Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  DEN HAAG
2500 EH Den Haag

Den Haag, 5 oktober 2005  
Uw kenmerk: DJB/JZ-2601807; van Muijden
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.2.8/3

Wetsvoorstel wijziging Wet op de Jeugdzorg in verband met gesloten behandeling

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 19 juli 2005 verzocht de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport mede namens u de Nederlandse Orde van Advocaten om advies over het conceptwetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de Jeugdzorg in verband met de beoogde overheveling van de verantwoordelijkheid voor civielrechtelijk geplaatste jongeren in justitiële jeugdinrichtingen van Justitie naar VWS.

De Orde maakt gaarne van deze gelegenheid gebruik. De Algemene Raad heeft het wetsvoorstel daartoe voorgelegd aan de Vereniging van Familierecht Advocaten en -Scheidingsbemiddelaars (VFAS),  van wie haar leden mrs. S. Scheimann en H.M. Schwab bijgaand commentaar hebben opgesteld. Het commentaar heeft deels betrekking op het eerdere conceptwetsvoorstel en de discussiepuntennota, die zijn voorgelegd op de consultatiebijeenkomst van 20 mei 2005.

De Algemene Raad schaart zich achter het advies van mrs. Scheimann en Schwab en beveelt het in uw aandacht aan.

Graag verneemt de Algemene Raad te zijner tijd de definitieve tekst van het wetsvoorstel.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,

J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris



bijlage



C.c. de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport


PREADVIES

aan de Nederlandse Orde van Advocaten

inzake het conceptwetsvoorstel Wet gesloten opvang jeugdzorg

Inleiding

Allereerst wordt opgemerkt dat de intentie van het wetsvoorstel, de scheiding van civielrechtelijke jeugdigen van strafrechtelijke jeugdigen en het mogelijk maken van crisisopvang en behandeling binnen het kader van de Wet op de jeugdzorg, dezerzijds in het algemeen als positief wordt ervaren.

Er wordt niet veel (inhoudelijke) waarde gehecht aan de verschuiving van de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Justitie naar het Ministerie van VWS. De verschuiving lijkt slechts van formele en financiële aard, met name nu VWS plaatsen kan inkopen bij Justitie (er verandert alsdan niets).

Op sommige punten schept het wetsvoorstel een te optimistisch beeld. Het gaat dan met name om de capaciteitsproblematiek in de jeugdhulpverlening. Het is bekend dat er een tekort is aan gekwalificeerde mankrachten en aan opvang- en behandelplekken en dat er onvoldoende regionale spreiding is van deze plekken. Het wetsvoorstel gaat uit van een ideële situatie waarin voornoemde problemen niet meer aan de orde zouden zijn. Gesuggereerd wordt dat overheveling van het budget dat gereserveerd is voor uitbreiding van de capaciteit van de justitiële jeugdinrichtingen naar het Ministerie VWS voornoemde problemen zou oplossen. Dit is ons inziens niet realistisch. Het is te optimistisch om te verwachten dat het bedrag van EUR 12 miljoen dit jaar en EUR 14 miljoen volgend jaar voldoende zal zijn om voornoemde problemen op te lossen. Het zou jammer zijn wanneer het wetsvoorstel met alle goede bedoelingen in de praktijk eenvoudigweg niet uitvoerbaar blijkt te zijn bij gebreke van voldoende mankrachten en behandelplekken.

Als voorbeeld wordt genoemd de plaatsing van jeugdigen onder de 12 jaar oud in de Horizon. Een noodzakelijke en prijzenswaardige maatregel. Horizon is echter de enige instelling in het gehele land die een dergelijke voorziening aanbiedt en reeds nu zijn alle tien plaatsen bezet en bestaat een wachtlijst. Nog maar niet te spreken over het belang van dergelijke - immers zeer jonge - kinderen om in de buurt van hun thuisfront geplaatst te worden. Idealiter zou iedere regio een dergelijke voorziening moeten hebben voor zeer jonge kinderen.

Ook het uitgangspunt van het wetsvoorstel van een maximaal verblijf in een justitiële opvanginrichting van 12 weken is niet realistisch. In de praktijk blijkt de termijn niet haalbaar te zijn. Daarnaast is aan te bevelen om vast te leggen dat ook gedurende de eerste twaalf weken (en in de praktijk dus langer) reeds informatie wordt verzameld voor het behandelplan. Dat zou tijdwinst opleveren. Nu wordt alleen een korte screening in de inrichting gedaan. Het intelligentieniveau en de psychiatrische gesteldheid van het kind wordt onderzocht. Informatie voor het behandelplan wordt niet verzameld. Hierin is niets gewijzigd hetgeen betekent dat er geen inhoudelijke verbetering is ten opzichte van de huidige gang van zaken. Ons inziens is dit een gemiste kans.

Discussiepunten

1.        Wie is betrokken bij de aanvraag van de machtiging en in welke rol?
Dezerzijds is er geen steun voor het voorstel dat de wettelijke koppeling machtiging gesloten opvang aan een OTS wegvalt.

