Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Ministerie van Economische Zaken
t.a.v. de heer prof. dr. J.A. Vijlbrief
Directeur-Generaal Economische Politiek
Postbus 20101
2500 EC  DEN HAAG


CC: Ministerie van Justitie


Den Haag, 19 maart 2008
Dossiernummer: 1.2 en 5.0
Doorkiesnummer: 070 - 335 35 89
E-mail: m.vanderpijl@advocatenorde.nl


Betreft: reactie op conceptvoorstel Dienstenwet


Geachte heer Vijlbrief,

Bij brief van 4 februari 2008 is het conceptvoorstel Dienstenwet ter consultatie aan de Nederlandse Orde van Advocaten aangeboden. Uit de aanbiedingsbrief blijkt dat het wetsvoorstel de hoofdverplichtingen van de Europese dienstenrichtlijn implementeert en de reikwijdte van de implementatiewetgeving regelt.

Uit de toelichting op de wet over de wijze van implementatie blijkt dat het voorliggende wetsvoorstel de inhoudelijke hoofdverplichtingen implementeert. Vervolgens zal in een aanpassingswet de relevante sectorwetgeving in overeenstemming met het voorliggende wetsvoorstel worden gebracht en eventuele verbeteringen en aanvullingen worden aangebracht. Ten slotte zullen in een veegwet eventuele correcties of aanvullingen op de eerste twee voorstellen kunnen worden aangebracht.

Namens de Nederlandse Orde van Advocaten doe ik u hierbij het commentaar op het wetsvoorstel Dienstenwet toekomen.

verhouding Dienstenwet en advocatenrichtlijnen
In artikel 3 van de dienstenrichtlijn is uitgewerkt hoe de bepalingen van deze richtlijn zich verhouden tot andere communautaire regelgeving. Er is kortweg bepaald dat in geval bepalingen van de dienstenrichtlijn strijdig zijn met bepalingen van andere communautaire regelgeving van specifieke aard voor specifieke sectoren of beroepen, de specifieke bepaling voorrang heeft. Voor de advocatuur zijn naast de beroepskwalificatierichtlijn (2005/36/EG), de richtlijnen 77/249/EEG en 98/5/EG, geïmplementeerd in de Advocatenwet, van belang. Weliswaar worden deze twee richtlijnen niet genoemd in de dienstenrichtlijn, maar in deze richtlijnen wordt wel een aantal dingen geregeld die ook in de dienstenrichtlijn zijn neergelegd. Hoe verhouden deze bepalingen zich tot elkaar?

Het is de vraag of het – qua systematiek – mogelijk is een complete opsomming van specifieke regelgeving te maken in de algemeen bedoelde Dienstenwet zelf. De verhouding van de Dienstenwet ten opzichte van specifieke regelgeving en de al dan niet toepasselijkheid van de Dienstenwet moet – indirect – worden afgeleid uit artikel 1.2 van het Voorstel. Het derde lid van dat artikel bepaalt dat deze wet niet van toepassing is op onderwerpen, sectoren en bepalingen van communautaire regelgeving die op grond van een aantal artikelen van de Richtlijn zijn uitgezonderd. In de manier waarop één en ander nu is vormgegeven, lijkt het aan de praktijk te worden overgelaten om te bepalen welke bepalingen specifiek zijn en prevaleren boven de Dienstenwet. Gelet op de wijze waarop het wetsvoorstel is vorm gegeven, vreest de Orde onduidelijkheid over hoe de Dienstenwet voor de advocaten gaat uitwerken. De vraag is welke regelingen voorrang hebben en ook bij voorrang van specifieke regelingen, is onduidelijk welke elementen (m.n. van de procedure) van de Dienstenwet van toepassing zijn en welke niet. Bovendien is er een verschil in terminologie tussen de verschillende regelingen. Dit brengt het risico met zich mee dat dezelfde dingen op andere wijze worden geregeld en wellicht zelfs in strijd met elkaar. Dit lijkt de Orde onjuist en onwenselijk en zij vreest dat dit tot de nodige interpretatiepuzzels aanleiding zal geven en dit zou voorkomen dienen te worden. Mogelijk kan dit gebeuren door bij de implementatie een overzicht te voegen van regelgeving die – al dan niet gedeeltelijk – prevaleert, zodat daarover duidelijkheid bestaat.

