Wet- en regelgeving

Juridische databank

Wetgevingsadviezen

De Minister van Justitie
Postbus 20301
2500 EH Den Haag



Den Haag, 15 november 2004
Uw kenmerk: 5297363/04/6
Doorkiesnummer: 070-335 35 13
Faxnummer: 070-335 35 32
E-mail: a.hoevers@advocatenorde.nl

Wetsvoorstel gedragsbeïnvloeding jeugdigen

Mijnheer de Minister,

Bij brief van 10 september 2004 vroeg u de Nederlandse Orde van Advocaten te adviseren over het concept-wetsvoorstel gedragsbeïnvloeding jeugdigen.

De Algemene Raad heeft de Adviescommissie Strafrecht gevraagd een pre-advies hierover op te stellen. Dit advies treft u bijgaand aan.

De Algemene Raad onderschrijft het advies van de Adviescommissie. Allereerst vindt ook de Algemene Raad het verheugend dat met dit wetsvoorstel meer belang wordt toegekend aan (her-)opvoeding, behandeling van gedragsproblematiek, voorkomen van verder afglijden van de jeugdige en bescherming van de samenleving dan aan leedtoevoeging.

Wel is de vraag of deze wet werkelijk kostenneutraal kan worden ingevoerd door besparingen bij de intramurale opvang. Vanwege het capaciteitsgebrek in de sector verwacht de Adviescommissie geen leegstand in de inrichtingen en is de kans groot dat het budget voor de extramurale opvang aanzienlijk moeten worden verhoogd.

De artikelen 77w en 77wa maken het mogelijk dat de maatregel leidt tot vrijheidsbeneming van een jaar. Gelet daarop acht de Adviescommissie het wenselijk dat de maatregel enkel kan worden opgelegd door een meervoudige kamer op basis van een multidisciplinair advies. Deze waarborgen zijn ook voorgeschreven in artikel 77s voor oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (Pij).

Door artikel 77wa kan het openbaar ministerie de maatregel omzetten in vervangende detentie als de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt. De jeugdige kan dit besluit voorleggen aan de rechter door indiening van een bezwaarschrift. De Adviescommissie meent echter dat een dergelijke ingrijpende beslissing in alle gevallen behoort te worden genomen door de rechter die de maatregel heeft opgelegd. Ook zou de wet moeten voorzien in ambtshalve toevoeging van een raadsman.

Met de meeste hoogachting,

namens de Algemene Raad,

J.J.H. Suyver,

Algemeen Secretaris





PREADVIES

van de Adviescommissie Strafrecht
inzake wijziging van het Wetboek van Strafrecht en het Wetboek van Strafvordering
met het oog op verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen
onder meer door de invoering van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige (gedragsbeïnvloeding jeugdigen)

De commissie kan zich verenigen met het primaire doel van het wetsontwerp, de verruiming van de mogelijkheden tot gedragsbeïnvloeding van jeugdigen.

Het is verheugend dat de memorie van toelichting, in een tijd waarin de roep om strenger optreden steeds sterker wordt, en waarin het lijkt alsof de oplossing voor het probleem voor de criminaliteit uitsluitend lijkt te worden gezocht in hogere gevangenisstraffen, nog eens benadrukt dat (her-)opvoeding, behandeling van gedragsproblematiek, voorkomen van verder afglijden van de jeugdige en bescherming van de samenleving aanzienlijk meer voorop dienen te staan dan leedtoevoeging.

Het komt in de praktijk inderdaad voor dat bijvoorbeeld de maatregel Pij (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen), bij gebrek aan adequate alternatieven, wordt opgelegd aan jeugdigen voor wie dat regime eigenlijk niet is bedoeld.

Wel dient er op te worden gewezen dat een goede uitvoering van een en ander afhankelijk is van capaciteit in de hulpverlening. In de memorie van toelichting wordt de verwachting uitgesproken dat invoering van de wet geen extra kosten met zich mee zal brengen, onder meer door besparingen op het gebied van intramurale opvang.

Het is de vraag of die besparingen gerealiseerd kunnen worden. En is immers sprake van capaciteitsgebrek in de sector, en een mogelijk geringere instroom van jeugdige gedetineerden als gevolg van invoering van de maatregel zal vermoedelijk niet leiden tot leegstand in inrichtingen. Het budget voor extramurale opvang zal aanzienlijk dienen te worden verhoogd om vakkundige begeleiding van jeugdigen aan wie de maatregel wordt opgelegd te waarborgen, hetgeen in een tijd van grootscheepse bezuinigingen wellicht niet eenvoudig zal zijn te realiseren.

In het hier volgende zal het wetsontwerp zoveel mogelijk artikelsgewijs worden besproken.

