Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen


De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH  Den Haag
2500 EH Den Haag


Den Haag, 1 juli 2005
Uw kenmerk: 53125593/04/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer: 3.1.3/9

Ontwerpbesluit videoconferentie

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 2 mei 2005 verzocht u mede namens uw ambtgenoot voor Vreemdelingenzaken en Integratie de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het ontwerpbesluit houdende algemene eisen ten aanzien van het horen van personen per videoconferentie.

Het ontwerpbesluit heeft betrekking op het horen van een vreemdeling in een beroepsprocedure tegen een vrijheidsbenemende maatregel. Blijkens de toelichting is ervoor gekozen om de nadere eisen niet op te nemen in het Vreemdelingenbesluit 2000, maar in een op zichzelf staand besluit. Gezien de ontwikkelingen van de videoconferentie op het terrein van het strafrecht en burgerlijk recht, kan dit besluit worden omgezet in een besluit dat tevens voor deze rechtsgebieden geldt.

Om die reden heeft de Algemene Raad het besluit voorgelegd aan de Adviescommissies Vreemdelingenrecht én Strafrecht. De Algemene Raad onderschrijft de preadviezen van beide Adviescommissies, die u bijgaand aantreft, in beginsel.

De Algemene Raad sluit zich aan bij de conclusie van de Adviescommissie Vreemdelingenrecht dat de invoering van videoconferentie mede gezien de internationale ontwikkelingen een onvermijdelijke stap is. Vanwege de diverse onvolkomenheden van de bestaande systemen zou het besluit echter meer waarborgen dienen te bevatten dan het huidige concept.

Zo doet de Adviescommissie Vreemdelingenrecht praktische suggesties voor de techniek van het telehoren en over de vraag wie de orde handhaaft tijdens het horen in de gevangenis of het politiebureau. Daarnaast rijzen praktische vragen over het uitwisselen van stukken. Voorts bevelen zowel de Adviescommissie Vreemdelingenrecht als Strafrecht met kracht aan dat het besluit nader invult op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt tegen een voorgenomen beslissing van de rechtbank om videoconferentie toe te passen, en op welke wijze daarmee om dient te worden gegaan.

De Adviescommissie Vreemdelingenrecht stelt verder voor om een tweede advocaat toe te voegen voor een effectievere rechtsbijstand en om de praktijk van de videoconferentie periodiek te evalueren. De Algemene Raad merkt echter op dat de financiële en politieke realiteit hieraan in de weg lijkt te staan.

Daarnaast beoogt het besluit – althans voor het strafrecht - vast te leggen in welke gevallen en onder welke voorwaarden gebruik kan worden gemaakt van videoconferentie. De Adviescommissie Strafrecht geeft aan welk soort zaken het besluit in ieder geval zou moeten uitsluiten van toepassing van videoconferentie. Voor al deze en overige aanbevelingen verwijst de Algemene Raad u naar bijgaande adviezen.

Tot slot is de Algemene Raad u erkentelijk dat de directie Wetgeving de verdere invulling van het (strafrechtelijke) besluit wil bespreken met onder meer vertegenwoordigers van de advocatuur. Ook de Adviescommissie Vreemdelingenrecht stelt prijs op overleg voorafgaande aan de feitelijke invoering van de videoconferentie in de praktijk.

Deze brief met beide preadviezen stuur ik per gelijke post aan de minister van Vreemdelingenzaken en Integratie.

Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,


J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris



Bijlagen


PREADVIES

van de Adviescommissie Strafrecht

inzake concept besluit houdende algemene eisen
ten aanzien van het horen van personen per videoconferentie
(Besluit videoconferentie)

Inleiding

In het wetsvoorstel videoconferentie in het strafrecht, dat thans bij de Eerste Kamer in behandeling is, wordt voorgesteld een aantal nieuwe bepalingen te introduceren in het Wetboek van Strafrecht (Sr) (artikel 78a) en het Wetboek van Strafvordering (Sv) (artikel 131a). In die artikelen wordt aangegeven dat, waar in het wetboek de bevoegdheid wordt gegeven tot het horen, verhoren of ondervragen van personen, daaronder wordt begrepen het horen, verhoren of ondervragen per videoconferentie, waarbij een directe beeld- en geluidsverbinding tot stand komt tussen de betrokken personen. Dat is volgens artikel 78s lid 1 Sr en artikel 131a lid 1 Sv slechts anders in de bij algemene maatregel van bestuur te bepalen gevallen.

