Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag
2500 EH Den Haag

Den Haag, 21 oktober 2005    
Uw kenmerk: 5368111/05/6
Doorkiesnummer: 070 - 335 35 13
Faxnummer: 070 - 335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.1.1/15


Conceptwetsvoorstel wijziging artikel 13b Opiumwet

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 20 september 2005 verzocht u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het conceptwetsvoorstel tot wijziging van artikel 13b van de Opiumwet.

De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd hierover een preadvies op te stellen, dat u bijgaand aan treft.

De Algemene Raad sluit zich aan bij de aanbeveling van de Adviescommissie om aan het gewijzigde artikel bepaalde voorschriften te verbinden, die thans al gelden voor artikel 174a van de Gemeentewet.

De vraag of de voorgestelde wetswijziging noodzakelijk is dan wel in de praktijk in een behoefte voorziet, kan de Raad moeilijk beoordelen en laat hij daarom buiten beschouwing.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,



J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris

Bijlage

PREADVIES

van

de Adviescommissie Strafrecht

inzake het wetsvoorstel strekkende tot wijziging van de Opiumwet
in verband met het creëren van de mogelijkheid voor de Burgemeester om bestuursdwang toe te passen
ter handhaving van de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet, in woningen, niet voor het publiek toegankelijke lokalen
of bij woningen of die lokalen behorende erven

1.        Inleiding
Blijkens de memorie van toelichting voldoet artikel 13b van de Opiumwet, dat in zijn huidige vorm kan worden ingezet tegen illegale verkoop vanuit voor het publiek toegankelijk lokalen en bijbehorende erven, aan de verwachtingen. Optreden vindt plaats op grond van het enkele feit dat de Opiumwet wordt overtreden.

Ingevolge artikel 174a Gemeentewet is het mogelijk om op te treden tegen de illegale verkoop van drugs vanuit woningen. Toepassing van dat wetsartikel zou niet toereikend zijn, omdat artikel 174a Gemeentewet ertoe dwingt aan te tonen dat er een verstoring van de openbare orde plaatsvindt. Om nu ook te kunnen komen tot sluiting van woningen van waaruit illegale verkoop van drugs plaatsvindt, wordt voorgesteld de bestuursdwang ook toe te passen ter handhaving van de artikelen 2 en 3 Opiumwet in woningen en niet voor het publiek toegankelijke lokalen of bijwoningen of tot die lokalen behorende erven, zonder dat een verstoring van de openbare orde behoeft te worden aangetoond.

2.        Standpunt van de Adviescommissie Strafrecht

Het huidige artikel 13b Opiumwet werd eerst ingevoerd bij de Wet van 18 maart 1999 (Stb. 1999, 167) en trad in werking op 21 april 1999. Met de bepaling is dus slechts betrekkelijk weinig ervaring opgedaan. Om dan al zo kort na de invoering ervan over te gaan tot de voorgestelde ingrijpende wijziging, komt de commissie voorshands prematuur voor.

Dit geldt temeer omdat de Eerste Kamer destijds slechts akkoord ging met het voorgestelde artikel 174a Gemeentewet, nadat de regering toezegde dat zij in een circulaire voor de Burgemeester op een restrictief gebruik zou aandringen, namelijk alleen sluiting bij ernstige verstoring van de openbare orde die gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden, hetgeen voorstelbaar is bij drugshandel en eventueel bij prostitutie en wapenhandel, maar bijvoorbeeld niet bij geluids- of verkeersoverlast.

In dit verband wijst de commissie op artikel 8 EVRM, dat immers voor beperking van de persoonlijke levenssfeer een wettelijke basis (“in accordance with law”) die voldoende toegankelijk en voorzienbaar is (“accessible and forseeable”) eist. Willekeurige beperkingen zijn strijdig met de rechtstaatgedachte. Verder moet de beperking binnen de in artikel 8 lid 2 EVRM opgesomde doelen vallen en noodzakelijk zijn. Daarbij dient een belangenafweging plaats te vinden tussen het door de overheid nagestreefde belang en het belang van de betrokken burgers, waarbij de overheid een zekere beoordelingsvrijheid heeft. Het is voor de commissie nog maar de vraag of het voorgestelde artikel 13b aan de proportionaliteitstoets voldoet. Het gaat immers om het sluiten van een woning zonder dat daarbij sprake is van een ernstige verstoring van de openbare orde die gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van omwonenden.