Voordeel zou zijn minder bureaucratie en minder OTS-en omdat bij instemmende ouders een OTS niet vereist zou zijn. Stemmen ouders in dan zou een keuze moeten worden gemaakt tussen een wettelijke bepaling dat met de machtiging het gezag van de ouders op dit punt doorbroken wordt ofwel een wettelijke bepaling dat bij geen instemming van de ouders een OTS is vereist.

Wij zijn van mening dat ook wanneer de ouders instemmen een OTS noodzakelijk is.

Er is een aantal zeer nuttige maatregelen dat mogelijk is in het kader van een OTS (zoals het beperken van het gezag, het geven van aanwijzingen, het onthouden of doen verminderen van omgang met ouders/derden e.d. Dit laatste is nu volgens artikel 44 lid 3 van het wetsvoorstel mogelijk voor zover nodig om te voorkomen dat het met het verblijf beoogde doel wordt tegengewerkt – er kunnen echter andere overwegingen zijn om bezoekcontacten/omgangsregeling te beperken/beëindigen). Indien het gezag slechts op het punt van de machtiging wordt doorbroken dan blijft instemming van de ouders nodig voor overige beslissingen. Die instemming is gemakkelijker te verkrijgen wanneer een OTS voorhanden is via de aanwijzingsbevoegdheid van de gezinsvoogdij-instelling (art. 1:258 BW).  

Door het ontbreken van de OTS maatregel valt ook de gezinsvoogd weg. Deze houdt nu in de huidige regeling toezicht op het kind en is aanspreekpunt voor de ouders. De gezinsvoogd heeft zicht op de gehele gang van zaken rondom het kind en het gezin. Niet duidelijk is wie deze taken vervult indien geen OTS is gekoppeld aan de machtiging gesloten opvang.

Voorts wordt dezerzijds ervoor gepleit om de machtiging door Bureau Jeugdzorg (dat ook het indicatiebesluit maakt) te laten aanvragen en niet door de Raad voor de Kinderbescherming (die een adviserende en niet uitvoerende taak heeft).

2.        De wijze van scheiding van strafrechtelijke en civielrechtelijke jeugdigen aan de voorkant.
Niet alle gesloten plaatsingen betreffen kinderen die een vergelijkbare problematiek hebben als strafrechtelijk geplaatste jeugdigen. Er is ons inziens weinig aandacht besteed aan kinderen met minder ernstige gedrags-problemen die gesloten geplaatst moeten worden.

Commentaar op het wetsvoorstel Wet gesloten opvang jeugdzorg artikelgewijs:

Artikel 31

Lid 6

Wij adviseren de eerste optie op te laten nemen. De tweede optie waarin de machtiging bij instemming van de ouders wordt verleend zonder OTS heeft zoals hierboven uiteengezet niet onze voorkeur.

Artikel 33

Zie hierboven onder discussiepunten.

Artikel 41

De geschiktheid van de accommodatie heeft betrekking op de bouwkundige voorzieningen (en in koppeling met artikel 40 ook op de personele uitrusting).

Wat ontbreekt in het artikel (of elders in de wet) is dat de geschiktheid ook betrekking zou moeten hebben op het behandelaanbod.

Artikel 42

Lid 2 sub b: tijdelijke plaatsing in afzondering zou ons inziens alleen op advies van een arts mogen plaatsvinden. Overigens is niet duidelijk aangegeven wie beslist over de te nemen maatregelen. Daarnaast is van belang dat de genomen maatregelen schriftelijk worden vastgelegd en gemeld aan de inspectie (gebeurt nu ook in de praktijk met lichtverstandelijke gehandicapten – voor hen is een dergelijk protocol ontwikkeld).

Lid 3: “… zich onttrekt aan de noodzakelijke jeugdzorg ..”. Beter zou zijn: aan de ‘noodzakelijke behandeling’.

Artikel 43

Lid 2: door de formulering wordt veel ruimte aan de behandelaars gegeven wat geen slechte zaak is mits een toetsingsinstantie wordt ingebouwd. Dat ontbreekt hier. Het klachtrecht is ons inziens ontoereikend.

Artikel 45

(slechts een taalkundige opmerking) Lid 3: het woord ‘volstrekt’ is overbodig (volstrekt nodig is niet anders dan nodig).

Artikel 48

Genoemd wordt: “degene die de beslissing heeft genomen ………” Niet duidelijk is wie bevoegd is om dergelijke beslissingen te nemen. Dat zou moeten worden afgebakend: bijvoorbeeld arts, gedragswetenschapper, behandelcoördinator e.d.

Artikel 50

Lid 1: een schriftelijke klacht kan worden ingediend “binnen redelijke termijn”. Ons inziens is het verstandig om een concrete termijn op te nemen en desnoods een uitzondering daarop in te bouwen. Daarnaast adviseren wij voor zeer jonge kinderen (zoals die in de Horizon) ook een mondeling klachtrecht in te bouwen.

Lid 7: Wij ondersteunen de visie dat de tegemoetkoming niet van geldelijke aard hoeft te zijn. Het uitbreiden van privileges (met name voor jonge kinderen) zou een goede tegemoetkoming kunnen zijn. Gelet op de memorie van toelichting nemen wij aan dat het woord ‘van’ in “ .., die van geldelijke aard van zijn” een typefout is en ‘kan’ moet zijn.

Rotterdam, 29 september 2005

S. Scheimann

H. Schwab

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.