Daarnaast wordt in het tweede lid van beide artikelen aangegeven dat, alvorens te beslissen op de vraag of een videoconferentie zal worden gebruikt, de te horen persoon of diens raadsman en in voorkomende gevallen de officier van justitie in de gelegenheid wordt gesteld hun mening kenbaar te maken over de toepassing. Tenslotte wordt in het vierde lid van beide artikelen aangegeven dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld omtrent de eisen waaraan de techniek dient te voldoen, alsmede de controle op de naleving van die eisen.

Het onderhavige conceptbesluit beoogt een nadere uitwerking te geven aan deze voorgestelde wetsartikelen. In dit concept is thans nog slechts bepaald dat het horen per videoconferentie kan geschieden, waarbij een directe beeld en geluidsverbinding tot stand komt; dat het systeem zodanig is ingericht dat een natuurgetrouwe weergave ontstaat; dat betrokken personen met elkaar kunnen overleggen zonder dat dit voor derden hoorbaar is; dat stukken kunnen worden uitgewisseld en dat het beveiligd is tegen manipulatie (artikel 2). In het derde artikel wordt slechts het bepaalde in artikel 78a lid 2 en 131a lid 2 herhaald, namelijk dat de verdachte al dan niet via zijn raadsman zijn mening kenbaar kan maken over de toepassing van videoconferentie.

Een van de vragen die thans voorligt bij de voorbereidende commissie is of de AMvB (uiteindelijk) hetzij per bepaling van het Wetboek van Strafvordering zou moeten aangeven of videoconferentie is uitgesloten, hetzij dit per zaak of situatie zou moeten aangeven. In dit kader hecht de Adviescommissie eraan te verwijzen naar haar eerdere advies met betrekking tot de voorgestelde wetswijziging, die thans nog in behandeling is bij de Eerste Kamer. Daarin wordt erop gewezen dat het wenselijk is het gebruik de videoconferentie te beperken tot uitdrukkelijk in de wet (en derhalve niet in een AMvB) vastgelegde gevallen en onder nader te bepalen voorwaarden. Daarbij is er voorts op gewezen dat het, gelet op de tot op heden uitgevoerde experimenten,  raadzaam lijkt de videoconferentie te beperken tot het horen van verdachten in het kader van de voorlopige hechtenis in eenvoudige zaken die bij de politierechter zouden worden aangebracht.

Jeugdzaken zijn blijkens de concept toelichting bij de AMvB in ieder geval van toepassing van de videoconferentie uitgesloten. Met verwijzing naar haar eerdere advies ter zake zou naar eenzelfde uitsluiting naar het oordeel van de Adviescommissie Strafrecht in ieder geval (doch niet bij uitsluiting) moeten gelden voor alle inhoudelijke zittingen van de Meervoudige Kamer; zaken waarbij de verdachte ontkent; alsmede voor zittingen waarop getuigen en deskundigen worden gehoord, tenzij deze getuigen en deskundigen wegens verblijf in het buitenland niet tijdig kunnen verschijnen. Gelet op het eminente belang ervan verdient het voorts geen aanbeveling om een videoconferentie toe te staan bij verhoren van verdachten, alsmede raadkamerprocedures die rechtstreeks betrekking hebben op de vaststelling van burgerlijke rechten en verplichtingen, zoals in het kader van artikel 552a en 552f Sv.

De Adviescommissie Strafrecht stelde in haar preadvies ter zake van het wetsvoorstel videoconferentie in het strafrecht voorts dat, mede gelet op de voorziene splitsing in de verdediging (raadsman versus cliënt), in de wettelijke regeling van de videoconferentie dient te worden voorzien in de voorwaarde dat de verdediging instemt met die videoconferentie. De minister bleek een andere mening toegedaan. Volgens lid 2 van de beide voorgestelde bepalingen dienen de verdachte en zijn raadsman slechts in de gelegenheid te worden gesteld hun bezwaren kenbaar te maken. Een nadere uitwerking daarvan is thans in het conceptbesluit (nog) niet terug te vinden. De door de voorbereidende commissie gestelde vraag is of daar behoefte aan bestaat. Gelet op hetgeen de Adviescommissie Strafrecht daarover eerder opmerkte, strekt het naar de mening van de Adviescommissie zonder meer tot aanbeveling dat nader wordt ingevuld op welke wijze bezwaar kan worden gemaakt en op welke wijze daarmee dient te worden omgegaan. Het argument dat een dergelijke bezwaarprocedure een zekere tijdsverloop tot gevolg zal hebben, is niet overtuigend. Het gaat immers om de noodzakelijke maat van rechtsbescherming. De essentiële elementen van een dergelijke regeling bestaan er in dat in de AMvB dient te worden geregeld (a) hoe het voorgenomen besluit tot toepassing van de videoconferentie aan de verdachte en diens raadsman kenbaar dient te worden gemaakt; (b) hoe door de verdediging bezwaar kan worden gemaakt; (c) binnen welke tijdspanne dit dient te gebeuren, (d) binnen welke termijn daarop een beslissing dient te worden genomen alsmede en tenslotte (e) hoe deze beslissing tijdig aan de verdediging te kennen wordt gegeven. Tot slot dient aan de verdediging tijd te worden gegund zich op de gevolgen van de beslissing voor te bereiden. Een videoconferentie veronderstelt immers in de regel dat de raadsman een keuze moet maken over de plaats van zijn aanwezigheid: bij de cliënt of bij de overige betrokkenen (bijvoorbeeld hulpofficier van justitie, rechter-commissaris of raadkamer).

