Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag

Den Haag, 26 januari 2007
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 4.3.1


Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht


Mijnheer de Minister,

De Adviescommissie Belastingrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten heeft een advies opgesteld over het wetsvoorstel Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht (nr. 29 702). De Algemene Raad onderschrijft het advies.

Wij verzoeken u het advies zo mogelijk – gelet op het gevorderde stadium van het wetsvoorstel -  bij de verdere behandeling te betrekken.

Wij hebben het advies gisteren aan de Vaste Commissie van Justitie van de Tweede Kamer gestuurd.  
 
Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris




Bijlage



PREADVIES COMMISSIE BELASTINGRECHT

Nederlandse Orde van Advocaten


Inzake wetsvoorstel nr. 29 702

Aanvulling van de Algemene wet bestuursrecht (Vierde tranche Algemene wet bestuursrecht)
De Adviescommissie Belastingrecht heeft het genoegen het bestuur van de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over bovengenoemd wetsvoorstel.

In het algemeen verandert er niet veel ten opzichte van de huidige regeling in de Invorderingswet 1990. De commissie Belastingrecht ziet het als een vooruitgang dat de beslissing op een verzoek om uitstel van betaling een voor bezwaar vatbare beschikking wordt (art. 4.4.1.10). Op deze wijze wordt de rechtsbescherming van de contribuabele versterkt. De commissie Belastingrecht heeft bezwaar tegen het voorstel dat het verzet tegen de tenuitvoering van een dwangbevel geen schorsende werking meer zal hebben (zie hieronder).

Op enkele onderdelen heeft de commissie Belastingrecht vragen die hieronder aan de orde worden gesteld.

Indien een verplichting tot betaling uit de wet voortvloeit kan om een beschikking worden verzocht (art. 4.4.1.4, derde lid). Alsdan moet de beschikking 'zo spoedig mogelijk' worden afgegeven. De commissie Belastingrecht zou graag duidelijkheid willen hebben over de vraag of een aangifte omzetbelasting die tot een teruggaaf leidt ook als zo’n verzoek geldt.

Het verrekeningsverbod van art. 4.4.1.9, eerste lid, is kennelijk afgeleid van de Invorderingswet 1990. Dit verbod versterkt de positie van het bestuur ten opzichte van de burger. In Duitsland is verrekening wel toegestaan. De commissie Belastingrecht vraagt zich af wat de situatie in Nederland zo bijzonder maakt dat een verrekeningsverbod in het leven wordt geroepen? Kan verrekening niet in elk geval worden toegestaan voor de Belastingdienst te betalen en te ontvangen bedragen? Dan geldt niet het argument genoemd op p. 11 van de MvT dat er veel loketten zijn en de taken te divers zijn.

Gedurende uitstel van betaling is verrekening gewoon mogelijk (4.4.1.10, tweede lid). Ervaringen met de Invorderingswet 1990 begin jaren 90 van de vorige eeuw hebben geleerd, dat dit tot problemen leidt en daarom is de mogelijkheid van verrekening gedurende uitstel van betaling - beleidsmatig - in het invorderingsrecht geschrapt. De commissie Belastingrecht adviseert dat het voorstel  in deze zin worden aangepast.

Uitstel van betaling van een bestuursrechtelijke geldboete is niet geregeld. De commissie Belastingrecht adviseert het voorstel in die zin aan te passen dat daarvoor uitstel van betaling worden verkregen totdat een rechter zich daarover gebogen heeft.

De invordering van een niet onherroepelijk bestuursrechtelijke geldboete is niet geregeld. De commissie Belastingrecht vraagt zich of een niet onherroepelijk bestuursrechtelijke geldboete al dan niet bij wijze van dwangbevel kan worden ingevorderd.  

In privaatrechtelijke verhoudingen wordt voor een aanmaning in de regel geen kosten berekend (art. 4.4.4.1.2). Met betrekking hiertoe heeft de commissie Belastingrecht de volgende vragen.  Waarom worden die kosten in de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling wel berekend? Heeft de burger niet recht op een kosteloze betalingsherinnering? Zo nee, waarom niet?

Girale betaling is hoofdregel (art. 4.4.1.5, eerste lid). Er zijn omstandigheden dat een burger geen betaling op zijn betaalrekening wil ontvangen (beslag, debetstand). Met betrekking hiertoe heeft de commissie Belastingrecht de volgende vragen.  Kan de burger in die gevallen contante betaling vorderen, zoals in het privaatrecht regel is (art. 6:112 BW)? Of is dat ter uitsluitende beoordeling van het bestuur (art. 4.4.1.6, eerste lid)?

