Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT



Ministerie van Justitie
Directie Wetgeving
sector Privaatrecht
t.a.v. de heer mr. M.J.H. Langendoen
Postbus 20301
2500 EH Den Haag


       
Den Haag, 6 april 2005


Uw kenmerk:        5332642/05/6, uw brief van 27 januari 2005
Onderwerp:           voorstel tot herziening van de Tweede Richtlijn


Geachte heer Langendoen,

De Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht van de Nederlandse Orde van Advocaten en de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie heeft aan de KNB advies uitgebracht in verband met uw adviesaanvraag van 27 januari jl.

De KNB heeft zich achter de inhoud van dit advies gesteld waarna het door mij op 23 maart jl. per e-mail aan u werd toegezonden.

Hierbij ontvangt u dit advies alsnog per gewone post.

Met vriendelijke groet,


C. Heck-Vink,
secretaris

Postbus 16020, 2500 BA Den Haag
telefoonnummer: 070-3307153/139
faxnummer: 070-3624568
c.heck@knb.nl




 
GECOMBINEERDE COMMISSIE VENNOOTSCHAPSRECHT

van de

Nederlandse Orde van Advocaten

en de

Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie


ADVIES
OVER HET ONTWERP WIJZIGING TWEEDE RICHTLIJN

Het Ministerie van Justitie heeft aan de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie ("KNB") gevraagd om te adviseren over het voorstel voor een richtlijn van het Europese Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 77/91/EEG van de Raad - de Tweede Richtlijn- met betrekking tot de oprichting van de naamloze vennootschap alsook de instandhouding en wijziging van haar kapitaal (Ref. voorstel 2004/0256 (COD) (het "Voorstel"). De KNB heeft aan haar vaste adviescommissie, de Gecombineerde Commissie Vennootschapsrecht (de "Gecombineerde Commissie") gevraagd haar omtrent het Voorstel te adviseren. Dit advies treft u hierbij aan.

Alvorens op de specifieke bepalingen van het Voorstel in te gaan wil de Gecombineerde Commissie stilstaan bij de achtergronden die tot het Voorstel hebben geleid.

Indien een jurisdictie de mogelijkheid biedt om rechtspersonen te gebruiken met beperkte aansprakelijkheid, komt onmiddellijk de vraag aan de orde hoe deze beperkte aansprakelijkheid van oprichters en aandeelhouders zich verhoudt tot de bescherming van crediteuren. Binnen de EG is, in ieder geval voor de vorm van de naamloze vennootschap, gekozen om de lidstaten te verplichten bepaalde regels in de wet op te nemen die ertoe zouden moeten dienen om crediteuren van de naamloze vennootschap te beschermen. Daarnaast zouden deze regels ook de belangen van de aandeelhouders ten aanzien van de onderlinge gelijke behandeling dienen te beschermen.
Na de implementatie van de regels van de Tweede Richtlijn in de nationale wetten en na de toepassing van deze regels in de praktijk werd op verschillende punten kritiek geuit. De regels van kapitaalbescherming beloven bij toepassing een bescherming, welke belofte in de praktijk niet altijd waar te maken bleek te zijn. Daarnaast bleken sommige regels onnodig belastend en schoten zij bij gebruik hun doel voorbij. In september 1999 heeft de "Company Law Slim Working Group" in een rapport aanbevelingen gedaan om de Eerste en Tweede Richtlijn vennootschapsrecht te vereenvoudigen. De Slim Working Group gaf in haar rapport kort en bondig aan tot welke onnodige knelpunten de Tweede Richtlijn heeft geleid en deed suggesties voor wijzigingen.

Het SLIM rapport heeft als uitgangspunt gediend voor het onderdeel "Capital Formation and Maintenance" van het rapport van de High Level Group of Company Law Experts dat in november 2002 verscheen onder voorzitterschap van Prof. Mr. Jaap Winter. Hoewel het rapport van de High Level Group een veel ruimere strekking heeft – ook andere aspecten van ontwikkelingen in het vennootschapsrecht worden behandeld –geeft het rapport in hoofdstuk IV een helder beeld van de ontwikkelingen binnen Europa op het gebied van de kapitaalbescherming en meer in het bijzonder ook van de zienswijze van de personen die met de kapitaalbescherming in de praktijk te maken hebben.

In het rapport wordt onder andere de functie van de verschillende onderdelen van de kapitaalbescherming omschreven die onder de loep dienen te worden genomen. Deze onderdelen zijn:
-        het minimum kapitaal;
-        de nominale waarde van aandelen;
-        de vereisten rondom het bijeenbrengen van kapitaal;
-        voorkeursrecht bij uitgifte;
-        kapitaalvermindering;
-        verkrijging door de vennootschap van eigen aandelen;
-        "financial assistance";
-        verplichte "terugtrekking" van aandelen indien een andere aandeelhouder 90% van het kapitaal houdt.

Daarnaast suggereert de High Level Group de vereisten rondom het bijeenhouden van kapitaal, met name rondom uitkeringen aan aandeelhouders, aan te passen door te kiezen voor een geheel ander systeem met betrekking tot de bepaling of een uitkering is toegestaan.