Over de vraag of de eisen van de techniek, zoals deze thans zijn neergelegd in AMvB, volstaan, matigt de Adviescommissie Strafrecht zich geen oordeel aan.

Rotterdam, 20 juni 2005

Adviescommissie Strafrecht
Mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris




Preadvies
van
de Adviescommissie Vreemdelingenrecht

ten aanzien van wetsvoorstel en bijbehorend besluiten
aangaande het horen van personen per videoconferentie


Introductie
Als commissie vreemdelingenrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten hebben we ernstige bedenkingen bij de invoering van een dergelijk systeem nu het duidelijk nog niet het stadium van de kinderschoenen is ontgroeid. Om een dergelijk systeem dan meteen los te laten op één van de meest in onze rechtstaat essentieel geachte principes: het recht om te worden gehoord, vergt niet alleen de nodige technische garanties, maar tevens een aantal flankerende maatregelen om bij dit toch als experiment te beschouwen project, de rechtswaarborgen voldoende te garanderen.

Communicatie
Communicatie tussen personen is meer dan de verbale kant. In vreemdelingenzaken komt daarbij al de handicap dat meestal met een tolk gewerkt moet worden. Weliswaar zijn de betrokken partijen, de zogenaamde ketenpartners wel gewend om hiermee te werken, maar daar blijkt ook uit dat die handicap meer tijd en energie vraagt dan een gemiddeld gesprek.

Als nu ook aan de non-verbale kant beperkingen worden ingevoerd, kan dit leiden tot een cumulatie van kleine problemen die de rechtswaarborgen ontoelaatbaar onder druk zetten. Het is dan ook van belang om hier meer nog dan in andere rechtsgebieden ruime aandacht aan te besteden. Een gemiddelde vreemdeling klaagt niet zo snel, maar juist daarom dient vanuit de advocatuur hierin actiever te worden opgetreden.

De kwaliteit van beeld en geluid dient dan ook zodanig te zijn dat niet alleen natuurgetrouw gecommuniceerd kan worden, maar dat dient zonder enige verstoring te geschieden. Alleen dat de communicatie via apparatuur verloopt mag anders zijn, maar beeld en geluid dienen zodanig te zijn aangepast, dat er geen extra hinder wordt ondervonden. De techniek is hard op weg, maar heeft die mate van perfectie nog niet bereikt. De vraag is dan ook hoeveel kan worden gemist en hoe versterken we zwakke schakels zoveel mogelijk dat de verslechtering in communicatie binnen acceptabele grenzen blijft.

De kwaliteit van beeld dient zodanig te zijn dat het wantrouwen jegens beslissen op afstand, het beslissen aan de hand van papier (bureaucratie), niet nog eens extra gevoed wordt. Juist het ene moment waarop de vreemdeling, zeker in bewaringszaken, met een onafhankelijk persoon kan communiceren, is van cruciaal belang om vertrouwen in onze rechtstaat te behouden. Hoe groter de afstand wordt, hoe lastiger het zal worden om niet tot een verdere verharding in de maatschappij te komen.

De kwaliteit van het beeld wordt derhalve in meer dan pixels, lumen en contrastratio’s uitgedrukt. Ook hetgeen in beeld wordt gebracht en de wijze waarop zijn dan van belang. Een volledig beeld van hetgeen aan de andere kant gebeurt, de mogelijkheid om te focussen op bepaalde details, dit moet over en weer zoveel als het kan mogelijk worden gemaakt,

Omdat de moderne ontwikkelingen ook op internationaal vlak niet tegen te houden zijn, is het dan ook verstandig thans te focussen hoe we dit systeem zo goed mogelijk invoeren.

