Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

College van procureurs-generaal
Postbus 20305
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 26 mei 2008
Dossiernummer: 4.3.11/3
Doorkiesnummer: 070-335 35 51
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: n.hupkes@advocatenorde.nl
Preadvies inzake concept aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek
Geachte College,

Per e-mail van 8 april 2008 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te reageren op de concept aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek. De Algemene Raad heeft de concept aanwijzing voorgelegd aan zijn Adviescommissie Strafrecht, die bijgaand preadvies heeft uitgebracht.

De Algemene Raad onderschrijft het preadvies van de Adviescommissie Strafrecht en verzoekt het College van procureurs-generaal de concept aanwijzing technisch onderzoek/deskundigenonderzoek zodanig aan te passen dat deze overeenkomstig is met de doelstelling van de wet deskundige in strafzaken.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad



J.J.H. Suyver
algemeen secretaris


Bijlage

Preadvies

van de

Adviescommissie Strafrecht

inzake

concept Aanwijzing technisch onderzoek / deskundigenonderzoek



Inleiding

In haar preadvies inzake de concept AMvB inzake kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken heeft de Adviescommissie Strafrecht haar bezorgdheid uitgesproken. Zij vreesde dat er straks op papier een prachtige regeling bestaat, die in de praktijk niet of nauwelijks wordt toegepast. Uit de concept Aanwijzing technisch onderzoek / deskundigenonderzoek van het College van procureurs-generaal blijkt dat de vrees van de Adviescommissie beslist niet ongegrond is.


De Aanwijzing

Over de achtergrond van de Wet deskundige in strafzaken is de Aanwijzing volkomen duidelijk: ‘De wettelijke regeling geeft in het bijzonder een versterking van de positie van de verdediging en kent aan de verdachte een uitdrukkelijk recht toe om te verzoeken om een tegenonderzoek’. Uit de verdere tekst van de Aanwijzing blijkt dat deze doelstelling beslist niet richtinggevend is geweest voor het College van procureurs-generaal.

Het was de bedoeling dat in de Aanwijzing aan (met name) de politie duidelijk zou worden gemaakt ‘wat doorgaans als technisch onderzoek wordt aangemerkt’. Terwijl – in het licht van de doelstelling van de wettelijke regeling – een zeer restrictieve uitleg voor de hand zou hebben gelegen, blijkt uit de Aanwijzing dat vrijwel alle denkbare onderzoeken door opsporingsfunctionarissen zouden moeten kunnen worden verricht (buiten alle wettelijke regelgeving om). De Adviescommissie vermoedt dat met de introductie van de term ‘technisch onderzoek’ de misverstanden zijn ontstaan. Het gevolg is dat thans in de Aanwijzing ten onrechte een onderscheid wordt gemaakt tussen ‘deskundigenonderzoek’ (in enge zin) en ‘technisch onderzoek’ of ‘(specialistisch) opsporingsonderzoek’.

In het preadvies inzake de concept AMvB inzake kwaliteitseisen aan deskundigen in strafzaken, werd door de Adviescommissie o.m. het volgende opgemerkt:

Politiefunctionarissen moeten natuurlijk gewoon een ademanalyse kunnen uitvoeren of een snelheidsmeting kunnen verrichten. Waar het om gaat, is dat wanneer er op basis van onderzoek conclusies worden getrokken – bijvoorbeeld over de doodsoorzaak, de gereden snelheid (bij een verkeersongeval), de oorzaak van een brand, de identiteit van de verdachte, de herkomst of de echtheid van een document, etc. – , de deskundigheid van de onderzoeker en de wetenschappelijkheid van de methode gegarandeerd moeten zijn en de verdediging van haar wettelijke mogelijkheden gebruik moet kunnen maken.

De Adviescommissie stelt daarom voor dat in het wetsvoorstel alsnog een bepaling wordt opgenomen waarin wordt vastgelegd dat in de opsporingsfase het onderzoek in alle gevallen plaatsvindt onder de verantwoordelijkheid van de officier van justitie en dat dit moet betekenen dat alle opdrachten die aan deskundigen (ongeacht of dit externe deskundigen zijn of politiefunctionarissen die zich een specifieke deskundigheid hebben eigen gemaakt) worden gegeven, worden uitgevoerd overeenkomstig de regeling van artikel 150 e.v. Sv.

De Aanwijzing laat zien dat de door de Adviescommissie voorgestelde wetswijziging zeer gewenst (of zelfs: noodzakelijk) is, wanneer men werkelijk beoogt de positie van de verdediging te versterken. Door een zeer beperkte uitleg van het begrip ‘deskundigenonderzoek’, komt de verdediging volledig buiten spel te staan. Dit staat volkomen haaks op de kennelijke bedoeling van de wetgever.

