Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Landelijke werkgroep procesrecht
T.a.v. de heer M. Stuldreher, secretaris
Landelijk Stafbureau Bestuursrecht
Postbus 90613
2509 LP  Den Haag
Den Haag, 14 juni 2007                                                    
Dossiernummer: 4.3.7/2
Uw kenmerk: UIT 33/SB MS
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl


Procesregeling bestuursrecht 2007

Geachte voorzitter en leden van de werkgroep,

Bij brief van 4 mei jl. stelde u de Nederlandse Orde van Advocaten in de gelegenheid opmerkingen te maken over een concept van de herziene Procesregeling bestuursrecht 2007, waarin nu ook de behandeling van vreemdelingenzaken wordt geregeld.

De Algemene Raad heeft de conceptregeling voorgelegd aan zijn Adviescommissies Bestuursrecht, Vreemdelingenrecht en Belastingrecht, die bijgaande adviezen hebben uitgebracht.

De Adviescommissie Bestuursrecht acht het een vooruitgang dat de Procesregeling nu zal gelden voor alle bestuursrechtelijke procedures bij de sectoren bestuursrecht van de rechtbanken. Zij doet daarnaast een aantal praktische aanbevelingen.

De Adviescommissie Vreemdelingenrecht snijdt enkele belangwekkende aspecten van de regeling aan, waarvoor zij met concrete verbetervoorstellen komt.

De Adviescommissie Belastingrecht signaleert dat de rechtszoekenden strikt aan termijnen en andere voorschriften worden gehouden op straffe van forse sancties, tot niet-ontvankelijkheidverklaring aan toe. Bestuursorganen, zoals de belastingdienst, krijgen een coulantere behandeling, doordat op hun verzuimen niet of nauwelijks (ingrijpende) sancties volgen. Aan termijnoverschrijdingen door de rechtbanken zelf worden evenmin consequenties verbonden, terwijl zij ook in die gevallen de belanghebbenden wel aan de termijnen te houden. De Algemene Raad steunt de oproep van de commissie, daarin gesteund door de Adviescommissie Bestuursrecht, aan de rechtbanken om zich er voor in te spannen ook zelf de gestelde termijnen in acht te nemen.

Voorts bepleit de Adviescommissie Belastingrecht dat rechtbanken vooraf met procespartijen overleggen over de datum van de mondelinge behandeling, in ieder geval indien deze door professionele gemachtigden worden vertegenwoordigd. De voorgestelde regeling over het verdagen van zittingen stuit met name bij regelmatig optredende gemachtigden op onoverkomelijke problemen. Daardoor wordt de gekozen advocaat, die de zaak vaak al langere tijd behandelt, soms gedwongen zich te laten vervangen door een kantoorgenoot. Dat komt onder meer in strijd met het beginsel van een vrije advocaatkeuze. Het is de Algemene Raad bekend dat dit probleem eveneens in het strafrecht speelt. De Raad onderschrijft de principiële bezwaren van de commissie, en doet een dringend beroep op u om de Procesregeling in voorgestelde zin aan te passen.

Voor de overige aanbevelingen verwijst de Algemene Raad u naar de bijgevoegde adviezen, en verzoekt u die in uw overwegingen te betrekken.

Met vriendelijke groet,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver
algemeen secretaris



bijlagen

PREADVIES

van de Adviescommissie Bestuursrecht

inzake

Opmerkingen bij de Procesregeling bestuursrecht 2007



I        Inleiding

Bij brief van 7 mei 2007 heeft u de Adviescommissie Bestuursrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten gevraagd te adviseren over het concept voor de Procesregeling bestuursrecht 2007 ("Procesregeling"). De Adviescommissie heeft dit advies over de Procesregeling opgesteld vanuit het perspectief van de rechtszoekende en de rechtshulpverlener.

II        Algemene opmerkingen

In de Procesregeling is thans ook het vreemdelingenrecht opgenomen. Dat is de meest ingrijpende wijziging ten opzichte van de thans gehanteerde Landelijke procesregeling bestuursrecht. De Adviescommissie Vreemdelingenrecht van de Orde brengt hierover separaat advies uit. Wij gaan daar in dit advies dan ook niet nader op in. Wij volstaan er mee op te merken dat het in algemene zin winst is dat de Procesregeling geldt voor alle bestuursrechtelijke procedures bij de Sectoren Bestuursrecht van de rechtbanken.

De Adviescommissie kan zich in algemene zin vinden in de voorgestelde aanpassingen in de Procesregeling.