Beeldkwaliteit
In de stukken wordt gesproken van natuurgetrouw. Op zich is dat een belangrijk uitgangspunt. De commissie vindt dat er echter ook voldoende nadruk moet liggen op het real-time aspect. De uitzending moet “live” en zonder enige vertraging (behalve dan de beperking door de snelheid van het licht), kunnen worden gevolgd. Wil men manipulatie voorkomen, of enige angst daartoe, dan is dat een belangrijke voorwaarde.

Bij diverse proefopstellingen bleek dat een probleem. Het bufferen van de beeldinformatie en de transmissie stuitte nogal eens op problemen. ISDN-lijnen, kabel, vaak is de capaciteit te beperkt. Dat leidt dan tot schokkerige beelden, zeker als er sprake is van beweging. Men krijgt dan als het ware hetzelfde effect als een bewakingscamera die per seconde een foto maakt. Bij het gebruik van een sterkere beeldscherpte, een hogere beeldresolutie wordt dat probleem beduidend groter. Het aantal pixels neemt exponentieel toe en de over te dragen informatie derhalve ook. De huidige normaal beschikbare en ook in de proefopstelling gehanteerde apparatuur kent duidelijke beperkingen. Als gevolg daarvan wordt de beweging die binnen die seconde plaatsheeft, niet meer geregistreerd, althans de videobuffer loopt over en men raakt informatie kwijt. Bij non-verbale communicatie, hetgeen een groot deel van communicatie uitmaakt, is dat funest. Er gaat als het ware een deel van de tekst verloren en men moet maar raden wat er precies gecommuniceerd is.

Het gebruik van snelle beeldprocessoren, goede verbindingslijnen tussen de apparatuur (firewire) en eventueel glasvezelkabels tussen de diverse locaties, kan al veel verhelpen.

Naast opname is er ook nog het afspelen van dat beeld. In een TNO-opstelling werd onder meer gekeken naar het verschil tussen projectie op een scherm en plasmaschermen. De vergelijking ging echter mank reeds enkel omdat de contrastratio en lumenopbrengst niet afgestemd was met de contrastratio en helderheid van de plasmaschermen. Op die manier kan men dat nooit goed vergelijken (appels en peren). Het turen naar een beeldscherm is daarenboven vermoeiender dan naar een groot scherm kijken.

Een factor die tijdens de diverse proeven niet goed in kaart is gebracht, is de vermoeidheid die optreedt bij de deelnemers. Met name voor de rechter die de hele dag nu naast het werken met de computer ook nog eens achter een beeldscherm moet gaan zitten om de zaken te “horen”. Nog los van het mogelijk ontbreken van afdoende afwisseling, bleek bij enkele gesprekken dat rechters het wel degelijk meer vermoeiend ervaren om via telehoren en vooral via telepleiten een zaak te moeten “horen”.

Als de waarneming van de rechter door vermoeidheid afneemt, verliest men ook kwaliteit. Er moet dus gewerkt worden aan compensatie voor dat probleem. Zulks zou bijvoorbeeld kunnen door de “workload” op dit aspect aan te passen. Een positieve kant van transportproblemen is juist dat de rechter (en griffier) ook wat vaker een onverwachte pauze krijgen.

Een goede kwaliteit van het beeld, zowel bij opname, bij doorgifte, als bij bekijken is dan ook van belang. Hieraan zijn echter flinke kosten verbonden en de commissie betwijfelt of dat uiteindelijk budgetneutraal kan geschieden. De kosten van met name projectie, maar ook plasmaschermen zijn ondanks scherpe prijsdalingen de afgelopen twee jaar, nog steeds aan de hoge kant. Daarenboven moet er het nodige aan de infrastructuur worden aangepast (glasvezel, firewire), nog los van alle andere aanbevelingen en reeds geplande maatregelen, die het nodige aan kosten met zich zullen meebrengen. De marge in de toelichting op artikel 2, lid 1, sub a “zonder noemenswaardige vertraging” wordt te ruim en te vaag geacht.

Beeldcontrole
In een normale situatie kan de vreemdeling de gehele rechtszaal overzien. Hij kan met eigen ogen verifiëren wie in de zaal aanwezig is en bij vreemde geluiden kan hij zichzelf ervan vergewissen dat niet iemand van zijn Ambassade of anderszins aanwezig is.