één-loket
Het is de Orde bekend dat deze verplichting in de diverse lidstaten verschillend wordt uitgewerkt. De Orde adviseert dat er goede afstemming plaats vindt tussen de verschillende lidstaten, omdat zij anders vreest dat de dienstenrichtlijn geen verruiming, maar een belemmering van de vrijheid van diensten tot gevolg heeft.

IMI
De Orde vraagt zich af hoe de samenwerking tussen de bevoegde instanties binnen dit systeem zal plaats vinden en hoe dit systeem zal aansluiten bij bestaande systemen.

lex silencio positivo
De vraag is wat de betekenis van de lex silencio positivo voor de registratie bij een plaatselijke Orde zal zijn. In het kader van het algemeen belang/bescherming van de rechtzoekende lijkt het niet wenselijk dat het op deze wijze zal gaan. De plaatselijke Orde controleert immers of voldaan is aan de verplichting van het hebben van een Stichting derdengelden en een beroepsaansprakelijkheidsverzekering. De Nederlandse Orde acht deze controle gelet op het algemeen belang van groot belang en dringt aan op een uitzondering van dit beginsel voor de registratie bij de plaatselijke Orde.

artikel 6.13
Verder zou in artikel 6.13 duidelijker tot uitdrukking moeten worden gebracht dat een bevoegde instantie op verzoek van een andere instantie maatregelen jegens een in Nederland gevestigde dienstverrichter treft, wanneer Nederlandse regels zijn overtreden. Dit staat wel in de Memorie van Toelichting, maar de Orde vraagt zich af of dit eigenlijk gewoon niet in de wet thuishoort.

sectorspecifieke wijzigingen: Advocatenwet
Tot slot had de Orde naar aanleiding van het wetsvoorstel een aantal opmerkingen. Tijdens een overleg met ambtenaren van het Ministerie van EZ en Justitie is gebleken dat deze punten door middel van de Aanpassingswet die relevant voor de advocatuur zal zijn, aan de orde zullen komen. Daarnaast is ook bij de Ministeries nog niet voor alle punten duidelijk hoe sommige bepalingen van de dienstenrichtlijn uitgewerkt dienen te worden. Volledigheidshalve worden hier deze punten kort opgesomd, maar de Orde zal indien daar aanleiding toe bestaat in het kader van de Aanpassingswet of Veegwet nadere opmerkingen maken.
1.        Op dit moment vindt uitwisseling van tuchtrechtelijke gegevens plaats tussen bevoegde instanties, dus tussen plaatselijke Orde en de buitenlandse Orde (home country Orde). Hoe verhoudt de beroepskwalificatierichtlijn zich tot artikel 6.13 van de Dienstenwet (blz. 117)?
2.        In artikel 33 van de richtlijn is de verplichting neergelegd dat informatie wordt verstrekt over (tuchtrechtelijke) gegevens. Hoe dient de in de beroepskwalificatierichtlijn neergelegde verplichting te worden geïnterpreteerd dat indien in het land van herkomst een (tuchtrechtelijke) beslissing openbaar is, deze informatie ook voor consumenten eenvoudig toegankelijk dient te zijn?
3.        Vragen inzake aanpassing van de Advocatenwet vanwege digitale afhandeling van aanvragen, het werken via het IMI (administratieve samenwerking) en de één-loket-functie en de wijze waarop dit gaat plaats vinden.
4.        Hoe werken de eisen uit die zijn neergelegd in artikel 26, 27, 28 en 33 van de dienstenrichtlijn voor de landelijke, plaatselijke Orde en individuele advocaten?
5.        Wat is de betekenis van de verplichting tot bijstand voor de landelijke en plaatselijke Ordes?

Mocht u naar aanleiding van het voorgaande vragen of opmerkingen hebben dan kunt u contact opnemen met Marieke van der Pijl. Haar telefoonnummer en e-mailadres staan in het begin van deze brief.

Met vriendelijke groet,



J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.