De volgende citaten uit de Aanwijzing zijn typerend:

De wetgever heeft niet voor ogen gehad om onderzoeken door de technische recherche of andere specialistische opsporingsfunctionarissen aan te merken als deskundigenonderzoek. De aard van het onderzoek is leidend. Uitgangspunt is dan ook dat technisch onderzoek, dat uitgevoerd kan worden binnen de eigen politieorganisatie, geen deskundigenonderzoek is als bedoeld in de Wet deskundige in strafzaken. (...) Het vorenstaande houdt in dat de artikelen 150, 150a en 150b Sv in deze gevallen niet van toepassing zijn.

En:

De volgende onderzoeken kunnen alleen in opdracht van de officier van justitie worden verricht:
onderzoek omtrent de persoonlijkheid van de verdachte;
onderzoek dat slechts eenmalig kan worden verricht, terwijl het belang van de verdediging bij het betreffende onderzoek groot is; gedacht moet daarbij worden aan onderzoek als gevolg waarvan van een beperkte hoeveelheid beschikbaar materiaal (nagenoeg) niets meer overblijft.
(...)
De hulpofficier van justitie kan aan geregistreerde deskundigen opdracht geven tot technisch onderzoek dat naar de ‘state of the art’ van het moment als superspecialistisch wordt aangemerkt – te denken valt aan bijvoorbeeld reconstructies van verkeersongevallen door TNO, brandonderzoek door het Nederlands Instituut voor de Brandweer of ballistisch onderzoek door het NFI.
(...)
In alle overige gevallen is geen sprake van deskundigenonderzoek waarvoor een opdracht van de officier van justitie of hulpofficier van justitie noodzakelijk is. De voor deze onderzoeken benodigde expertise maakt deel uit van de standaarduitrusting van de Nederlandse politie en andere opsporingsinstanties.

Wanneer deze lijn zou worden gevolgd, dan betekent dit dat er in de praktijk niets (of nauwelijks iets) zal veranderen. In vrijwel alle gevallen waarin (in de opsporingsfase) onderzoek plaatsvindt, staat de verdediging dan (nog steeds) met lege handen. De opsporingsinstanties zullen, naar verwachting, niet snel van mening zijn dat zij een bepaald technisch onderzoek niet zelf kunnen (laten) doen – omdat het onderzoek als ‘superspecialistisch’ moet worden aangemerkt. De politie beschikt immers over een eigen kennis-netwerk (de Landelijke Deskundigheidsmakelaar), waarin honderden deskundigen op alle mogelijke onderzoeksterreinen zijn opgenomen. In dit eigen ‘deskundigenregister’ van de politie zal men, in vrijwel alle gevallen waarin een specifiek onderzoek gedaan moet worden, wel een onderzoeker kunnen vinden die in staat wordt geacht het verlangde onderzoek te verrichten en daarover te rapporteren. Of de onderzoeker werkelijk deskundig is, blijft onduidelijk. En ook de kwaliteit van het onderzoek is ongewis.

De Adviescommissie realiseert zich dat ook het Landelijk Deskundigenregister geen garanties geeft. Ook een geregistreerde deskundige kan fouten maken. Officieren van justitie, rechters en advocaten, zullen daarom altijd kritisch moeten blijven. De procedure van artikel 150 e.v. Sv biedt voor de verdediging de nodige mogelijkheden om al in een vroeg stadium betrokken te worden bij het deskundigenonderzoek. De Adviescommissie wil er daarom voor pleiten dat deze procedure in beginsel altijd wordt toegepast.

Afronding

De Adviescommissie maakt opnieuw van de gelegenheid gebruik haar bezorgdheid uit te spreken. De Aanwijzing technisch onderzoek / deskundigenonderzoek maakt duidelijk dat de nieuwe wettelijke regeling (Wet deskundige in strafzaken) te gemakkelijk omzeild kan worden. Wanneer opsporingsfunctionarissen, buiten de wettelijke regeling om, in het overgrote deel van de gevallen, zelf (technisch) deskundigenonderzoek kunnen / zullen (laten) verrichten, komt er van de doelstellingen van wet niets terecht. Dan verandert er in de praktijk niets aan de positie van de deskundige in het strafproces, de kwaliteit van de (resultaten van de) onderzoeken, en aan de positie van de verdediging.

Een wettelijke regeling die in de praktijk niet of nauwelijks wordt toegepast, kan worden gemist. De praktijk zit niet te wachten op een regeling die er op papier mooi uitziet, maar wel op een regeling die werkelijk doet wat zij beoogt te doen.

Met een paar eenvoudige wijzigingen kan de wettelijke regeling zó worden aangepast dat er werkelijke sprake is van verbetering van de regeling van de positie van de deskundige in het strafproces (en daarmee tevens van een versterking van de positie van de verdediging).
De concept Aanwijzing zal moeten worden aangepast overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de wetgever. De Adviescommissie kan zich niet vinden in de voorgestelde tekst zoals die thans luidt.


Rotterdam, 19 mei 2008

Adviescommissie Strafrecht
prof. mr. T.N.B.M. Spronken, voorzitter,
namens deze, mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.