Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

Van:                 Heck, Corrie
Verzonden:         maandag 18 juli 2005 11:52
Aan:                 'cie.fin@tk.parlement.nl'
Onderwerp:         wetsvoorstel 28985, Wmz
 
Zeer geachte dames en heren,
 
Hierbij zend ik u een advies van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag en de Nota van Wijziging met betrekking tot het Wetsvoorstel voor de Wet melding zeggenschap en kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen (TK 28985).
 
Wij verzoeken u de inhoud van het advies bij de plenaire behandeling van het wetsvoorstel te betrekken.
 
Met dank voor uw aandacht en vriendelijke groet,
 
Corrie Heck,
secretaris Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht
 
mr. C. Heck-Vink
Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
Postbus 16020
2500 BA Den Haag
Tel. 31 (0)70 3307153
Fax 31 (0)70 3624568

               

Advies
van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht
van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie
naar aanleiding van de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag en de Nota van Wijziging met betrekking tot het Wetsvoorstel voor de Wet melding zeggenschap
en
kapitaalbelang in ter beurze genoteerde vennootschappen (TK 28 985)


Inleiding

De Gecombineerde Commissie heeft bij twee eerdere gelegenheden over dit wetsvoorstel geadviseerd (8 oktober 2003 en 9 december 2004). De Gecombineerde Commissie vindt in de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag aanleiding nog een beperkt aantal opmerkingen te maken.

Artikel 9

Ondanks de wijzigingen die bij de Tweede Nota van Wijziging in het wetsvoorstel zijn aangebracht blijven bij de Gecombineerde Commissie vragen bestaan met betrekking tot het doel en de wenselijkheid van artikel 9. De Memorie van Toelichting (p.2 e.v.) motiveerde de invoering van een periodieke meldingsplicht door te wijzen op (i) de mogelijkheid dat substantiële deelnemingen bandbreedtes over- of onderschrijden zonder dat de houders van deze substantiële deelnemingen dit hoeven te melden, (ii) de mogelijkheid bestond dat een deelneming volledig is geliquideerd zonder dat deze voor Wmz-doeleinden is afgemeld en (iii) Wmz-meldingen soms zijn achterhaald omdat de noemergegevens sinds het doen van de Wmz-melding blijken te zijn veranderd. De Gecombineerde Commissie heeft artikel 9 in het licht van deze voorbeelden begrepen als een middel om de gevolgen van een “passieve” over- of onderschrijding van en bandbreedte te ondervangen.

De Nota naar aanleiding van het Nader Verslag stelt dat het wenselijk is artikel 9 in een “afgeslankte” vorm te handhaven om de gevolgen van een omzetting van een potentieel belang in een reëel belang of omgekeerd dan wel de omwisseling van certificaten van aandelen in aandelen of omgekeerd te ondervangen. In deze gevallen is geen sprake van een “passieve” gebeurtenis maar is steeds een actief handelen van de houder van de betrokken effecten vereist. De Gecombineerde Commissie onderkent dat het gewijzigde artikel 9 deze rol kan vervullen. De Gecombineerde Commissie vraagt zich echter wel af of het gelet op de transparantie die het wetsvoorstel nastreeft, niet meer voor de hand ligt in deze gevallen in een meldingsverplichting te voorzien kort na het tijdstip dat de betrokken mutatie zich heeft voorgedaan in plaats van de aanvulling van het register in verband met deze feiten pas na het einde van het kalenderjaar te laten plaatsvinden.

Overigens vraagt de Gecombineerde Commissie zich af of het, zoals de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag veronderstelt, wel mogelijk is een reëel belang om te zetten in een potentieel belang. Bij de omzetting van een potentieel belang in een reëel belang zoals het geval is bij de uitoefening van een optie of een conversierecht, gaat het immers om een rechtshandeling die naar haar aard geen spiegelbeeldige rechtsfiguur kent.

