Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

       

Reactie

van de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht

van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie

naar aanleiding van de Consultatie in het kader van de totstandkoming van de Wft omtrent de civielrechtelijke consequenties van handelen in strijd met de Wft


Algemene opmerkingen

De Gecombineerde Commissie deelt het uitgangspunt, zoals dat in het consultatiedocument tot uitdrukking komt, dat het zowel vanuit civielrechtelijk en effectenrechtelijk oogpunt als ook vanuit rechtseconomisch  oogpunt ongewenst is indien onduidelijk is of rechtshandelingen in strijd met wettelijke bepalingen tot nietigheid of vernietigbaarheid leiden. Dit geldt a fortiori voor gevallen waarin niet van te voren duidelijk is dat een bepaalde rechtshandeling strijdig is met een wettelijke bepaling.

Nietigheid of vernietigbaarheid van rechtshandelingen op grond van strijd met de Wft (Deze consultatie heeft alleen betrekking op de Wft. De Gecombineerde Commissie meent dat het in het algemeen wenselijk is dat bij het tot stand brengen van wetgeving wordt stil gestaan bij de vraag in hoeverre civielrechtelijke handelingen in strijd met de regeling tot nietigheid of vernietigbaarheid van die rechtshandelingen moeten leiden. De in het consultatiedocument en de daaraan ten grondslag liggende studie geformuleerde uitgangspunten bieden daarvoor een goede basis.) zou, naar het oordeel van de Gecombineerde Commissie, zo veel mogelijk dienen te worden beperkt. Deze rechtsgevolgen zouden alleen aan met de Wft strijdige rechtshandelingen verbonden mogen worden in duidelijke, in de wet omschreven, gevallen. Dit bevordert de rechtszekerheid en voorkomt een strategisch beroep (Het Tilec-rapport wijst daarnaast op de mogelijkheid dat partijen zouden kunnen besluiten “strategisch” te contracteren door, wetende dat een door hen te verrichten rechtshandeling vernietigbaar is, deze aan te gaan om indien de transactie tot verlies leidt, deze alsnog te vernietigen of de vernietiging te vorderen. De Gecombineerde Commissie denkt dat dat risico op zichzelf klein is.) op nietigheid of het vorderen van vernietiging om daarmee een oneigenlijk voordeel te realiseren. Ook voorkomt het een onevenredige belasting van de rechterlijke macht De civielrechtelijk sanctie op handelen in strijd met de Wft zou daarbij beperkt moeten blijven tot gevallen waarin dit geen rechtsgevolgen heeft voor andere door de betrokken partijen met derden te goeder trouw verrichte rechtshandelingen. Indien een vernietiging dergelijke gevolgen wel zou hebben, kunnen onwenselijke cascadeeffecten ontstaan.

De Gecombineerde Commissie deelt het uitgangspunt van het consultatiedocument dat andere civielrechtelijke instrumenten dan nietigheid of vernietigbaarheid in de gevallen dat de wet die gevolgen niet verbindt aan handelen in strijd met de Wft de rechter de mogelijkheid bieden of moeten bieden om, gelet op de omstandigheden van het geval, een passende remedie te vinden. De Gecombineerde Commissie meent daarbij dat het wenselijk is bij de totstandkoming van de Wft tot uitdrukking te brengen dat dit uitgangspunt, zoals ook blijkt uit de toelichting op artikel 6a Wte 1995, ook aan de bestaande wetgeving ten grondslag ligt om op die wijze de rechter bij de toepassing van de thans bestaande regelgeving een aanvullend richtsnoer te bieden.