In het Voorstel (19.10.2004 COM (2004) 730 final 2004/0256 (COD) wordt verwezen naar de bovengenoemde rapporten. De Gecombineerde Commissie wil daarbij de volgende kanttekeningen maken. Ten eerste deed de volle naam van de SLIM werkgroep, Simplification Legislation Internal Markets, vermoeden dat men in Europees verband als doelstelling had de regels van de Tweede Richtlijn te vereenvoudigen. Verschillende punten die in het hiernavolgende behandeld zullen worden, doen echter het tegengestelde vrezen. De wijzigingen van de Tweede Richtlijn zoals weergegeven in het Voorstel zijn qua strekking minder eenvoudig dan de wijzigingen die zijn voorgesteld door de SLIM Group. In dit verband dient flexibilisering niet verward te worden met vereenvoudiging en zullen sommige elementen van het Voorstel weliswaar tot meer keuzemogelijkheden leiden, maar, gezien alle extra regels die daarbij gesteld worden, ook tot meer formaliteiten en onduidelijkheden. Daar harmonisering van wetgeving als één van de grondbeginselen van het Europese recht geldt, doch enkele bepalingen van het Voorstel juist tot nationale uitleg zullen nopen, meent de Gecombineerde Commissie dat het Voorstel zijn doel voorbij zal schieten.

Ten tweede vindt de Gecombineerde Commissie het jammer dat in het Voorstel gekozen is om slechts enkele van de voorstellen van het rapport van de High Level Group over te nemen. De voorgestelde wijzigingen hebben met name betrekking op de waardering van de inbreng op aandelen anders dan in geld, de inkoop van eigen aandelen, financial assistance, het beperken van het voorkeursrecht bij uitgifte van aandelen, kapitaalvermindering, uitkoopregeling en het recht van de minderheidsaandeelhouder om te verlangen van een meerderheidsaandeelhouder dat hij zijn aandelen koopt. Dit zal waarschijnlijk op korte termijn leiden tot een tweede herziening van de Tweede Richtlijn waarin de wijziging van de regels rondom de uitkeringen aan aandeelhouders aan de orde zal komen.

De Gecombineerde Commissie dringt er overigens op aan om een evaluatie te vragen ten aanzien van de toepassing van regels van kapitaalbescherming in verband met de uitkeringen aan aandeelhouders en de implementatie van de nieuwe boekhoudregels IAS/IFRS. De Gecombineerde Commissie meent dat door de invoering van deze nieuwe regels de bepalingen rondom het doen van uitkeringen herzien dienen te worden nu deze regels geen rekening houden met kapitaalbescherming. Dit laatste feit heeft ertoe geleid dat bij de wijziging van Titel 9 Boek 2 BW rekening gehouden moet worden met aanpassingen van de herwaarderingsreserve bij de waardering van de activa en passiva op actuele waarde. De Gecombineerde Commissie betreurt het dat nu getracht wordt op Europees niveau voor de (genoteerde) naamloze vennootschap eenduidige boekhoudregels te creëren niet meteen ook eenduidige kapitaalbeschermingsregels worden geïntroduceerd. Het gevolg hiervan zal zijn dat de lidstaten in de nationale wet aan deze discrepantie een einde maken hetgeen niet tot eenvormige Europese wetgeving zal leiden.

Na deze algemene beschouwingen volgt hieronder een puntsgewijze behandeling van het voorstel (Engelse versie).
1.        Toevoeging van artikel 10a en 10b


Artikel 10a geeft de lidstaten de mogelijkheid in hun nationale wet op te nemen dat het vereiste van de verplichte controle bij inbreng anders dan in geld, thans uit te voeren door een deskundige, bij bepaalde gevallen van inbreng niet zal gelden. De strenge vereisten van artikel 10 van de huidige Tweede Richtlijn zouden niet behoeven te gelden ingeval a) de inbreng bestaat uit effecten, verhandeld op een gereguleerde markt; b) de waardering van de inbreng weliswaar niet heeft plaatsgevonden door een accountant maar wel door een erkende expert (waarbij geldt dat de reële waarde niet meer dan drie maanden daarvoor is bepaald) en waardering heeft plaatsgevonden in overeenstemming met in het maatschappelijke verkeer algemeen aanvaardbare waarderingsmethoden voor de waardering van het soort vermogensbestanddelen dat wordt ingebracht; c) de waarde van het activum dat wordt ingebracht, kan worden afgeleid uit de gecontroleerde jaarrekening van het vorige boekjaar, mits deze jaarrekening is opgemaakt overeenkomstig de jaarrekening richtlijnen. 78/660/EEC.
       
        Artikel 10a lid 1
       
De Gecombineerde Commissie is van mening dat Nederland deze mogelijkheid zou moeten overnemen in de wet. Het lijkt juist dat, indien het effecten betreft die genoteerd zijn, een accountantsverklaring overbodig is. Immers, de effectenmarkt geeft een redelijke waarde (´fair value`) aan in het maatschappelijke verkeer.
De Gecombineerde Commissie merkt in dat verband op dat niet duidelijk is wat met het begrip exceptional occurrences wordt bedoeld. De Gecombineerde Commissie vreest dat onduidelijkheid over dit begrip tot interpretatieproblemen in de praktijk zal leiden en ook aanleiding zal zijn tot verschillen in de implementatie in de wetten van de lidstaten.
       