Het is nuttig dat het rapport Toepassing en effecten van de Algemene wet bestuursrecht 2002-2006 (Evaluatie Awb III, maart 2007) van de Commissie Ilsink al bij het opstellen van de Procesregeling is betrokken. Zo is aanbeveling 26 uit het rapport van de Commissie Ilsink overgenomen (zie artikel 17 lid 3, oproeping voor de zitting onder vermelding van redenen). De Adviescommissie is evenwel van oordeel dat de Procesregeling op onderdelen nog wel meer elementen uit de Evaluatie III Awb had kunnen meenemen. Daarop wordt hieronder afzonderlijk ingegaan.

Een belangrijk deel van het Procesreglement betreft de termijnen waarbinnen handelingen moeten worden verricht door een van de procespartijen of door de rechtbank. De procespartijen worden in het algemeen strak gehouden aan gestelde termijnen, waarbij er wel eens wordt geklaagd dat ten aanzien van bestuursorganen een grotere mate van flexibiliteit zou bestaan ten aanzien van de gestelde termijnen en de daaraan te verbinden gevolgen, dan ten aanzien van particulieren of bedrijven. Los van de vraag of dat een breed in de praktijk ervaren kwestie is, pleit de Adviescommissie er voor dat in ieder geval de rechtbank zelf de ingevolge de Procesregeling geldende termijnen in acht neemt. Het wordt in de praktijk als een serieus probleem ervaren dat er na het tijdig uitwisselen van de stukken regelmatig vele maanden voorbij gaan voordat er een mondelinge behandeling plaatsvindt. Dat zou toch anders moeten kunnen. De Procesregeling is belangrijk, de uitvoering daarvan evenzeer.


III        Artikelsgewijze opmerkingen

Artikel 8 (de verzending van stukken door de rechtbank) regelt dat de correspondentie per fax als regulier middel kan worden gebruikt, onder meer voor het verzenden van oproepingen, de uitnodiging op een zitting van de rechtbank te verschijnen, alsmede de verzending van afschriften van een uitspraak. Met name ten aanzien van de stukken bedoeld in artikel 8, eerste lid Procesregeling (de stukken waarop artikel 8:37, eerste lid Awb betrekking heeft) roept de voorgestelde regeling de vraag op of verzending per fax wel gelijk gesteld kan worden aan verzending van een aangetekende brief of een brief met bericht van ontvangst. Dit vergt de nodige praktische organisatie (een zeer deugdelijke faxregistratie) bij de ontvanger. De Adviescommissie is daarom van oordeel dat de verzending per aangetekende post de aangewezen route moet blijven.

Artikel 17 betreft de uitnodiging of oproeping voor de zitting. Conform de aanbevelingen van de Commissie Ilsink (aanbeveling 26) is in de Procesregeling thans opgenomen dat de rechtbank in de oproeping de reden vermeldt waarom de partij wordt opgeroepen. De Adviescommissie onderschrijft deze aanpassing van harte.

Dat geldt ook voor aanbeveling 27 van de Commissie Ilsink, waarin wordt aanbevolen dat de rechter partijen zo mogelijk informeert over punten die hij ter zitting aan de orde wil stellen, ook als dat pas kort voor de zitting kan. Het gebeurt in de praktijk regelmatig dat er na een uitvoerige schriftelijke uitwisseling van stukken voor het eerst op de zitting vragen worden gesteld over bijvoorbeeld de ontvankelijkheid. Het zou voor alle betrokken partijen efficiënter zijn als dergelijke kwesties al op voorhand door de rechtbank worden opgebracht. De Adviescommissie pleit er voor ook aanbeveling 27 bij de onderhavige wijziging van de Procesregeling mee te nemen.

IV        Tekstuele opmerking

In artikel 15, derde lid, verdient het aanbeveling na de komma (deelneemt) te vervolgen met "nogmaals in de gelegenheid binnen vier weken een schriftelijke uiteenzetting over de zaak te geven".

V        Slot

Bij separaat advies komt de Adviescommissie terug op het rapport van de Commissie Ilsink en de daaronder liggende evaluatierapporten.