Die situatie moet zoveel mogelijk ook bij videoconferentie worden gerealiseerd. Dat kan door een camera een totaalbeeld te laten geven. Dat kan permanent, dan wel via een eenvoudige schakeling op verzoek worden weergegeven. Daarenboven moet het mogelijk worden gemaakt om een van op afstand te besturen camera te hanteren. De techniek laat het toe om middels bijvoorbeeld een joystick de camera te draaien naar de hoek die je wil bekijken. Ook kan men dan desgewenst inzoomen.

Met de voorgaande technische aanpassingen ten aanzien van de proefopstellingen, waarbij men nagenoeg alleen met statische cameraposities heeft gewerkt, kan goed tegemoet worden gekomen aan deze punten. Voorwaarde is dus dat niet alleen de rechter, maar iedere deelnemer die mogelijkheid krijgt, waarbij in ieder geval de vreemdeling de meest vergaande opties moet hebben.

Dat dit de nodige kosten met zich meebrengt, is evident. De voorwaarde dat de vreemdeling niet alleen een natuurgetrouw maar ook een “live” en volledig beeld krijgt, is naar onze mening echter essentieel en onontbeerlijk.

Ordecontrole
In principe bepaalt de rechter de orde in de zittingszaal. Bij videoconferentie is het de vraag wie de orde in bijvoorbeeld de gevangenis of het politiebureau dient te bewaken.

Het lijkt mogelijk vanzelfsprekend dat de Rechter de regie in handen krijgt, maar net zo logisch is het dat de directeur van het Huis van Bewaring de controle heeft over zijn personeel, net als in het politiebureau dat door de korpschef dient te geschieden,

De commissie is van mening dat de Rechter ook op de plaats waar de vreemdeling zit, de orde moet bewaken. De zaal of ruimte waar de vreemdeling tijdens de videoconferentie zit, dient dan (tijdelijk) als verlengde te worden gezien van de rechtszaal. De Rechter moet derhalve het aldaar aanwezige personeel ook dezelfde instructies kunnen geven als thans aan de griffier, gerechtsdeurwaarder en bodes. In het huidige voorstel is hierover niets opgenomen.

Flankerende maatregelen
Omdat de commissie meent dat de techniek nog niet ver genoeg gevorderd is om budgetneutraal over te gaan tot videoconferentie, menen wij dat als wel tot invoering wordt overgegaan er minstens andere flankerende maatregelen genomen moeten worden om de rechtswaarborgen beter in te vullen.

1) Een tweede advocaat: Zo kan een tweede advocaat worden aangeduid, om aan de andere kant het proces te bewaken en tevens bijstand te verlenen. Bij het pilot-project zoals dat in Den Bosch is uitgevoerd, werd wel een procesbewaker aangeduid, maar die kreeg slechts tot taak te monitoren. Voor een effectieve rechtsbijstand wordt zolang niet alles proefondervindelijk zijn kwaliteit en waarborgen heeft bewezen het noodzakelijk geacht dat voor die procedures een tweede advocaat wordt toegevoegd. Op die manier is er een advocaat die vertrouwelijk met de vreemdeling kan overleggen en is er een advocaat die rechtstreeks kan communiceren met de Rechter.

Men zou dan kunnen denken aan een advocaat die (afhankelijk van de locatie waar de reeds toegevoegde advocaat gevestigd is) ofwel nabij de Rechtbank gelokaliseerd is, danwel nabij de plaats waar de vreemdeling in bewaring is geplaatst. Het één en ander overigens in nauwe afstemming met de principale advocaat, aangezien die met de tweede advocaat dient samen te werken. Zonodig kan de keuze van een ondersteunend advocaat aan de principaal worden overgelaten. Dit vergt wel een aanpassing in de Wet op de Rechtsbijstand, maar gedacht kan worden aan een situatie zoals met een procureur, overname of anderszins, waarvoor ook een extra vergoeding beschikbaar is.

2) Een periodieke evaluatie: Naast de voornoemde waarborg ter zitting, zal ook een degelijke en diepgaande periodieke evaluatie gehouden moeten worden. Hierbij dienen alle betrokken partijen te worden bevraagd, dus ook de vreemdelingen. De resultaten moeten ook voor de advocatuur geheel toegankelijk zijn, dus niet slechts de samenvattende rapporten, maar ook het bronmateriaal, al dan niet geanonimiseerd. Die evaluatie dient veel feitelijker te zijn dan die tijdens de pilots zijn gehouden. Men moet trachten objectief vast te stellen hoeveel informatie verloren gaat en of dat binnen de marges van fatsoenlijke rechtswaarborgen valt. De tot heden gehouden enquêtes hebben vooral betrekking tot hoe men het systeem ervaart.