        Artikel 10a lid 2
       
Hoewel het gesuggereerde alternatief voor een accountantsverklaring in eerste opzicht een verbetering lijkt (uit de rechtspraak in het recente verleden is gebleken dat het systeem van het huidige artikel 10 van de Tweede Richtlijn niet waterdicht is), heeft de Gecombineerde Commissie enige aarzeling.
Een expert kan voor bepaalde zaken mogelijk een meer accurate waardering geven, maar daartegenover dreigt grote onzekerheid: wie is een expert (of in de Nederlandse versie "deskundige")? Uit de praktijk weten wij allemaal dat taxaties nogal eens enorm kunnen verschillen. "Expert" is geen beschermd beroep (makelaar / taxateur ook niet meer) en indien nu de taxatie van de "expert" nergens op gebaseerd lijkt te zijn, blijkt achteraf – bij een te hoge taxatie – dat de aandelen niet zijn volgestort met als gevolg, althans in Nederland, aansprakelijkheid voor bestuurders (óók opvolgende bestuurders).
In de regel gaf de accountantsverklaring toch meestal een voldoende bewijs voor volstorting; deze rechtszekerheid vervalt indien men zich alleen baseert op een taxatie van een “expert”.
Indien echter de “expert” met voldoende waarborgen wordt omkleed (b.v. enkel gecertificeerde makelaars / taxateurs), zal het vereiste bewijs of aan de inbrengverplichting is voldaan, geleverd kunnen worden.

Zolang er geen nadere invulling wordt gegeven aan het begrip“expert” zal in de praktijk een voorzichtige oprichter c.q. directeur naast de taxatie van een expert, nog een aparte accountantsverklaring vragen (temeer daar bij verkoop van de aandelen, de koper zekerheid zal vragen of aan de inbreng is voldaan).
Het is derhalve zeer de vraag of dit voorstel tot de beoogde vereenvoudiging zal leiden.
       
Een hiermee verband houdende vraag is wie achteraf een beroep kan doen op het feit dat de expert geen erkende deskundige zou zijn of niet voldoende ervaring zou hebben. Een volgende vraag is wat het effect van een geslaagd beroep hierop zou zijn. De Gecombineerde Commissie zou menen dat behalve een medeaandeelhouder ook een curator in het faillissement van de vennootschap een beroep zou mogen doen op het feit dat de aandelen niet zijn volgestort, daarbij de verklaring van de expert betwistend. Men zou zich dan ook in een dergelijk geval kunnen voorstellen dat het bestuur de mogelijkheid krijgt om een tweede expert in te schakelen die de verklaring van de eerste expert verifieert. Om dit te kunnen doen zullen aan de verklaring van de expert enkele vereisten gesteld dienen te worden.
       
De Gecombineerde Commissie vraagt zich verder af hoe de laatste paragraaf van lid 2 gelezen dient te worden. Hierin wordt aan de houders van tenminste 5% van het geplaatste kapitaal de mogelijkheid gegeven om een herwaardering aan te vragen van de activa die worden ingebracht. Ten eerste meent de Gecombineerde Commissie dat niet alleen gerefereerd dient te worden aan de activa maar beter aan de inbreng in geheel, daar een inbreng in natura kan bestaan uit inbreng van activa onder verplichting voor de vennootschap om bepaalde passiva voor haar rekening te nemen. Ten tweede verwacht de Gecombineerde Commissie bij toepassing onnodige complicaties in de praktijk. Zo kan men zich voorstellen dat er aandeelhouders zullen zijn die al dan niet wegens legitieme redenen bijvoorbeeld de gebruikte waarderingsmethode zullen bestrijden. De vraag kan opkomen welke afwijking tussen de eerste en de tweede waardering toelaatbaar is en wat het effect is als de tweede waardering hoger of lager uitvalt. Moet er dan een derde waardering worden gemaakt? Voor wie komen de kosten van deze waarderingen? Gedurende welke periode bestaat dit recht? Om de rechtsonzekerheid tussen de inbrenger en de vennootschap zoveel mogelijk te beperken zou de mogelijkheid vooraf dienen te bestaan. Praktisch lijkt dit echter niet altijd haalbaar. Overigens meent de Gecombineerde Commissie dat zeker bij beursgenoteerde vennootschappen er maar weinig aandeelhouders zullen zijn die voldoende inzicht zullen hebben van hetgeen wordt ingebracht om te kunnen beweren dat een herwaardering noodzakelijk is. De Gecombineerde Commissie meent dan ook dat de voorgestelde bepaling geen vereenvoudiging inhoudt.
       
Artikel 10a  lid 3
       
De mogelijkheid voor lidstaten om op te nemen dat activa (ook hier zou gerefereerd dienen te worden aan passiva) gewaardeerd zouden kunnen worden aan de hand van de waardering in de gecontroleerde jaarrekening, zou volgens de Gecombineerde Commissie nog eens overwogen dienen te worden. Hoewel het overbodig lijkt om, indien waardering van een activum heeft plaatsgevonden in een gecontroleerde jaarrekening, opnieuw een waardering te laten plaatsvinden, hoeft de waardering bij de ene vennootschap niet voldoende te zijn voor een adequate waardering van datzelfde activum door een andere vennootschap.
Daarbij merkt de Gecombineerde Commissie op dat bij toepassing van IAS/IFRS en de gewijzigde Titel 9 van Boek 2 BW veel meer naar de actuele waarde van het activum of passivum gekeken zal worden dan voorheen het geval was. Dit laatste heeft tot gevolg dat indien inderdaad de mogelijkheid van lid 3 geïmplementeerd zou worden, de periode waarin van deze waardering gebruik kan worden gemaakt door de gewijzigde manier van waarderen beperkt zou dienen te worden. Zo lijkt het de Gecombineerde Commissie niet juist dat van deze waardering gebruik kan worden gemaakt in het gehele boekjaar volgend op het boekjaar waarover de jaarrekening is vastgesteld en gecontroleerd. De Gecombineerde Commissie meent dat een kortere periode zou dienen te gelden. Gedacht zou kunnen worden aan een periode van zes maanden na balansdatum.