Adviescommissie Bestuursrecht
Den Haag, 13 juni 2007




PREADVIES COMMISSIE BELASTINGRECHT
Nederlandse Orde van Advocaten

INZAKE
Concept Landelijke Regeling Bestuursrecht


Algemene opmerkingen
Naar het ons voorkomt bevat de regeling geen bepalingen waartegen onoverkomelijke bezwaren bestaan. Wel komt zij ons op onderdelen “klantonvriendelijk” voor: bepaalde onderdelen zijn duidelijk ingegeven om de werkdruk bij de rechters te verminderen. Deze constatering heeft echter niet specifiek te maken met (toepassing van de procesregeling op) het belastingrecht. Daarnaast doen wij aanbevelingen voor enkele aanvullingen.


Artikelsgewijs

Artikel 2
Het valt op dat de procesregeling geen opmerking maakt aangaande de controle op de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde. De AWB regelt de vertegenwoordiging in rechte in de artikelen 8:21 e.v. Voor belastingzaken is vooral van belang artikel 8:24 AWB. Volgens 8:24. lid 2, kan de rechtbank van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. Deze bepaling geldt echter, aldus lid 3, niet voor advocaten en procureurs. Het procesreglement van de belastingkamers van de Gerechtshoven kent de verplichting om een schriftelijke volmacht over te leggen, tenzij sprake is van een advocaat. De ervaring leert dat met enige regelmaat toch aan advocaten om een volmacht wordt verzocht. Dit kan worden verklaard uit het feit dat het merendeel der beroepschriften wordt ingediend door niet-advocaten.

Het verdient naar mijn mening aanbeveling om in het reglement aandacht te besteden aan dit onderwerp.

Artikel 3
In het belastingrecht speelt het fenomeen van de derde-belanghebbende een bijzondere rol, omdat er vele verhoudingen zijn waarbij de fiscale aangelegenheden van de een, de aangelegenheden van de ander beïnvloeden. Te denken valt aan de verhouding werknemer (belastingplichtige) – werkgever (inhoudingsplichtige), aan de verhouding tussen fiscale partners (in verband met de toerekening van de vrije bestanddelen van het inkomen of de terbeschikkingstellingsregeling), aan de verhouding tussen ouders en minderjarige kinderen (om dezelfde reden), aan de verhouding tussen ex-echtgenoten (aftrek van alimentatie bij de een kan leiden tot belastingheffing over die alimentatie bij de andere) etc. etc.

De fiscale rechters zullen er naar mijn mening niet veel voor voelen om steeds alle mogelijke derden-belanghebbenden op te roepen. Het ware nuttig aan dit punt aandacht te besteden in het reglement.


Artikel 5
In lid 5, slot, wordt bepaald dat bij doorzending het griffierecht wordt teruggegeven tenzij de rechtbank op het moment van doorzending al uitspraak heeft gedaan. Het is niet duidelijk op welke wettelijke bepaling deze uitzondering stoelt. Aannemelijk is dat de belastingplichtige voor de behandeling door de rechter aan wie de doorzending plaatsvond (dat is dus de bevoegde rechter) opnieuw griffierecht zal moeten betalen. Naar onze mening moet dit punt worden opgehelderd en moet worden voorkomen dat tweemaal griffierecht moet worden betaald.

Artikel 9
Bij de inpassing van de AWR aan de Awb is toegezegd dat in het belastingrecht slechts bij hoge uitzondering gebruik gemaakt zou worden van de mogelijkheid van beperkte kennisneming. Dat staat ook in art. 8.2 van het reglement van de belastingkamers van de Hoven. Een soortgelijke bepaling zou ook in deze procesregeling moeten worden opgenomen.

Artikel 11
Artikel 8:47 AWB bepaalt in lid 4 dat de rechtbank een termijn stelt waarbinnen de deskundige verslag uitbrengt. Dit artikel is uitgewerkt in artikel 11, lid 3, van de procesregeling. Wij lezen hier dat die termijn “ten hoogste 13 weken” bedraagt. Deze termijn zal in het algemeen lang genoeg zijn, maar onder bijzondere omstandigheden zou een langere termijn gewenst kunnen zijn. De procesregeling maakt een langere termijn echter niet mogelijk. Het verdient aanbeveling in de procesregeling uit te drukken dat de termijn onder bijzondere omstandigheden langer kan zijn, dan wel verlengd kan worden.