De commissie vraagt zich af of inderdaad de stelling in de memorie van toelichting dat artikel 174a Gemeentewet niet afdoende is, wel doel treft. Immers, in een geval waarin met toepassing van artikel 174a Gemeentewet een woning vanwege drugsoverlast door de Burgemeester voor een jaar was gesloten oordeelde de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State op 10 juli 2002 (AB kort 2002, 528; NA 2002, 282) met betrekking tot een drugspand te Venlo dat de sluiting overeenkomstig een niet onredelijk beleid bevoegdelijk was opgelegd, nog daargelaten de vraag of er van een inbreuk op het woonrecht van betrokkene sprake was omdat hij niet in het pand woonde.

De commissie wijst voorts op een uitspraak van de Voorzieningenrechter Rechtbank Groningen d.d. 4 maart 2003, AB 2003, 181. Ook daar kon tot sluiting worden overgegaan.

De memorie van toelichting stelt dat met het wetsvoorstel ook rechten van anderen, in dit geval omwonenden, worden beschermd: aan intimidatiepraktijken wordt een einde gemaakt en overlast wordt weggenomen. Daardoor kunnen omwonenden het recht op ongestoord genot van hun woning weer ten volle uitoefenen.

Het komt de commissie voor dat in die gevallen dat er sprake is van intimidatiepraktijken en overlast ook thans reeds kan worden opgetreden krachtens artikel 174a Gemeentewet, nu immers daarbij de openbare orde in het geding is.

De commissie ziet in de memorie van toelichting geen aangetoonde noodzaak voor de onderhavige voorstellen.

In de memorie van toelichting wordt opgemerkt dat bij woningen een onderscheid moet worden gemaakt tussen huurwoningen en woningen in particulier bezit. Bij huurwoningen die eigendom zijn van een woningcorporatie, behoort een verbod op handelen in strijd met de Opiumwet tegenwoordig tot de standaardclausules in het huurcontract en kan de handhaving ervan in de vorm van opzegging van het huurcontract door die corporaties een effectief middel zijn. Dat zou bij de beëindiging van de illegale activiteiten bij woningen in particulier bezit gecompliceerder zijn. Dat is natuurlijk niet juist. Immers, ook al staat niet expliciet in een huurovereenkomst bepaald dat geen illegale activiteiten mogen plaatsvinden, een verhuurder kan in deze situatie altijd naar de rechter stappen teneinde de huurovereenkomst ontbonden te krijgen.

Het zal zo zijn dat particuliere verhuurders niet altijd op de hoogte zijn van het gebruik van hun woning als illegaal verkooppunt door de huurder, dat ligt bij corporaties niet anders.

Om dat samenstel van redenen ontraadt de adviescommissie dan ook het huidig wetsvoorstel tot Wet te verheffen.

3.        Conclusie

Zo er al een noodzaak zou zijn artikel 13b Opiumwet aan te passen in de voorgestelde zin, is de commissie van oordeel dat – net zoals dat thans al geldt voor artikel 174a Gemeentewet – door de Burgemeester in het besluit tot sluiting de duur ervan dient te worden bepaald. Daarnaast meent de commissie dat – zoals het huidige artikel 174a lid 4 Gemeentewet al luidt – een bewoner eerst dient te worden aangeschreven, teneinde hem in de gelegenheid te stellen binnen een te stellen termijn maatregelen te treffen waardoor het bestreden gebruik wordt beëindigd.

Tot slot meent de commissie dat in artikel 13b Opiumwet ook de artikelen 5:25 tot en met 5:28 van de Algemene Wet Bestuursrecht van overeenkomstige toepassing dienen te worden verklaard.

Rotterdam, 13 oktober 2005

Adviescommissie Strafrecht
Mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.