Door de tweede alinea van lid 3 dient het bestuur op zijn qui-vive te zijn voor omstandigheden die de waarde van de inbreng (ook hier dient weer gerefereerd te worden aan het passivum) "significantly" (in de Nederlandse versie vertaald met "aanzienlijk") veranderen. De Gecombineerde Commissie vraagt zich af waarom dit punt wel hier aan de orde komt, maar niet bij de andere inbreng bepalingen, al dan niet gecontroleerd door een expert of recognised expert. Afgezien van het feit dat niet duidelijk is wat "new qualifying circumstances" zullen zijn, hebben zij op zichzelf niets van doen, althans zo lijkt het, met de waardering zelf, doch meer met de toestand van hetgeen wordt ingebracht die tot aanzienlijke wijziging van de waarde leidt. Dit is niet anders in de huidige Nederlandse situatie waarbij een herwaardering dient plaats te vinden indien de waarde na de beschrijvingsdatum aanzienlijk is gedaald. Deze kwestie blijft een onduidelijk punt rondom de inbreng in natura. Overigens maakt de tweede alinea niet duidelijk hoe in een dergelijk geval de herwaardering dient plaats te vinden. De Gecombineerde Commissie neemt aan dat bedoeld is te verwijzen naar de mogelijkheden van lid 2 van artikel 10a of van artikel 10. Het ligt voor de hand in een dergelijk geval te verlangen dat een accountant of een erkende deskundige een verklaring afgeeft over de herwaardering daar blijkbaar de gecontroleerde waardering ­welke wordt bedoeld in de eerste alinea van lid 3­ door de wijziging in de waarde niet meer klopt.

De derde alinea geeft wederom de mogelijkheid aan de houders van tenminste 5% van het geplaatste kapitaal om een herwaardering aan te vragen. In een dergelijk geval dient de herwaardering plaats te vinden overeenkomstig het bepaalde in artikel 10 leden 1 tot en met 3, hetgeen betekent door een accountant. De Gecombineerde Commissie is van mening dat in een dergelijk geval ook met instemming van de algemene vergadering gebruik gemaakt zou moeten kunnen worden van lid 2. Voor de overige punten van lid 3 verwijst de Gecombineerde Commissie naar haar commentaar hiervoor.


2.        Artikel 10b

        Lid 1 geeft extra vereisten voor het geval dat de waardering van de inbreng in natura zonder expert's report geschiedt. De Gecombineerde Commissie neemt aan dat wordt verwezen naar de situaties als bedoeld in artikel 10a lid 1 en lid 3 van het Voorstel. De Gecombineerde Commissie merkt op dat de Engelse tekst van het huidige artikel 10 lid 2 van de Tweede Richtlijn ook verwijst naar de expert’s report. Met de introductie van artikel 10a lid 2 van het Voorstel komt ook de recognized independent expert in beeld. Dit is duidelijk niet de expert zoals vermeld in artikel 10 die volgens artikel 10 de expert’s report afgeeft. Nu in artikel 10a in het geheel niet over de expert's report wordt gesproken, lijkt het zinvol om de eerste zin van lid 1 te laten verwijzen naar de "expert's report as referred to in Article 10 a paragraph 2".

De Gecombineerde Commissie vraagt zich overigens af wat precies bedoeld wordt onder d van lid 1 van artikel 10b. Wat dient te worden verstaan onder "new qualifying circumstances"? Indien hiermee bedoeld wordt de situatie van lid 1 van artikel 10a, dan is artikel 10 van toepassing en dient een expert’s report te worden afgegeven, hetgeen zou betekenen dat lid 1 van artikel 10b weer niet van toepassing zou dienen te zijn. Zou het echter gaan om de situatie als bedoeld in de tweede alinea van lid 3 van artikel 10a, dan zou een herwaardering dienen plaats te vinden en, naar de mening van de Gecombineerde Commissie zoals hiervoor uiteengezet, een verklaring van een recognized independent expert dienen te worden gevraagd.

In lid 2 van artikel 10b wordt aan elke lidstaat de verplichting opgelegd om een onafhankelijke administratieve of juridische autoriteit aan te wijzen die verantwoordelijk zal zijn voor het examineren van de "legality of the considerations of contribution in cash" die gemaakt zijn met inachtneming van artikel 10a en de verklaring als bedoeld in lid 1. De Gecombineerde Commissie vraagt zich af welke instantie de bedoelde stukken zou dienen te onderzoeken.