De commissie Belastingrecht vraagt zich af of uit art. 4.4.4.2.7, tweede lid, en hetgeen daarover in de MvT op p. 66 is gesteld, de conclusie kan worden getrokken dat de Kostenwet invordering rijksbelastingen 1969 kan vervallen.  Immers, er zal worden aangesloten bij de kosten die gerechtsdeurwaarders berekenen. Echter, op p. 66 wordt in het kader van art. 4.4.4.2.7, eerste lid, ook opgemerkt dat de kosten van betekening van een dwangbevel door een belastingdeurwaarder zijn geregeld in de Kostenwet invordering rijksbelastingen 1969.

De bestuursrechtelijke geldschuldenregeling zal ingevolge art. 4.4.4.2.11 een eigen open systeem kennen. Deze is vooralsnog ongeclausuleerd. Volgens de Hoge Raad dienen beperkingen van privaatrechtelijke bevoegdheden in de wet te worden opgenomen (HR 30 januari 2004, NJ 2004, 197). De commissie Belastingrecht  vraagt zich af of de wetgever van plan is om beperkingen op te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet? Is de wetgever van mening dat het primaat bij bestuursrechtelijke rechtsbescherming dient te liggen?

Indien de burger zich tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel wil verzetten dient hij - al dan niet in kort geding - in een executiegeschil om schorsing te verzoeken (art. 8:4, tweede lid, onderdeel m). De commissie Belastingrecht  vraagt zich af  waarom niet is gekozen voor de in de praktijk goed begaanbare weg van verzet ex art. 17 Invorderingswet 1990? Dat leidt tot een evenwicht tussen de vergaande bevoegdheid van het bestuur om zichzelf een executoriale titel te bezorgen en de bevoegdheid van de burger om daartegen op effectieve wijze op te komen. Uit een evaluatie van de verzetsregeling van art. 17 Invorderingswet 1990 blijkt die regeling goed te werken (Brief staatssecretaris van Financiën 13 januari 1998, nr. AFZ97/3935, V-N 1998/7.20).

De verjaringsregeling is erg uitgebreid. Met name de oorzaken van stuiting (zoals een verzoek om kwijtschelding en andere impliciete erkenningen) zullen naar de mening van de Commissie Belastingrecht in de praktijk tot discussie aanleiding geven. Die les kan getrokken worden uit de oude Invorderingswet 1845. Waarom is niet voor de in de praktijk goed begaanbare weg van stuiting van art. 27 Invorderingswet 1990 gekozen? Daarmee zijn de oorzaken van stuiting sterk beperkt waardoor de burger goed weet waar hij aan toe is.

De commissie Belastingrecht  vraagt zich af of het voorts niet zo is dat de verlenging van art. 4.4.3.8 in feite het karakter van schorsing heeft. Moet dan niet overwogen worden om de verlenging schorsing te noemen? Zo nee, waarom niet?

Het bestuursrecht rechtvaardigt een eigen van het civiele recht afwijkende verjaringsregeling. De commissie Belastingrecht  vraagt zich af  waarom er is gekozen voor een zwakke verjaring (art. 4.4.3.1, tweede lid)?.Rechtvaardigt het bestuursrecht niet juist een harde verjaring, zoals in Duitsland het geval is?

De commissie Belastingrecht  vraagt zich af  welke verjaringstermijn geldt bij een keuze op grond van het open systeem tussen een bestuursrechtelijke en een civielrechtelijke bevoegdheid, zoals een actie uit onrechtmatige daad wegens verkorting verhaalsrecht?

De commissie Belastingrecht  vraagt zich af of de wetgever de aansprakelijkheidsbepalingen zoals de Invorderingswet 1990 die kent, niet veralgemeniseren door deze op te nemen in de bestuursrechtelijke geldschuldenregeling? Dan zouden die behalve voor fiscale schulden ook voor bijvoorbeeld subsidies kunnen worden toegepast. Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?


De Commissie adviseert de Orde om het wetsvoorstel verder te ondersteunen, mits de genoemde aandachtspunten worden geadresseerd.

Hoogachtend,
namens de Adviescommissie Belastingrecht,
 
 
J.A. Booij

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.