Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag
2500 EH Den Haag

Den Haag, 19 september 2005    
Uw kenmerk: 5364262/05/6
Doorkiesnummer: 070 - 335 35 13
Faxnummer: 070 - 335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.1.1/4

Concept-wetsvoorstel verheerlijking zeer ernstige misdrijven

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 22 juli 2005 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het concept-wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoeilijking, bagatellisering en ontkenning van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen.

De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd hierover een preadvies op te stellen, dat u bijgaand aan treft.

De Algemene Raad onderschrijft het advies van de Adviescommissie. Hij heeft er begrip voor dat de regering zich inspant om de burgers ook via wetgeving te beschermen tegen terreur. Ook de Raad deelt de zorg over de verharding van de maatschappelijke verhoudingen en het maatschappelijk debat in het licht van de recente gebeurtenissen en ontwikkelingen. Hij deelt echter tevens de van meerdere zijden geuite twijfels over de praktische toepasbaarheid van het voorgestelde artikel 137h. De Algemene Raad vreest dat toepassing van dat artikel averechts kan werken.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris

Bijlage

PREADVIES

van

de Adviescommissie Strafrecht

inzake

het concept wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de
strafbaarstelling van de verheerlijking, vergoeilijking, bagatellisering en ontkenning
 van zeer ernstige misdrijven en ontzetting van de uitoefening van bepaalde beroepen



1.         In de wandeling wordt de inhoud van dit voorstel wel het apologieverbod genoemd. De MvT wijst er op dat dit in dit verband een oneigenlijke term is. Apologie ziet immers, aldus de MvT, op de verdediging van een (christelijk) leerstuk. Daar kan nog aan worden toegevoegd dat de connotatie met de befaamde Apologie die op instigatie van Willem van Oranje werd geschreven minstens zo ongelukkig is.

2.         Hoewel de tekst van de voorgestelde nieuwe wetsartikelen 137h Sr en 137i Wetboek van Strafrecht (Sr) zich niet tot terroristische misdrijven begaan door moslimfundamentalisten (bijvoorbeeld imams) beperkt en de MvT ook duidelijk aangeeft dat ook uitingen als de zogenaamde ‘Auschwitzlüge’ onder het bereik van het verbod vallen, moet toch worden aangenomen dat dit initiatief vooral is ingegeven door de behoefte op te treden tegen de radicale vormen van het moslimfundamentalisme.

3.         Het voorstel heeft nu reeds nogal wat kritiek ontmoet. Die kritiek is verschillend van aard. Zo is terecht aangevoerd dat het zo ruim is geformuleerd dat een debat over de oorzaken van terreur onmogelijk kan worden gemaakt (NRC Handelsblad, 4 augustus 2005). Er bestaat veel verschil van mening over wat terreur is. Een voorbeeld: Nederlandse Turken die geheel in lijn met de Turkse regering de vroegere massamoord op de Armeniërs ontkennen. Zo is er in dit verband op gewezen dat nog niet zo lang geleden Nederlanders werden vervolgd en zelfs bestraft omdat zij publiekelijk betoogden dat Nederland ‘vol’ zou zijn. Momenteel is dat een min of meer salonfähig discussiethema. De taalkundige Liesbeth Koenen wees (eveneens in het NRC Handelsblad, 4 augustus 2005) op de multi-interpretabiliteit van de woorden ‘verheerlijken’, vergoeilijken’, ‘bagatelliseren en ‘ontkennen’. In sommige contexten, zo betoogt Koenen, is zelfs van bagatellisering geen sprake, zoals in het volgende voorbeeld: “De holocaust was een onvoorstelbare verschrikking. Maar wat Hitler de joden aandeed viel nog reuze mee, als je ...”. Terecht stelt zij dat de rechter niet alleen uitlatingen sec moet beoordelen, maar ook de soms lastig te achterhalen context waarin die gedaan zijn. In dit verband kan men denken aan romanciers, cabaretiers en columnisten. Hierbij moet wel worden aangetekend dat dit probleem voor de meeste uitingsdelicten geldt, en dat de rechter er wel aan gewend is om daar mee om te gaan. Een zelfstandig argument tegen strafbaarstelling leveren deze bezwaren dus niet op.