De verklaring waar lid 2 aan refereert is, met uitzondering van sub d van artikel 10b lid 1, te vergelijken met de bescheiden die wij thans kennen in artikel 94a en 94b Boek 2 BW. Het is de Gecombineerde Commissie niet duidelijk wat lid 2 precies beoogt te bereiken. Is het de bedoeling dat de onafhankelijke instantie de inbreng zelf gaat verifiëren en wat wordt er precies bedoeld met "legality of the considerations"? Wellicht is het de bedoeling dat uitsluitend bekeken wordt of bij een inbreng anders dan in geld, waarvoor geen accountantsverklaring is afgegeven, ook aan alle overige vereisten volgens artikel 10a en 10b lid 1 is voldaan? Om te voorkomen dat lidstaten deze bepaling ieder op hun eigen manier gaan uitleggen, zou de Gecombineerde Commissie menen dat lid 2 van artikel 10b verduidelijking behoeft.


3.        Wijziging artikel 11 lid 1

        Artikel 11 behandelt de zogenaamde "Nachgründung". Door de toevoeging van de zin "Articles 10a and 10b shall apply mutatis mutandis" wordt lid 2 vanaf "noch op verkrijgingen ter beurze" overbodig.


4.        Wijziging artikel 19 lid 1

        Het Voorstel suggereert om lid 1 totaal aan te passen. Deze aanpassing is in lijn met het SLIM rapport en het rapport van de High Level Group. De Gecombineerde Commissie staat volledig achter de versoepeling van de vereisten voor een geldige inkoop van aandelen nu in de praktijk blijkt dat daar grote behoefte aan bestaat. De verlenging van de termijn van geldigheid van de goedkeuring van 18 maanden naar 5 jaar lijkt een goed idee. Het laten vallen van een maximum percentage voor de inkoop juicht de Gecombineerde Commissie toe. Dit zal de noodzaak van het gebruik van een cascade inkoop teniet doen en de flexibiliteit rondom het herstructureren van kapitaal bevorderen.

Wat de Gecombineerde Commissie wel opvalt, is de introductie van het gelijkheidsbeginsel bij de inkoop van aandelen. De Gecombineerde Commissie meent dat dit principe ook thans al geldt op basis van het meer algemene principe van de gelijke behandeling van aandeelhouders, doch dat dit in de praktijk vaak niet wordt toegepast. Bij veel vennootschappen geldt het aanbod van de vennootschap om een aantal aandelen in te kopen vaak voor slechts één aandeelhouder. Hoewel de vennootschap goede redenen kan hebben voor deze inkoop, kan dit wel tot gevolg hebben dat één aandeelhouder profiteert van de uitkering van de vrije reserves. Deze uitkering kan toekomstige uitkeringen aan de andere aandeelhouders beïnvloeden. Anderzijds wil de Gecombineerde Commissie opmerken dat het huidige voorstel een ruimere reikwijdte heeft dan het huidige artikel 42 van de Tweede Richtlijn dat slechts bepaalt dat aandeelhouders die zich in gelijke omstandigheden bevinden gelijk behandeld dienen te worden. Met name bij de inkoop van aandelen kan het zo zijn dat juist aandelen van een bepaalde klasse dienen te kunnen worden ingekocht. Wellicht verdient het verder aanbeveling om in sub d te verwijzen naar artikel 42.

Indien de algemene vergadering van aandeelhouders het bestuur gemachtigd heeft om tot inkoop over te gaan, zou bij deze machtiging afstand van het gelijkheidsbeginsel mogelijk moeten zijn. Een vergelijking met de uitgifte van aandelen kan men maken: ook dan kan de algemene vergadering van aandeelhouders een ander orgaan aanwijzen om aandelen uit te geven en tegelijkertijd kan zij het voorkeursrecht beperken of uitsluiten.

Men zou kunnen overwegen om de vergelijkbare bepaling van artikel 2:96 a Boek 2 BW ook bij inkoop te introduceren, waardoor het gelijkheidsbeginsel in principe blijft staan, doch een afwijking (welke in de praktijk zeer wenselijk is) mogelijk blijft.

Tenslotte merkt de Gecombineerde Commissie op dat in de laatste alinea weer het oude maximum percentage van 10% aan de orde komt. Het is aan de lidstaten toegelaten om een bepaling op te nemen in de nationale wet dat inkoop tot slechts maximaal 10% van het geplaatste kapitaal kan plaatsvinden. De Gecombineerde Commissie meent dat het meer voor de hand ligt om te bepalen dat het aan de lidstaten toegelaten is een bepaling op te nemen, meer in het algemeen, dat de verkrijging van aandelen niet een bepaald percentage van het geplaatste kapitaal mag overschrijden. Niet valt in te zien waarom hier weer het percentage van 10% als enig maximum zou mogen gelden.

       
5.        Wijziging artikel 23 lid 1

        De financial assistance bepaling van artikel 23 van de Tweede Richtlijn is een bepaling die door de lidstaten zeer verschillend is geïmplementeerd in de nationale wet. De Gecombineerde Commissie meent dat het een vooruitgang is dat onder bepaalde omstandigheden het verlenen van financial assistance wordt toegelaten. Zoals bij elke besteding van gelden van de vennootschap of het verbinden van het vermogen van de vennootschap voor verplichtingen van derden geldt ook hier dat een afweging gemaakt dient te worden of dit in het belang van de vennootschap is. De Gecombineerde Commissie had verwacht dat de aanbevelingen van het SLIM rapport zouden leiden tot een eenvoudigere bepaling. De wijze waarop thans wordt voorgesteld om financial assistance toe te laten stelt zoveel extra vereisten, dat het de vraag is of hier gebruik van zal worden gemaakt.

