Landelijk Overleg Voorzitters Civiel |
T.a.v. mevrouw mr. F.R. Jansen |
Stafbureau Civielrecht
Raad voor de Rechtspraak Postbus 90613 2509 LP Den Haag |
Den Haag, 27 november 2006 |
Dossiernummer: 3.2.8/3 |
Doorkiesnummer: 070-335 35 13 |
Faxnummer: 070-335 35 32 |
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl |
|
Voorstel voor liquidatietarief in IE-zaken |
|
Geachte voorzitters, |
Zoals u bekend zal zijn, ligt op dit moment bij de Eerste Kamer het wetsvoorstel
tot implementatie van richtlijn 2004/48/EG inzake handhaving van intellectuele eigendomsrechten. Dat voorstel introduceert een nieuw artikel 1019h Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering ter uitvoering van artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn over de proceskostenveroordeling.
De betrokken richtlijn had op 29 april jl. geïmplementeerd moeten zijn. De Adviescommissies Burgerlijk Procesrecht en Intellectuele Eigendom van de Nederlandse Orde van Advocaten bespeuren sindsdien in de lagere rechtspraak de tendens tot (al dan niet vermeend) richtlijnconforme interpretatie. Beide commissies signaleren dat de toelichting bij artikel 1019h Rv onduidelijkheid schept, en dat daardoor moeilijk voorspelbaar is wat het procesrisico in concrete zaken is. De praktijk heeft behoefte aan duidelijkheid en eenheid. Om die reden heeft de Adviescommissie Burgerlijk Procesrecht een voorstel gedaan voor een apart liquidatietarief in IE-zaken. De Adviescommissie Intellectuele Eigendom steunt dit voorstel. De Algemene Raad kan zich eveneens in het voorstel vinden.
Graag zou de Algemene Raad in overleg met
uw Landelijk Overleg tot overeenstemming komen over de vaststelling van
een liquidatietarief in IE-zaken. Daartoe brengt de Algemene Raad bij deze
het voorstel van beide Adviescommissies onder uw aandacht. Graag vernemen
wij uw mening over het voorstel, en de wijze waarop wij hierover met u
in overleg kunnen treden.
Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,
J.J.H. Suyver
algemeen secretaris
Bijlagen
Eigen liquidatietarief voor IE-zaken
1. De Richtlijn 2004/48 van het Europees
Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten,
Pb EG L 157 (hierna: de Handhavingsrichtlijn) had op 29 april 2006 geïmplementeerd
moeten zijn. Artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn luidt:
"Aan de procedure verbonden kosten.
De lidstaten dragen er zorg voor dat, als algemene regel, redelijke en
evenredige gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde
partij heeft gemaakt, door de verliezende partij zullen worden gedragen,
tenzij de billijkheid zich daartegen verzet."
Deze bepaling laat aan de nationale wetgever
en autoriteiten de nodige speelruimte.
2. De Nederlandse wetgever heeft gemeend
deze bepaling te moeten implementeren door in een nieuwe titel 14 voor
het derde boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering onder meer
het volgende artikel – artikel 1019h – op te nemen:
"Voor zover nodig in afwijking van
de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het
eerste Boek en in afwijking van artikel 843a, eerste lid, wordt de in het
ongelijk gestelde partij desgevorderd veroordeeld in redelijke en evenredige
gerechtskosten en andere kosten die de in het gelijk gestelde partij heeft
gemaakt, tenzij de billijkheid zich daartegen verzet."
3. In de Memorie van Toelichting (Bijl.
II, 2005/06; 30 392 nr. 3), blz. 26 wordt opgemerkt:
" Artikel 14 van de richtlijn verplicht
tot een ruime proceskostenveroordeling van de verliezende partij. In het
Nederlandse civiele procesrecht wordt thans uitgegaan van forfaitaire kostenveroordeling,
gebaseerd op vaste tarieven (artikel 239 Rv en de Wet tarieven in burgerlijke
zaken). Daarnaast voorziet artikel 6:96 BW in schadevergoeding voor de
redelijke kosten tot verkrijging van voldoening buiten rechte. De proceskostenveroordeling
zal zich onder het nieuwe regime in intellectuele-eigendomsinbreukzaken
opnieuw moeten uitkristalliseren. De rechter zal moeten komen tot een veroordeling
in evenredige kosten, te toetsen aan de redelijkheid en billijkheid. Deze
billijkheid zal bijvoorbeeld meespelen bij de proceskostenveroordeling
van een inbreukmaker te goeder trouw. Beperking van de proceskostenveroordeling
tot hetgeen onder het huidige recht gebruikelijk is, ligt dan meer voor
de hand dan een volledige kostenveroordeling. Deze laatste ligt vooral
in de rede wanneer het gaat om grootschalige namaak of piraterij. Voor
de inbreuken die daartussen liggen, zal de rechter naar verwachting naar
bevind van zaken handelen en beoordelen wat redelijke en evenredige kosten
zijn die door de verliezende partij dienen te worden gedragen. Door de
formulering van de aanhef van het artikel – voor zover nodig in afwijking
van de artikelen 237 e.v. – wordt aangegeven dat in situaties waarin de
forfaitaire kostenveroordeling meer op zou leveren dan de werkelijk gemaakte
kosten, de forfaitaire kostenveroordeling voorgaat."
4. Er wordt dus vanuit gegaan dat artikel
14 van de Handhavingsrichtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling
van de verliezende partij. Voorts lijkt te worden uitgegaan van een glijdende
schaal: een volledige kostenveroordeling wanneer het gaat om grootschalige
namaak of piraterij, kostenveroordeling conform artt. 237 e.v. Rv ingeval
van een inbreukmaker te goeder trouw, en voor de inbreuken die daartussen
liggen handelt de rechter naar bevind van zaken.