4. Er is echter ook instrumentele kritiek. Zo is betoogd (Trouw, 29 juli 2005) dat het verbod door de onontkoombaar eenzijdige toepassing van de bepaling (namelijk tegen moslimradicalisme) stimuleert hetgeen het wil bestrijden: het verdiept het wantrouwen. Wanneer bijvoorbeeld Samir A. opnieuw de moord van Mohamed B. op Theo van Gogh zou prijzen op grond van zijn religieuze overtuiging en daarvoor zou worden veroordeeld, zou men een martelaar kweken die ongetwijfeld op veel sympathie zal kunnen rekenen. Dit bezwaar van de mogelijke dysfunctionaliteit moet inderdaad niet worden onderschat. Het zou wellicht kunnen worden ondervangen door een terughoudende toepassing, maar dat lijkt nu juist weer in strijd met de ambities van de regering die zich zorgen maakt over de vergroving van het maatschappelijke debat. Een Kamerlid noemt nog een andere vorm van dysfunctionaliteit: “Als je zulke gevaarlijke meningen gaat aanpakken, dan worden ze voortaan geuit op plekken waar de overheid niet bij kan, zoals op internet.” Meer in het algemeen vragen veel critici zich af of het voorstel iets relevants toevoegt aan reeds bestaande strafbaarstellingen, zoals de opruiïng (art. 131 Sr) en de haatzaai-bepalingen (art. 137d Sr).

5. In de kritiek tot dusverre blijft onderbelicht dat de regering het bereik van het strafbare op tweeërlei wijze wil inperken. In de eerste plaats moet het gaan om ontkenning e.d. van ernstige misdrijven als omschreven in de Wet internationale misdrijven, in artikel 6 van het Handvest van het Internationale Militaire Tribunaal bij het Verdrag van Londen van 8 april 1945 en de terroristische misdrijven als bedoeld in artikel 83 Sr. In de tweede plaats gaat het niet om ontkenning e.d. als zodanig. Terecht stelt de MvT dat zo’n ongeclausuleerde strafbaarstelling op gespannen voet zou kunnen staan met de grondrechten van de vrijheid van godsdienst en vooral van de vrijheid van meningsuiting (zoals onder andere beschermd door art. 10 EVRM). Het moet gaan om uitlatingen waarvan de dader weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat deze de openbare orde ernstig verstoren of kunnen verstoren. Dit is een wel erg hoge drempel, die de toepasbaarheid in de praktijk in verreweg de meeste gevallen waarschijnlijk illusoir maakt. Als iemand in een chatbox stelt dat er vraagtekens kunnen worden geplaatst bij het bestaan van de Duitse concentratiekampen in de Tweede wereldoorlog, zal daar toch niet snel een verstoring van de openbare orde het gevolg van zijn. En als een dergelijke uitlating wordt gedaan in een context waarin wel degelijk verstoring van de openbare orde dreigt, zal die verstoring waarschijnlijk niet zozeer worden veroorzaakt door de uitlating sec, maar door allerlei andere factoren. Het lijkt erop dat de regering, zoals in de MvT ook wordt gesteld, vooral wordt geleid door de behoefte een signaal te geven dat de bedoelde uitlatingen verwerpelijk zijn, gelet op de daardoor bevorderde verharding van het maatschappelijk klimaat en verscherping van de tegenstellingen tussen bevolkingsgroepen. De praktische toepasbaarheid, het instrumentele aspect, lijkt minder de aandacht van de regering te hebben.

6.         De MvT vermeldt dat naar geldend nationaal recht ontkenning van de Holocaust reeds onder de werking valt van art. 137c Sr (HR 25 november 1997, NJ 1998, 261). Dat betekent echter dat er des te minder behoefte is aan invoering van de voorgestelde regeling. Voorts bespreekt de MvT onder meer het arrest van het EHRM in de zaak Lehideux en Isroniz van 23 september 1998, waarin het Europese Hof besliste dat ontkenning van historisch duidelijk vastgelegde feiten, zoals de Holocaust, ingevolge artikel 17 EVRM niet vallen onder de bescherming van artikel 10. Tenslotte wordt enige internationale regelgeving besproken, waaronder het Aanvullend protocol bij het Cybercrime Verdrag (Trb. 2005, 46). Dit laatste lijkt echter niet zo zeer bruikbaar voor de bestrijding van het moslimradicalisme.

7.         Tenslotte kan nog worden opgemerkt dat de voorgestelde de voorgestelde ontzetting uit ambten en beroepen, voorzover bedoeld voor de toepassing op imams, problematisch lijkt omdat het ontbreekt aan een algemeen aanvaarde omlijning van dit ‘ambt’ of ‘beroep’.

8.         De Adviescommissie deelt volstrekt de zorg van de regering over de verharding van de maatschappelijke verhoudingen en het maatschappelijk debat in het licht van recente gebeurtenissen en ontwikkelingen. Alle vormen van gewelddadig fundamentalisme moeten stellig worden bestreden. Dat geldt ook voor de sfeer van de uitingsdelicten, voorzover er – instrumenteel gezien – bruikbare aanknopingspunten voorhanden zijn. De Adviescommissie heeft ernstige twijfels of dat het geval is bij het voorgestelde ‘apologieverbod’. De vrees is gewettigd dat, voorzover aan een bepaling als de voorgestelde al praktische toepassing kan worden gegeven, het effect daarvan eerder contraproductief zou kunnen zijn.

Rotterdam, 9 september 2005

Adviescommissie Strafrecht
Mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.