënten advocaten zich veelal op het standpunt stellen dat de cliënt slechts op betalende basis kan worden bijgestaan. In die gevallen komen verdachte en  raadsman overeen dat de verdachte de advocaat zal betalen voor de rechtsbijstand. In die situaties wordt de ambtshalve toevoeging dan ook niet gedeclareerd.

De stelling dat vermogende cliënten “ten onrechte” op kosten van de Staat een gratis advocaat zouden krijgen, is dan ook in verreweg de meeste gevallen onjuist. Vermogende cliënten laten zich veelal vanaf het moment van aanhouding al door hun gekozen raadsman bijstaan. Dat aan die verdachten vervolgens bij gelegenheid van de bewaring ook een last tot toevoeging wordt afgegeven is irrelevant, omdat die toevoeging nooit wordt gedeclareerd.

Besluit

Alles overziend is de Advies Commissie Strafrecht van oordeel dat de voorgenomen bezuiniging niet kan worden ondersteund.

De verdachte, wiens bewaring is geschorst, verkeert vanwege o.m. de opgelegde schorsingsvoorwaarden in een  bijzondere (rechts)positie. Dit brengt met zich dat hij te allen tijde een beroep moet kunnen doen op een rechtsbijstandverlener, bijvoorbeeld in geval van hernieuwde vrijheidsbeneming of om hem bij te staan bij het gewijzigd krijgen van zijn schorsingsvoorwaarden. Onder het huidige stelsel wordt dit gewaarborgd door de ambtshalve toevoeging die bij de bewaring wordt gelast. In het voorgestelde stelsel wordt hierin niet voorzien: veelal zal de voorgestelde verlengde pikettoevoeging niet meer geldig zijn, en zal een reguliere toevoeging nog niet kunnen worden aangevraagd, omdat nog geen dagvaarding is uitgebracht.

Dit klemt temeer in de gevallen waarin de bewaring wél wordt opgelegd en (gedeeltelijk) ten uitvoer wordt gelegd, doch nimmer een bevel gevangenhouding wordt verleend. Ook in die gevallen zal in het voorgestelde systeem immers geen ambtshalve toevoeging worden afgegeven.

Daarbij is de ACS van oordeel dat de gepretendeerde opbrengsten van het voorstel gering zullen zijn. De indruk bestaat dat het aantal gevallen waarin de bewaring (onmiddellijk) wordt geschorst niet buitengewoon groot is. Daarenboven procederen vermogende cliënten ook nu al niet op toevoeging, en wordt een groot aantal verstrekte ambtshalve toevoegingen dan ook niet gedeclareerd.

Daar staat tegenover dat de nadelige neveneffecten op de kwaliteit van de rechtsbijstand en het aantal aanhoudingen van zittingen  onbekend, maar mogelijk niet onaanzienlijk zullen zijn.

Samenvattend meent de ACS dan ook dat de – vooral hypothetische – bezuinigingen op de kosten van de rechtsbijstand niet opwegen tegen de voorzienbare nadelen voor de beschikbaarheid en kwaliteit van de rechtsbijstand aan verdachten wiens bewaring is bevolen.

Rotterdam,  16 juni 2008



Adviescommissie Strafrecht
Mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter,
namens deze, mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.