Artikel 12 / Artikel 14
De regel neergelegd in artikel 12, lid 1 en artikel 14, lid 4 wordt, althans in de fiscale praktijk, als onredelijk star ervaren. Er zijn vele redenen denkbaar waarom uitstel van de gestelde termijn resp. verdaging van de behandeling wenselijk zou kunnen zijn. In het bijzonder waar het gaat om een verzoek om verdaging van de zitting wil men zo snel mogelijk op de hoogte worden gebracht van de beslissing van de rechter. De huidige gang van zaken is dat sommige griffies bereid zijn tot telefonisch overleg en betrekkelijk soepel uitstel verlenen, terwijl anderen strikt optreden conform de tekst van het hier besproken concept. Het verzoek tot verdaging wordt dan alleen in behandeling genomen als het schriftelijk wordt gedaan en alleen onder – in de ogen van de rechter – uitzonderlijke omstandigheden. Wat onder “uitzonderlijke omstandigheden” moet worden verstaan, blijft vaag. De ervaring leert dat de Hoven sterfgevallen en ziekte niet steeds tot de bijzondere omstandigheden rekenen.

Met alle begrip voor het steeds strakker wordende werkschema van de rechterlijke macht, menen wij dat op dit punt de regeling aanzienlijk versoepeld dient te worden. Een verzoek moet ook per telefoon of fax worden aangenomen, de procesregeling moet een indicatie geven van hetgeen wordt verstaan onder “uitzonderlijke omstandigheden”, en de rechter zou binnen 24 uur op het verzoek moeten beslissen.

Artikel 17
De termijn van 6 weken voor een uitspraak wordt door de Hoven als onwerkbaar beschouwd. Wij nemen aan dat dat ook zal gelden voor de fiscale rechtbanken. In de praktijk redden sommige Hoven zich door aanstonds (ter zitting) reeds mede te delen dat de uitspraak binnen 12 weken zal volgen. Men maakt als het ware meteen gebruik van de mogelijkheid om de termijn van 6 weken te verlengen met nog één maal 6 weken. Deze handelwijze staat naar onze mening op gespannen voet met de tekst van artikel 8:66 AWR, maar wij hebben er geen bezwaar tegen.

In (zeer) gecompliceerde gevallen blijkt de termijn van 2 x 6 weken evenmin voldoende. De procesregeling schrijft dan voor dat de rechtbank hiervan mededeling doet onder vermelding van de datum waarop de uitspraak uiterlijk zal worden verzonden. Wij merken op dat de AWB niet voorziet in een verdere verlenging van de termijn.

Artikel 21
Artikel 21 van de procesregeling bepaalt dat het verzoek om de uitspraak niet vrij te geven voor publicatie uiterlijk ter zitting moet worden gedaan. De AWB vereist slechts dat het verzoek wordt gedaan vóór de uitspraak. De procesregeling brengt hier derhalve een verdergaande beperking aan dan de wet en is naar onze mening in zoverre onverbindend. De tijdslimiet in de regeling zou moeten worden aangepast aan die van de AWB.

Namens de Advies Commissie Belastingrecht

F.M.M. Duynstee


Amsterdam, augustus 2004
 


PREADVIES

van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht

bij het concept Procesregeling bestuursrecht 2007



Onze eerste opmerking ziet op het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de regeling: “Voor een vreemdelingenzaak merkt de rechtbank in ieder geval de bronnen vermeld in de lijst die is gepubliceerd op www.rechtspraak.nl als openbare vindplaats aan.”
Wij menen dat een dergelijke bepaling te veel discussie kan geven door de opneming van de woorden ‘in ieder geval’. In de huidige procesregeling vreemdelingenkamers is in artikel 2.8, elfde lid, het navolgende opgenomen: “Op www.rechtspraak.nl is een lijst gepubliceerd van bronnen die door de rechtbank als openbare vindplaats worden aangemerkt.” Het is duidelijker de bepaling op deze wijze te redigeren. De rechtbank kan immers zelf deze lijst beheren en waar nodig aanpassen.

We doen ten aanzien van artikel 6, zesde lid, van de regeling de navolgende suggestie: het zesde lid dient te worden geschrapt. Het lijkt ons wenselijk en duidelijk dat de rechtbanken in vreemdelingenzaken Awb-conform gaan werken. Dit betekent dat ook in vreemdelingenzaken in beginsel volgens het bepaalde in artikel 6, vierde lid, zal worden gehandeld. In de huidige praktijk is er veel verwarring omdat sommige rechtbanken wel en andere niet Awb-conform werken op dit punt. Procespartijen zijn gebaat bij een eenduidige praktijk. Ons voorstel komt hieruit voort. Er zijn procedures in het vreemdelingenrecht waarin op dit punt een uitzondering moet worden gemaakt. Deze uitzonderingen kunnen bij de diverse opgenomen bijzondere procedures worden opgenomen in een toegevoegd lid: “Het bepaalde in artikel 6, vierde lid, is niet van toepassing”.