3) Voorbereiding: Hier zal goed moet worden uitgewerkt hoe men dient te handelen met artikel 3 lid 1 van het ontwerp besluit. De Rechtbank besluit of gebruik zal worden gemaakt van videoconferentie, maar wanneer? Wellicht dat dit meteen bij de oproep/uitnodiging dient te geschieden. Hoeveel tijd krijgt de vreemdeling en diens advocaat om daarop te reageren, zodat de Rechtbank eventueel haar mening kan herzien. Hoeveel tijd is er voor de advocaat dan nog over om eventuele voorbereidende maatregelen te nemen? Ook de vreemdeling dient zich op de zitting te kunnen voorbereiden. Zeker indien een tweede advocaat een deel van het proces moet kunnen volgen, dient die ook vooraf in overleg te kunnen treden. De beschikbaarheid is realiseerbaar, bijvoorbeeld op basis van een piketregeling, maar ook nu wringt het vaak met die piketregeling, als een week piket wordt gehouden… Een advocaat krijgt dan zijn zittingen ook weer gespreid in de week erna of nog later en dat wordt heel wat plannen, zeker als in één zaak dan weer wel en in een andere zaak weer niet videoconferentie wordt gebruikt en de locaties “to be” toenemen. Dit legt een grote wissel op de tijd van de advocaat uit de toch al als schaars aan te merken beschikbaarheid.

4) Praktische maatregelen: De toegepaste techniek is zijn tijd, zeker binnen de rechtswereld, erg vooruit. Daar waar nog veel met post en fax wordt gewerkt, slechts een fractie van de communicatie verloopt per e-mail, veel is nog niet gedigitaliseerd, zal het niet eenvoudig zijn om ook voor het uitwisselen van documenten ter zitting een oplossing te vinden. Wat gebeurt er met documenten die ter zitting worden getoond? Artikel 2 lid 1 sub c en de toelichting indiceren dat dit per fax kan. De Afdeling Bestuursrechtspraak heeft echter al uitgemaakt dat een fax niet op echtheid kan en hoeft te worden onderzocht. Hoe zit dat met de waarde van stukken die zo niet in origineel onder ogen van de behandelend rechter komen? Is de handtekening van de advocaat ter legalisatie alsnog voldoende of moeten er nieuwe methoden worden ontwikkeld? De stukken gaan immers wel onderdeel uitmaken van een procesdossier.

Conclusie
Videoconferentie is niet tegen te houden. Dat kan en mag ook niet de bedoeling zijn. Wel moet het invoeren van moderne middelen in de pas lopen met de feitelijke mogelijkheden. Daarenboven moet bij cruciale onderdelen van ons rechtstelsel voldoende waarborgen worden afgegeven, waarborgen die nu in het voorstel en de toelichting ontbreken.

De commissie kan zich niet onvoorwaardelijk scharen achter het huidige voorstel. De commissie ziet graag dat diverse kwaliteitscriteria feitelijker worden ingevuld. Iedere marge die nu in het voorstel is opgenomen zou bij de kostenafweging kunnen leiden tot benadeling van de rechtspositie van de vreemdeling.

De commissie ziet verder dat het geheel ook wetenschappelijk wordt begeleid, niet alleen wat de techniek betreft, maar ook door communicatiedeskundigen. Zij kunnen dan tevens de diepgaandere evaluatie houden zodat snel goed in beeld gebracht wordt welke punten verbetering behoeven.

De commissie spreekt verder de hoop uit dat de diverse suggesties zoals in dit advies opgenomen ter harte zullen worden genomen en dat dit een bijdrage kan leveren aan een goede bewaking van de kwaliteit van ons rechtssysteem.

De commissie hoopt tot slot dat voordat tot daadwerkelijke invoering wordt overgegaan en nadat is beslist over de diverse suggesties, met de advocatuur in overleg wordt getreden voor de uiteindelijke invoering in de praktijk. Welke maatregelen er ook worden genomen, slechts met een goede afstemming en samenwerking kan videoconferentie een succes worden.

23 juni 2005
Wetgevingsadviescommissie Vreemdelingenrecht
van de Nederlandse Orde van Advocaten

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.