5. Niet duidelijk is wat de MvT verstaat
onder een inbreukmaker te goeder trouw. Indien een inbreukmaker werkelijk
te goeder trouw is, d.w.z. niet wist dat hij inbreuk pleegde, zal hij na
te zijn gesommeerd de inbreuk staken. Indien geen sommatie wordt gedaan
maar rauwelijks wordt gedagvaard – en de inbreukmaker vervolgens de inbreuk
staakt – zal de eiser in de proceskosten moeten worden veroordeeld. Waarschijnlijk
doelt de MvT evenwel op de situatie dat gedaagde alleszins plausibele niet-inbreukargumenten
aanvoert maar de rechter uiteindelijk toch eisers inbreukargumenten sterker
vindt. Ook niet duidelijk is wat wordt bedoeld met "de inbreuken die
daartussen liggen" waarin "naar bevind van zaken" moet worden
gehandeld. Wellicht wordt gedoeld op zaken die geen piraterij betreffen
maar waarin de inbreuk prima facie duidelijk is. Het lijkt echter nogal
gecompliceerd de hoogte van de proceskostenveroordeling te laten afhangen
van de door de rechter aanwezig geoordeelde gradatie van onrechtmatigheid.
6. Na 29 april jl. is in de lagere rechtspraak
de tendens te bespeuren tot (al dan niet vermeend) richtlijnconforme interpretatie.
De Voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo beet op 1 juni 2006 het
spits af. Hij veroordeelde gedaagde Grolsch om de werkelijk door eiser
gemaakte kosten te vergoeden omdat zij bewust inbreuk heeft gemaakt op
het merkrecht van eiser en dat niet onmiddellijk heeft gestaakt. Zie voorts
Voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht d.d. 16 juni 2006 (die de
vordering tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten toewijsbaar
oordeelde nu gedaagde, "hoewel daartoe diverse malen gesommeerd, de
inbreuk niet terstond heeft gestaakt en ook geen onthoudingsverklaring
heeft afgegeven") en Voorzieningenrechter van de Rechtbank Almelo
d.d. 7 juli 2006 (die gedaagde veroordeelde in de helft van de werkelijk
door eiseres gemaakte kosten).
Zie tenslotte Voorzieningenrechter van
de Rechtbank 's-Gravenhage d.d. 8 augustus 2006, die de eiser veroordeelde
in de volledige proceskosten van gedaagde na te hebben overwogen dat er
een gerede kans bestaat dat het octrooi een bodemprocedure of oppositie
niet zal overleven. Enige toetsing of eiser plausibele geldigheidsargumenten
had aangevoerd, ontbreekt.
7. De commissie BPR vraagt zich allereerst
af waarom in IE-zaken een ander proceskostenveroordelingsregime zou moeten
gelden dan in andere zaken van vorderingen uit onrechtmatige daad, zoals
bijvoorbeeld milieuverontreinigingen. Het feit dat proceskostenveroordelingen
in IE-zaken in bodemprocedures doorgaans minimaal zijn ten opzichte van
de werkelijke kosten houdt ook verband met de praktijk dat de inbreukvorderingen
worden ingekleed als vorderingen van onbepaalde waarde doordat geen hoge
bedragen als (voorschot op de) schadevergoeding worden gevorderd maar enkel
schade op te maken bij staat en/of winstafdracht. Hierdoor wordt de kostenveroordeling
uitgesproken conform tarief II. In het algemeen wordt niet nagegaan of
"duidelijke aanwijzingen bestaan, dat deze zaken onder een ander tarief
vallen".
8. Anderzijds heeft de wetgever uitgesproken
dat artikel 14 van de Handhavingsrichtlijn verplicht tot een ruime proceskostenveroordeling
van de verliezende partij, rekening houdende met de mate van verwijtbaarheid
van de inbreuk. De commissie BPR meent dat daarom een apart tarief in IE-zaken
moet worden vastgesteld zoals dat ook bestaat in onteigeningszaken.
9. Voor het kort geding betekent dit, dat
- ingeval van flagrante inbreuk zoals evidente
namaak of piraterij zijdens gedaagde of een manifest ongegronde eis zijdens
eiser moet worden uitgegaan van vergoeding van de werkelijke kosten (inclusief
die van octrooi-, merken- of modellengemachtigde) tenzij de billijkheid
zich daartegen verzet; De tenzij-formule waakt ervoor dat ook ingeval van
flagrante inbreuk de gemaakte kosten binnen redelijke grenzen blijven.
- in andere gevallen van vergoeding van
de proceskosten conform het maximum (€ 9.475) tenzij het belang en de
aard van de zaak een lager bedrag indiceren.
10. Voor bodemzaken betekent dit, dat
- ingeval van flagrante inbreuk zoals evidente
namaak of piraterij zijdens gedaagde of een manifest ongegronde eis zijdens
eiser moet worden uitgegaan van vergoeding van de werkelijke kosten (inclusief
die van octrooi-,
merken- of modellengemachtigde) tenzij
de billijkheid zich daartegen verzet; De tenzij-formule waakt ervoor dat
ook ingeval van flagrante inbreuk de gemaakte kosten binnen redelijke grenzen
blijven.
- in andere gevallen van vergoeding van
de proceskosten conform tarief VIII (zaken van een geldswaarde boven €
1.000.000) tenzij het belang en de aard van de zaak een lager bedrag indiceren.
Adviescommissie BPR,
namens deze,
C.J.J.C. van Nispen, voorzitter
Onze ref. 081\Algemeen\NOVA Adviescommissie
BPR (10528342)\10528342\d001-liquidatietarief\mm 4 / 4