Semi open-end en semi closed-end beleggingsmaatschappijen

In haar advies van 9 december 2004 heeft de Gecombineerde Commissie zich afgevraagd of een semi open-end beleggingsmaatschappij hetzelfde is als een semi closed-end beleggingsmaatschappij. Deze vraag was enigszins filosofisch van aard zoals de vraag naar het verschil tussen een half vol en een half leeg glas. De Nota naar aanleiding van het Nader Verslag wijst naar aanleiding van deze vraag op de bij de Eerste Nota van Wijziging in artikel 1 lid 2 van het voorstel aangebrachte wijziging.

Voor de Gecombineerde Commissie blijft ongeacht de wijziging in artikel 1 lid 2 van het wetsvoorstel de vraag onbeantwoord of een semi open beleggingsmaatschappij geacht kan worden niet van het (semi) closed-end type te zijn en of op grond van de Transparantierichtlijn de nationale wetgever zoals bij de Eerste Nota van wijziging is gebeurd, deze wel buiten het bereik van de meldingsregeling kan plaatsen. Bij volledige open-end beleggingsmaatschappijen rijst deze vraag vanzelfsprekend niet.

Meldingsplicht voor uitgevende instellingen terzake van het toekennen van rechten tot het nemen van aandelen

Het staat de wetgever vanzelfsprekend vrij een dergelijke verplichting niet in deze wet op te nemen. De Gecombineerde Commissie heeft echter wel moeite met de in de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag daarvoor vermelde reden: “Een dergelijke verplichting is ook niet opgenomen in de richtlijn noch bestaat deze in de Wmz 1996, waardoor het opnemen van een dergelijke verplichting in dit wetsvoorstel een nieuwe administratieve verplichting voor uitgevende instellingen zou betekenen.”  Deze toelichting gaat voorbij aan het feit dat niet alleen op grond van artikel 2:96, lid 5, jo artikel 2:96, lid 4, BW voor uitgevende instellingen thans reeds de verplichting bestaat opgave van de toekenning van rechten tot het nemen van aandelen aan het Handelsregister te doen maar ook aan het feit dat melding aan de AFM ook nu al op grond van artikel 46b van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 is vereist. Het opnemen van een verplichting tot melding voor een uitgevende instelling in de Wmz zou dus niet leiden tot nieuwe administratieve lasten maar tot een vermindering van de bestaande administratieve lasten er van uitgaande dat, zoals het wetsvoorstel ook voor de uitgifte van aandelen doet, melding bij de AFM op grond van de Wmz volstaat en de AFM deze doorleidt naar het Handelsregister ( het “one stop shop”-principe). De Gecombineerde Commissie meent dat een dergelijke eenvormigheid tevens zal bevorderen dat ook de gegevens in het Handelsregister waar het gaat om door een uitgevende instelling toegekende rechten tot het nemen van aandelen vollediger zullen zijn dan thans het geval is.

Met medewerking van de uitgevende instelling uitgegeven certificaten van aandelen

Bij de beantwoording van naar aanleiding van artikel 3 door leden van de CDA-fractie gestelde vragen stelt de Nota naar aanleiding van het Nader Verslag dat de uitgevende instelling van een uitgifte of intrekking van met haar medewerking uitgegeven certificaten, gezien deze medewerking per definitie daarvan op de hoogte is.

De Gecombineerde Commissie meent dat deze benadering niet geheel juist is. De medewerking van de uitgevende instelling ziet op het in het leven roepen van de mogelijkheid tot certificering. Dit betekent echter niet dat de uitgevende instelling in alle gevallen bij de intrekking van certificaten tegen de afgifte door het administratiekantoor op basis van de administratievoorwaarden van een aantal aandelen gelijk aan het aantal ingetrokken certificaten (“royement”) c.q. bij de uitgifte op grond van de administratievoorwaarden door het administratiekantoor van certificaten tegenover aan het administratiekantoor (“certificering”) geleverde aandelen betrokken is. Deze kunnen buiten mede weten en zonder medewerking van de uitgevende instelling plaatsvinden.

Den Haag, 18 juli 2005.

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.