Het consultatiedocument stelt (Punt 4, tweede alinea.) dat “overtreding van de Wft onrechtmatig [is] en [..] derhalve een goede grond [biedt] voor een actie uit onrechtmatige daad”. De Gecombineerde Commissie wijst er op dat juist omdat veel in de Wft neer te leggen regels primair of mede andere doeleinden hebben dan de bescherming van individuele rechtssubjecten de vraag rijst in hoeverre bepaalde in de Wft neer te leggen verbodsbepalingen “strekken tot bescherming tegen de schade zoals de benadeelde heeft geleden” (de “relativiteitseis”). (Artikel 6:163 BW.) Wanneer ten aanzien van overtredingen van de Wft wordt bepaald dat die niet leiden tot nietigheid of vernietigbaarheid, kan de vraag rijzen of en in hoeverre sprake is van onrechtmatigheid jegens de betrokken partij en op grond van de betrokken inbreuken op de Wft aanspraak bestaat op schadevergoeding. De Gecombineerde Commissie meent dat het wenselijk is dat de wetgever bij het tot stand brengen van de Wft niet alleen een uitspraak doet over de vraag voor welke inbreuken op de Wft de sanctie nietigheid of vernietigbaarheid is, maar ook over de vraag in hoeverre inbreuken ook tegenover derden te goeder trouw onrechtmatig zijn c.q. tot schadeplichtigheid leiden. De uitgangspunten van het consultatiedocument brengen mee dat ook in dit opzicht zo veel mogelijk naar duidelijkheid wordt gestreefd.

De Gecombineerde Commissie sluit niet uit dat volstaan kan worden met het vaststellen in de parlementaire geschiedenis dat handelen in strijd met bepalingen uit de Wft die de strekking hebben wederpartijen van de betreffende financiële onderneming te beschermen 1) in alle gevallen (ook) onrechtmatig is tegenover de wederpartijen en latere gelaedeerden waarmee in strijd met de Wft gehandeld is, en 2) dat een dergelijke wederpartij binnen de algemene regels zoals die voor het recht op schadevergoeding gelden aanspraak kan maken op vergoeding van de door hem geleden schade. Tot die algemene regels behoren onder meer de causaliteitsvraag en dat, in voorkomende gevallen, rekening gehouden moet worden met de eigen schuld van degene die de schade heeft geleden. Een voorbeeld van dit laatste zou de wederpartij kunnen zijn die wetende dat een rechtshandeling strijdig is met de Wft toch aan de totstandkoming daarvan meewerkt.

Op grond van deze algemene overwegingen beantwoordt de Gecombineerde Commissie de vragen in het consultatiedocument als volgt:

Vraag 1
De Gecombineerde Commissie meent dat duidelijkheid verschaft dient te worden over de toepassing van artikel 3:40 BW op in de Wft neergelegde normen.

Vraag 2
De Wft zou in het algemeen niet de strekking moeten hebben om de geldigheid van ermee strijdige rechtshandelingen aan te tasten. Handelen in strijd met de Wft zou niet per se aangemerkt moeten worden als een handelen in strijd met de openbare orde/goede zeden op grond waarvan, met toepassing van artikel 3:40 lid 1 BW, de betrokken rechtshandeling aangetast kan worden. De Gecombineerde Commissie tekent hierbij aan dat, op grond van andere rechtsbeginselen bij handelingen in strijd met de openbare orde/goede zeden nietigheid van de betrokken rechtshandelingen aan de orde kan zijn.

Vraag 3
De Gecombineerde Commissie steunt de rechtseconomische analyse van Tilec en de daaruit voortvloeiende beperkte gevallen waarin nietigheid/vernietigbaarheid aan de orde zou moeten zijn.

Vraag 4
De Gecombineerde Commissie steunt de in het consultatiedocument gekozen uitgangspunten. De Gecombineerde Commissie meent dat de algemene beginselen van het bewijsrecht in voldoende mate de mogelijkheid bieden om te voorkomen dat de bewijslast voor cliënten/consumenten in onevenredige mate wordt verzwaard. Ook onder de bestaande wetgeving zal in de gevallen dat op grond van onrechtmatig handelen een vordering wordt ingesteld door de eisende partij het verband tussen de schade en de overtreding van de Wft (de onrechtmatige daad) moeten worden aangetoond.

Vraag 5
De Gecombineerde Commissie verwijst naar haar algemene opmerkingen.


Den Haag, 22 augustus 2005

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.