Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 20 mei 2005
Uw kenmerk: 5347237/05/6
Doorkiesnummer:  070-335 35 13
Faxnummer:  070-335 35 32
E-mail:  a.hoevers@advocatenorde.nl
Dossiernummer:  3.1.1/14

Wetsvoorstel implementatie kaderbesluit illegale drugshandel


Mijnheer de Minister,


Bij brief van 19 april 2005 vroeg u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het concept-wetsvoorstel implementatie kaderbesluit illegale drugshandel.

De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd een pre-advies hierover op te stellen. Dit advies treft u bijgaand aan. De Algemene Raad onderschrijft het advies van de Adviescommissie.


Met de meeste hoogachting,
namens de Algemene Raad,



J.J.H. Suyver,
algemeen secretaris




Bijlage


PREADVIES

van

de Adviescommissie Strafrecht

inzake

Implementatie van het Kaderbesluit nr. 2004/757/JBZ van de Raad van de Europese Unie van 25 oktober 2004 betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van de illegale drugshandel (PbEU L 325)

Zoals in de MvT wordt aangegeven is de strekking van dit wetsvoorstel beperkt. Nederland loopt in de Europese pas waar het de hard drugs betreft (in de termen van Opiumwet betreft dat stoffen vermeld op Lijst I). Het voorstel behelst slechts wetswijzigingen die zien op de strafmaxima in de sfeer van de soft drugs, afgezien van het voorstel om in artikel 2, onder B, het bestanddeel ‘telen’ in te voegen. Dat is evenwel slechts een verduidelijking, en inhoudelijk gezien geen nieuwe strafbaarstelling. De Adviescommissie Strafrecht kan met deze verduidelijking instemmen.

De adviescommissie waardeert het positief dat de regering erin is geslaagd om het Nederlandse vervolgingsbeleid inzake soft drugs buiten schot te houden. Wel vraagt zij aandacht voor de laatste ontwikkelingen in de nationale en internationale discussie over de legalisering van het telen van cannabisproducten. Onlangs verklaarde de Europese commissaris Frattini dat het de lidstaten vrij staat hiertoe over te gaan. De Tweede Kamer heeft zich in meerderheid daarachter geschaard. Met name door lokale bestuurders, die de nadelige gevolgen van het huidige beleid aan den lijve ervaren, wordt al langer gepleit voor de legalisering van de ‘achterdeur’ van de coffeeshops. Tegen die achtergrond bezien loopt dit wetsvoorstel achter de feiten aan. De Adviescommissie Strafrecht beseft uiteraard dat implementatie onontkoombaar is, maar zou het toejuichen wanneer de behandeling ervan in het parlement een extra aanleiding zou vormen om een huidige soft drugs beleid nog eens kritisch te bezien. De defensieve opstelling waarvan de MvT getuigt lijkt langzamerhand plaats te kunnen maken voor een meer assertieve opstelling binnen de EU op dit punt.

Het Kaderbesluit verplicht met betrekking tot soft drugs (Lijst II) tot invoering van een strafmaximum van tenminste 5 tot 10 jaren. Dat betekent voor Nederland enkele forse verhogingen, omdat de huidige maxima 2 respectievelijk 4 jaar bedragen (het laatste geldt voor het beroeps- of bedrijfsmatig opereren). Voorts moet op grond van het Kaderbesluit het bestanddeel ‘grote hoeveelheid’ worden ingevoerd. Zoals de MvT terecht betoogt is dat geen verbetering.

Bij de invulling van dit criterium zoekt de MvT aansluiting bij de bovengrens die wordt gehanteerd bij de gedoogde maximale handelsvoorraad van coffeeshops (500 gram) respectievelijk bij de geldende Richtlijn voor Strafvordering met betrekking tot de teelt (meer dan 200 planten geldt als grootschalige teelt). Naar de mening van de Adviescommissie Strafrecht wordt aldus de lat bepaald laag gelegd, gelet op de aanzienlijke verhoging van de maximumstraffen.

De voorgestelde verhoging naar 6 jaar en de argumentatie daarvoor spreekt de Adviescommissie Strafrecht niet aan. Waarom de ‘schade’ niet beperkt tot het laagste toegestane niveau van 5 jaar? De in de MvT gemaakte vergelijking met delicten als opruiing is toch niet dwingend? Opruiing en verduistering van staat kunnen overigens onder omstandigheden minstens even ernstig zijn als de hier bedoelde overtredingen van de Opiumwet. De MvT laat doorschemeren dat ons land niet zit te springen om de strafverhogingen. Zij worden zuinigjes ‘aanvaardbaar’ genoemd. Dat is wat anders dan ‘noodzakelijk’. Dit zo zijnde is het beter niet verder te gaan dan waartoe de Kaderrichtlijn verplicht.

Tenslotte wordt voorgesteld in de Opiumwet een bijzondere regeling voor de criminele organisatie op te nemen (art. 11a) die leidt tot een verhoging van de maximumstraffen voor alle Opiumwetdelicten. Ook daarmee is de regering kennelijk niet blij, evenmin als de Adviescommissie Strafrecht. Er ontstaat aldus een nogal willekeurig verschil tussen Opiumwetdelicten en andere misdrijven, die even ernstig kunnen zijn. Niettemin kan de Adviescommissie Strafrecht instemmen met de motieven van de regering. Aanpassing van de maxima in art. 140 Sr zou een veel bredere werking hebben, en daardoor inderdaad disproportioneel zijn. Wijziging van de Opiumwet is dan het geringste kwaad.

De Adviescommissie Strafrecht juicht het toe dat de regering aandacht zal vragen voor de samenhang tussen het kaderbesluit en andere kaderbesluiten die bepalingen over criminele organisaties bevatten. Een dergelijke alerte opstelling is hard nodig, omdat de EU onderhandelingen, zoals dit concept wetsvoorstel helaas illustreert, niet garant staan voor verbeteringen van het nationale strafrecht.


Adviescommissie Strafrecht
Mr M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

18 mei 2005

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.