De Gecombineerde Commissie constateert dat de eerste alinea van lid 1 een verbod geeft voor de financial assistance tenzij de verkrijgingen zijn onderworpen aan de in dit lid omschreven voorwaarden. De Gecombineerde Commissie meent dat in dit verband de "acquisition of shares" niet aan de voorwaarden dient te voldoen, maar de financial assistance zelf. Het is in de praktijk toch zo dat de verkrijging van de aandelen, zeker bij beursgenoteerde vennootschappen, niet afhankelijk moet zijn van de wijze van financiering? Het verbod richt zich immers tot de vennootschap en niet tot de verkrijgende partij. De Gecombineerde Commissie dringt er dan ook op aan om "such acquisitions" te wijzigen in "such financial arrangements".

Ten aanzien van de individuele vereisten maakt de Gecombineerde Commissie de volgende opmerkingen.

        (i)  De eerste zin, waarin bepaald wordt dat het initiatief van de transactie dient te liggen bij het bestuur, acht de Gecombineerde Commissie misleidend, daar over het algemeen het initiatief van de andere partij zal komen, althans een verzoek daartoe. Dat de transactie op marktconforme voorwaarden dient te geschieden is, mede vanwege de bescherming van de medeaandeelhouders, een terechte eis. Helaas zal hierbij gelden dat dit in de praktijk niet altijd even makkelijk te bepalen zal zijn. Moet het bestuur aan verschillende banken offertes vragen om dit te kunnen bewijzen? Hoewel in het Voorstel alleen nadruk wordt gelegd op de rente ingeval een lening wordt afgesloten zou het verlenen van zekerheid ook op dezelfde voorwaarden en met dezelfde vergoeding dienen te geschieden als zou de zekerheid worden verleend in verband met een lening aan een willekeurige derde. De bepaling van marktconforme voorwaarden lijkt in dat geval zeker erg moeilijk.

        (ii)        Het vereiste in de tweede zin dat de vennootschap liquiditeit en solvabiliteit dient te behouden nadat het arrangement met de derde is afgesloten, lijkt voor de solvabiliteit juist. Ten aanzien van de liquiditeit merkt de Gecombineerde Commissie op dat, indien de vennootschap voldoende activa heeft doch geen liquide middelen, zij ook geld zou moeten kunnen (in)lenen bij een derde om vervolgens dit geld door te lenen aan degene die onder deze financial assistance bepaling valt. Het valt niet in te zien waarom de vennootschap altijd zelf over de liquide middelen zou moeten kunnen beschikken.

        (iii)        De periode van 5 jaar waarvoor de liquiditeit en solvabiliteit dient te gelden, acht de Gecombineerde Commissie veel te lang. Het lijkt vrijwel onmogelijk voor een bestuur om bij het aangaan van dit financiële arrangement de liquiditeit en solvabiliteit voor de komende 5 jaar te garanderen. Het zal daarbij vrijwel onmogelijk zijn om dit in een gedetailleerde cashflow analyse op te nemen         Het is in ieder geval moeilijk om een cashflow analyse voor de komende 5 jaar op te zetten.. Ook is niet duidelijk wat de sancties zullen zijn indien achteraf de werkelijke situatie, om wat voor reden dan ook, anders blijkt te zijn dan vooraf berekend was.
       
        (iv)        Dat een besluit om een dergelijke transactie aan te gaan vooraf ter goedkeuring aan de algemene vergadering dient te worden voorgelegd, lijkt de Gecombineerde Commissie geen bezwaar.
        Dat daarbij de reden voor de transactie, het belang van de vennootschap en de condities en risico's van de transactie voor de liquiditeit en solvabiliteit van de vennootschap worden weergegeven en de prijs waartegen de derde de aandelen koopt, lijkt de Gecombineerde Commissie eveneens geen bezwaar. Tenslotte is er niets op tegen om dit rapport, waarin het bovenstaande wordt aangeduid, neer te leggen bij het Handelsregister.
       
(v)        De Gecombineerde Commissie vraagt zich echter af of het vereiste dat een dergelijke financial assistance niet de vrij uitkeerbare reserves mag overtreffen, dient te worden gehandhaafd. Niet valt in te zien waarom een lening verstrekt onder marktconforme voorwaarden een beperking, als hier bedoeld, zou moeten inhouden.
        (vi)        De Gecombineerde Commissie meent dat de laatste alinea van deze wijziging veel algemener is en niet zozeer ziet op een financial assistance situatie als bedoeld in artikel 23 lid 1. Deze alinea beoogt de verwatering bij verkoop van ingekochte aandelen en uitgifte van nieuwe aandelen te vermijden. De laatste alinea heeft derhalve niet zoveel te maken met financial assistance als zodanig. Te gunstige voorwaarden waaronder de financial assistance zou kunnen worden gegeven zou eerder in de sferen van kapitaalbescherming leiden tot een bevoordeling in de vorm van een indirecte uitkering dan een formele verwatering van bestaande aandelen die meer ziet op een uitgifte of verkoop tegen een te lage koers gezien de waarde van het aandeel. De Gecombineerde Commissie is dan ook van mening dat deze bepaling beter elders kan worden opgenomen, bijvoorbeeld gesplitst in artikel 19 voor de herplaatsing van ingekochte aandelen en in artikel 29 voor de uitgifte van aandelen.