Het bepaalde in artikel 10, tweede lid, juncto artikel 33, van de regeling, leidt ons tot de navolgende opmerking: in de huidige praktijk wordt de herstelverzuimtermijn in een vovo-procedure hangende beroep altijd gelijk gesteld aan de herstelverzuimtermijn van het beroep zelf: vier weken. Wij zien deze termijn graag gehandhaafd en opgenomen in de regeling.
In de huidige regeling is een vergelijkbare bepaling als artikel 33 opgenomen, in artikel 4.1.2 Procesregeling vreemdelingenkamers. Opgenomen is tevens dat de termijn van twee weken voor het herstellen van verzuim niet wordt verlengd. In de praktijk wordt deze termijn van twee weken gehanteerd in de vovo-procedure hangende bezwaar. Vaak blijkt deze termijn te kort en moet er om een nadere termijn worden verzocht. Dit heeft, onder andere, te maken met het feit dat vovo’s hangende bezwaar altijd binnen twee weken na uitreiking of toezending van een beslissing in primo (bip) aanhangig moeten worden gemaakt (ingevolge de rechtsmiddelenclausules in deze beschikkingen). Indien een vreemdeling binnen die twee weken een advocaat benadert, kan zo mogelijk nog binnen die termijn een vovo worden ingediend. Veelal wordt op dat moment nog niet beschikt over het dossier, doch uitsluitend over de bip. De tijd die gemoeid gaat met het opvragen van het dossier bij de IND en de bespreking ervan met de vreemdeling overschrijdt de geboden herstelverzuimtermijn regelmatig. Wij suggereren daarom om de bepaling van artikel 33 als volgt aan te passen:
“Indien de voorzieningenrechter vaststelt dat sprake is van een verzuim als bedoeld in artikel 6.6 van de Awb, stelt hij de indiener van het verzoekschrift in de gelegenheid het verzuim binnen twee weken te herstellen. Deze termijn wordt in beginsel niet verlengd.” De bepaling sluit op deze wijze meer aan bij de huidige praktijk.

Naar aanleiding van artikel 14 van de regeling delen wij met de permanente commissie van deskundigen in internationaal vreemdelingen-, vluchtelingen- en strafrecht (de commissie Meijers) de grote zorgen rondom de praktijk om aan (individuele) ambtsberichten vertrouwelijke informatie en brondocumenten ten grondslag te leggen waardoor de beginselen van ‘hoor en wederhoor’ en ‘fair play’ in de vreemdelingenrechtelijke procedures te veel onder druk staan. Bijgevoegd hebben wij, ter informatie, de “Notitie geheime informatie en ambtsberichten in de vreemdelingenrechtelijke procedure” van voormelde commissie Meijers. De beoordeling van de voorliggende procesregeling is niet geëigend om deze problematiek uitgebreid aan de orde te stellen. Wel verzoeken wij de rechtbanken c.q. het tri-partite overleg om de vraag hoe om te gaan met de aan een ambtsbericht ten grondslag liggende vertrouwelijke informatie hoog op de agenda te plaatsen. De suggesties van de commissie Meijers en die genoemd in het boek “Vluchtelingenrecht”, T.P. Spijkerboer & B.P. Vermeulen, Ars Aequi Libri, Nijmegen 2005 (p.247) kunnen bij de beantwoording van voornoemde vraag een belangrijke rol spelen. De voorstellen houden – samengevat – in:
het invoeren van een systeem van ‘special advocates’(als in het Verenigd Koninkrijk): speciaal daartoe benoemde advocaten die namens de vreemdeling toegang krijgen tot alle vertrouwelijke brondocumenten en in een niet openbare zitting – zonder aanwezigheid van de vreemdeling of advocaat van de vreemdeling – in staat worden gesteld de vertrouwelijke informatie tegen te spreken.
de rechter laat zijn terughoudende opstelling varen en toetst het bestuurshandelen buiten de beroepsgronden om voor wat betreft de vertrouwelijke passages in de onderliggende stukken van een ambtsbericht (hiervoor is geen wetwijziging vereist).

We stellen voor artikel 29 aan te vullen als volgt: “De rechtbank voegt, zowel bij een eerste beroep, als bij een vervolgberoep, ambtshalve aan de vreemdeling een raadsman toe als bedoeld in de artikelen 100 en 101 van de Vw 2000, (….). “
Toelichting: we hebben de indruk dat bij de rechtbanken niet steeds gevolg wordt gegeven aan het bepaalde in artikel 101, vierde lid, Vw. Dit betekent dat vreemdelingen in sommige gevallen zonder aanwezigheid van een raadsman worden gehoord. Dit is een onwenselijke situatie.