        (vii)        De conclusie van de Gecombineerde Commissie ten aanzien van de voorgestelde wijziging van de financial assistance bepaling is dat de praktijk wederom veel moeite zal hebben met de uitleg van de bepaling. Afgezien van de blijvende vraag wat bedoeld wordt `met het oog op het verkrijgen van aandelen` voorziet de Gecombineerde Commissie ook problemen met de bepaling door het bestuur van de marktconformiteit van de financial assistance. De Gecombineerde Commissie vreest dat een en ander niet tot eenduidige uitleg van de regeling zal leiden.


6.        Artikel 23a en 23b

        De Gecombineerde Commissie meent dat het voorstel om aan iedere aandeelhouder het recht te geven om bezwaar te maken tegen de toestemming van de algemene vergadering voor het verlenen van de financial assistance onduidelijk is en veel vragen kan oproepen. Het lijkt voor de hand te liggen om te bepalen dat een dergelijke aandeelhouder minimaal een bepaald percentage van het geplaatste kapitaal (alleen of tezamen met anderen) dient te houden om gerechtigd te zijn om deze actie in te stellen. Ook meent de Gecombineerde Commissie dat het mogelijk zou moeten zijn voor het bestuur om op voorhand een uitspraak te vragen aan de daartoe bevoegde instantie over de juistheid van de transactie. De Gecombineerde Commissie vraagt zich vervolgens af wat er gebeurt indien de protesterende aandeelhouder succesvol is. Inmiddels zal de transactie hebben plaatsgevonden, zijn de aandelen uitgegeven of overgedragen en is de lening verstrekt. Ervan uitgaande dat inderdaad de eerste alinea van artikel 23 lid 1 wordt aangepast, zal een bezwaar de verkrijging van de aandelen niet aantasten. Dit is bij een overdracht een relatie tussen de nieuwe aandeelhouder en de verkopende aandeelhouder. Als de protesterende aandeelhouder succesvol is, zal dit slechts de lening tussen de vennootschap en de aandeelhouder treffen. Indien het een lening betreft, zal de aandeelhouder het geleende geld dienen terug te betalen. Moeilijker ligt het als de vennootschap zekerheden heeft verstrekt met het oog op het nemen van aandelen in haar kapitaal. Het feit dat achteraf een aandeelhouder de zekerheidsverlening kan aantasten zal tot gevolg hebben dat bijvoorbeeld banken aan wie de vennootschap de zekerheid heeft verleend en die, op basis van deze zekerheid, vervolgens geld hebben geleend aan de acquirerende aandeelhouder, huiverig zullen zijn om een dergelijke transactie aan te gaan.

In artikel 23b wordt een extra bepaling gegeven omtrent een mogelijk tegenstrijdig belang bij het geven van leningen of zekerheden in verband met het nemen van aandelen door een bestuurder of een bestuurder van de moedermaatschappij of de moedermaatschappij zelf. Anders dan in de Nederlandse wet waarbij het simpele feit dat de vennootschap een rechtshandeling aangaat met een bestuurder een tegenstrijdig belang oplevert, geeft het Voorstel aan dat alleen dient nagegaan te worden of dit soort transacties niet in strijd zijn met het vennootschappelijk belang. Gezien alle vereisten die artikel 23 lid 1 stelt aan een financial assistance transactie, lijkt het erop dat artikel 23b daar niets aan zal toevoegen.


7.        Artikel 27 lid 2 tweede subparagraaf

        Deze toevoeging lijkt de Gecombineerde Commissie juist.

8.        Nieuw lid 5a in artikel 29
        De verplichting voor het orgaan dat is aangewezen om het voorkeursrecht bij de uitgifte van aandelen te beperken om een rapport op te maken als bedoeld in lid 4 van artikel 29 van de Tweede Richtlijn bestaat onder Nederlands recht niet. Derhalve zal dit nieuwe lid 5a van weinig belang zijn voor Nederland. De Gecombineerde Commissie is van mening dat, indien een bestuur of een ander orgaan daartoe aangewezen door de algemene vergadering besluit om voor een bepaalde uitgifte het voorkeursrecht uit te sluiten, dit besluit een onderliggende motivatie zal hebben. De laatste zin van het voorgestelde lid 5a zou op zichzelf nieuw zijn voor de Nederlandse wet doch kan ook onder de algemene informatieplicht als bedoeld in artikel 2:107 lid 2 BW worden geschaard.