Artikel 30 van de conceptregeling schrapt de opsomming van de minimaal in te dienen stukken, zoals deze is opgenomen in het tweede lid van artikel 3.5.2 van de Procesregeling vreemdelingenkamers. Wij willen er voor pleiten deze opsomming te handhaven in de Procesregeling. Het gaat om stukken die relevant zijn voor de beoordeling van het beroep ingevolge artikel 94 Vw tegen de in bewaring stelling van de vreemdeling. De kwaliteit van de door de IND overgelegde bewaringsdossiers is veelal slecht omdat regelmatig stukken ontbreken. Het lijkt ons, gelet op het feit dat het gaat om een vrijheidsontnemende maatregel, van groot belang dat zowel IND als rechtbank niet lichtzinnig voorbij kunnen gaan aan deze, niet nutteloze, opsomming van dossierstukken die in ieder geval moeten worden overgelegd. Een dergelijke bepaling schept voor alle partijen bij het geding betrokken duidelijkheid. In dit verband zouden we de in artikel 3.5.2. van de huidige procesregeling opgenomen lijst onder punt a. nog willen aanvullen als volgt: ' en overige processen-verbaal die inzicht kunnen geven in de omstandigheden waaronder de vreemdeling in de macht van verweerder is gekomen’.

We wijzen in dit verband op de uitspraak van de Vreemdelingenkamer Amsterdam d.d. 23 mei 2007, Awb 07/19472, die samengevat luidt:
Bewaring / Staandehouden / Onrechtmatig gebruik handboeien / Geen volledig en juist dossier / Belangenafweging / Schadevergoeding
Met eiser is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen enkele omstandigheid heeft aangevoerd op grond waarvan eiser op basis van art. 22 van de Ambtsinstructie mocht worden geboeid tijdens de staandehouding en overbrenging. Deze onrechtmatigheid dient gelet op alle betrokken belangen te leiden tot het oordeel dat de bewaring onrechtmatig is opgelegd. Het feit dat eiser zonder rechtvaardiging 20 minuten lang geboeid is geweest en onder die omstandigheden afgevoerd door publieke ruimtes, heeft hem ernstig in zijn belangen geschaad. Tevens heeft eiser daarbij lichte verwondingen opgelopen. Tevens blijkt uit het dossier geenszins dat is gehandeld in overeenstemming met art. 23 Ambtsinstructie. Aanvankelijk is door verweerder, onder verwijzing naar het p-v staandehouding, betoogd dat geen handboeien zijn gebruikt. Eerst uit het desgevraagd door verweerder overgelegde p-v van bevindingen is hiervan gebleken en enkel door de stellige houding van eiser is hiernaar navraag gedaan. Dit is een grove schending van de plicht van verweerder om de rechtbank en gemachtigde van eiser middels een volledig en juist dossier adequaat voor te lichten. Beroep gerond; opheffing maatregel; toekenning schadevergoeding.  MigratieWeb nr.: ve07000987;
En voorts:
Vreemdelingenkamer Rotterdam, 7 mei 2007, AWB 07/17354  
Bewaring / Staandehouden / Onlogische looproute / WID / Redelijk vermoeden van illegaal verblijf
Zoals in ABRS 13 mei 2005 (JV 2005/278, ve05001070) is overwogen, dient uit een p-v duidelijk te blijken in welk kader controle heeft plaatsgevonden, onder welke omstandigheden de betrokkene is aangetroffen en onder welke omstandigheden de staandehouding heeft plaatsgevonden. Migratiewebnr. ve07001001 (nog niet vrij gegeven).
 
We suggereren om bij artikel 35 van de regeling een tweede lid op te nemen conform het huidige artikel 4.1.4 Procesregeling vreemdelingenkamers (in de uitnodiging wijzen op kortsluiten (8.86 Awb) en doorpakken (78 Vw)).

Tenslotte kan, in verband met onze suggestie onder punt 2., in het tweede lid van artikel 45 van de regeling worden toegevoegd de navolgende zinsnede: “In afwijking van artikel 6, vierde lid, stelt de rechtbankbank het bestuursorgaan in de gelegenheid (….)



Namens de Adviescommissie voor Vreemdelingenrecht
Thea H.G. Schuringa
1 juni 2007

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.