9.        Artikel 32 lid 1
        Voorgesteld wordt om het huidige verzetsrecht zoals neergelegd in artikel 32 lid 1 van de Tweede Richtlijn voor de crediteuren bij een vermindering van het geplaatste kapitaal te versoepelen. De Commissie meent echter dat van versoepeling geen sprake is. Door toevoeging van de tweede alinea in artikel 32 lid 1 moet een lidstaat in ieder geval ervoor zorgen dat een crediteur de bevoegdheid krijgt om voor een gerechtelijke instantie te bewijzen dat door de terugbetaling niet voldoende zekerheid door de vennootschap is gegeven voor de voldoening van zijn vorderingen. Het Voorstel is enigszins vaag door te bepalen dat de mogelijkheid van de crediteur om zich te wenden tot deze instantie dient voor verlening van adequate zekerheid. Niet is duidelijk wat hiermee bedoeld wordt. Ondanks het feit dat nauwelijks in de praktijk gebruik wordt gemaakt van het verzetsrecht van de crediteuren, lijkt het erop dat door toevoeging van deze laatste alinea de Richtlijn zou eisen om aan de crediteuren weer een dergelijk verzetsrecht toe te kennen. De Gecombineerde Commissie zou er in ieder geval voor willen pleiten de regeling in de Tweede Richtlijn zo aan te passen dat deze het mogelijk maakt artikel 2:23b, 2:100 en 2:209 BW in lijn te brengen met artikel 2:316 lid 1 BW door te bepalen dat het verzet ook zal moeten worden afgewezen indien anderszins de verhaalsmogelijkheden van de crediteur na de kapitaalvermindering niet slechter zijn dan voor de kapitaalvermindering. De Gecombineerde Commissie denkt hierbij met name aan het geval dat een vennootschap ten titel van haar vereffening of kapitaalvermindering de aandelen in dochterondernemingen die jegens de betrokken schuldeisers mede hoofdelijk aansprakelijk zijn, wil overdragen. De Commissie vraagt zich af binnen welke termijn een crediteur zich tot de gerechtelijke instantie zou dienen te wenden. Het lijkt erop dat het voorstel er helaas niet toe zal leiden dat de regeling rondom terugbetalen van het geplaatste kapitaal in de Nederlandse wet zal worden versoepeld ten aanzien van de naamloze vennootschap.

10.        Toevoeging van artikel 39a
        Het Voorstel introduceert de mogelijkheid voor een houder van tenminste 90% van de aandelen om de houders van de resterende aandelen uit te kopen tegen een redelijke prijs. Het Voorstel laat toe dat de lidstaten bepalen dat het percentage boven de 90% zal liggen doch niet de 95% van het geplaatste kapitaal van de vennootschap zal overschrijden. Deze mogelijkheid van uitkoop door een meerderheidsaandeelhouder wordt alleen geopend voor genoteerde vennootschappen. Het Voorstel lijkt veel op onze uitkoopregeling zoals neergelegd in artikel 92a Boek 2 BW, met dien verstande dat de Nederlandse wet deze uitkoopregeling ook van toepassing verklaart op niet genoteerde vennootschappen. De Gecombineerde Commissie meent dan ook dat artikel 39a verder geen invloed zal hebben op de Nederlandse wet. Ook het bepalen van de redelijke prijs lijkt voldoende waarborgen te hebben in artikel 92a lid 5 Boek 2 BW.

11.        Artikel 39b
        Dit artikel geeft het ten opzichte van artikel 39a omgekeerde recht aan, namelijk het recht voor een minderheidsaandeelhouder van een genoteerde vennootschap om de meerderheidsaandeelhouder te verplichten zijn aandelen in de vennootschap tegen een redelijke prijs over te nemen. De Gecombineerde Commissie meent dat lid 3 van het voorgestelde artikel 39b niet geheel klopt. In dit lid 3 wordt verwezen naar artikel 39a lid 1 tweede en derde zin, lid 2 en lid 3, dat op deze verplichting voor de meerderheidsaandeelhouder van toepassing zal zijn. Door niet naar de eerste zin van artikel 39a lid 1 te verwijzen, wordt niet duidelijk bij welk percentage de meerderheidsaandeelhouder de verplichting krijgt om inderdaad de aandelen van de minderheidsaandeelhouder over te nemen. De Gecombineerde Commissie meent dat bedoeld is dat dit in ieder geval zou gelden voor een aandeelhouder die 90% van de aandelen houdt, tenzij een lidstaat een hoger percentage in haar nationale wet opneemt. De Gecombineerde Commissie raadt aan te adviseren lid 3 van artikel 39b als zodanig aan te passen.

Lid 4 van artikel 39b zal moeilijk toepasbaar zijn. Betekent dit dat de lidstaten een regeling dienen op te nemen waarbij, indien een minderheidsaandeelhouder de meerderheidsaandeelhouder vraagt voor een gedwongen overname van zijn aandelen, de meerderheidsaandeelhouder hiervan melding moet maken en alle minderheidsaandeelhouders in de gelegenheid moet stellen om hun aandelen aan te bieden? De Gecombineerde Commissie neemt aan dat de "fair treatment of all minority shareholders" met name zal zien op de betaling van de koopprijs.
Gezien het eerste lid van artikel 39b zal dit betekenen dat op het moment dat een grootaandeelhouder over een bepaalde grens heengaat, hij er rekening mee moet houden dat hij de houders van de resterende 10% dient uit te kopen en hij dient derhalve zoveel cash te reserveren. De Gecombineerde Commissie vraagt zich overigens af hoe dit zich verhoudt met de overnamerichtlijn, daar in lid 5 van dit artikel expliciet wordt verwezen naar de toepasselijkheid van deze Richtlijn.

12.        Artikel 41 lid 1

        Deze aanpassing betreft slechts verwijzingen naar andere artikelen en kan derhalve verder buiten beschouwing blijven.

Afsluitend

In het Voorstel wordt aangegeven dat lidstaten hun wetten vóór 31 december 2006 dienen aan te passen teneinde te voldoen aan de wijzigingen van de Tweede Richtlijn. Hoewel de Gecombineerde Commissie van mening is dat de wijziging van met name de inbrengbepalingen en de inkoopbepalingen zo snel mogelijk zou dienen te gebeuren, vreest de Gecombineerde Commissie dat het voorgestelde tijdspad wat kort is.

Den Haag, 23 maart 2005

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.