De aanvulling van artikel 77b met de uitsluiting van levenslange gevangenisstraf is toe te juichen. Weliswaar werd deze in de praktijk niet opgelegd, maar enige jaren geleden was ook niet te voorzien dat oplegging van deze sanctie bij meerderjarigen zo’n vlucht zou nemen.

De voorgestelde wijziging van artikel 77g past geheel in het streven naar maatwerk in het jeugdstrafrecht, waarover in de memorie van toelichting wordt gesproken. Door meer combinaties van jeugdsancties mogelijk te maken kunnen sanctie en behandeling op elkaar, en op de persoon van de minderjarige, worden afgestemd.

Minder gelukkig is de commissie met het tweede lid van het voorgestelde artikel 77w. Oplegging van de maatregel kan geschieden na een advies van – slechts – één gedragsdeskundige.

De commissie adviseert, voor de maatregel aansluiting te zoeken bij het regime dat geldt voor oplegging van de Pij. Een maatregel die, wanneer hij in een inrichting dient te worden ondergaan, maar ook wanneer omzetting volgt in vervangende vrijheidsstraf, kan leiden tot vrijheidsbeneming van een jaar, dient bij voorkeur te worden gebaseerd op een multidisciplinair advies, zoals ook voorgeschreven in artikel 77s. Om dezelfde reden geeft de commissie er de voorkeur aan, oplegging van de maatregel voor te behouden aan de meervoudige kamer, door aanvulling van artikel 495 Sv..

Indien dit laatste door capaciteitsgebrek in de rechterlijke macht niet haalbaar mocht zijn is het des te meer van belang dat de rechter zijn oordeel kan baseren op meerdere adviezen.

Door het vierde lid van het voorgestelde artikel 77wa komt de omzetting in vervangende vrijheidsstraf in geval van – kort gezegd – mislukking van de maatregel in handen van het Openbaar Ministerie, en wordt de rechter alleen op initiatief van de minderjarige bij de omzetting betrokken.

De commissie acht dit ongewenst. Het valt te voorzien dat, meer nog dan bij de omzetting van taakstraffen, de beslissing om tot omzetting van de maatregel over te gaan, en de redenen die daaraan ten grondslag worden gelegd, aanleiding geven tot discussie.

Die discussie behoort naar het oordeel van de commissie in alle gevallen ter zitting te worden gevoerd, en de beslissing dient steeds te worden gegeven door de rechter die de maatregel heeft opgelegd. Het destijds weloverwogen genomen besluit om de jeugdige geen vrijheidsbenemende sanctie op te leggen dient opnieuw te worden getoetst. Ook wordt zo voorkomen dat de jeugdige van zijn vrijheid wordt beroofd om redenen die hem niet zijn aan te rekenen, bijvoorbeeld gebrek aan deskundige begeleiding. De wet dient daarbij uitdrukkelijk te voorzien in ambtshalve toevoeging van een raadsman. In het wetsvoorstel is zelfs dat achterwege gelaten.

Bij behandeling ter zitting kan ook de voorgestelde toevoeging van een vierde lid aan artikel 77p achterwege blijven. Conversie naar meerderjarigenstrafrecht blijft dan voorbehouden aan de rechter die de maatregel heeft opgelegd, wat nodig is gezien de dikwijls gecompliceerde problematiek die tot oplegging van de maatregel heeft geleid, en de persoonlijkheid van de jeugdige, die niet altijd gebaat zal zijn bij opsluiting in een regime voor meerderjarigen.

Het valt niet in te zien waarom onderscheid zou dienen te worden gemaakt tussen vervangende en voorwaardelijke jeugddetentie enerzijds, en onvoorwaardelijke jeugddetentie anderzijds, voor welk onderscheid volgens de memorie van toelichting bewust is gekozen.

De memorie van toelichting noemt zelf al de bezwaren tegen wettelijke conversie. Het is van belang dat de rechter oordeelt of de jeugdige inmiddels niet alleen in leeftijd maar ook in zijn ontwikkeling toe is aan een volwassen straf en zo ja, welke straf dan het meest in aanmerking komt, en of deze van gelijke duur moet zijn als de opgelegde (vervangende) jeugddetentie.

Door het voorgestelde artikel 488a Sv. tenslotte gaat voor minderjarigen een zwaarder regime gelden dan voor meerderjarigen, door het voor minderjarigen loslaten van de eis dat conservatoir beslag pas mogelijk is bij misdrijven waar op een geldboete staat van de vijfde categorie, en het ook mogelijk te maken bij misdrijven waar op een geldboete staat van de vierde categorie. Minderjarigen kunnen hierdoor aanzienlijk vaker dan meerderjarigen strafechtelijk in hun financiële belangen worden geschaad. De noodzaak voor dat onderscheid wordt naar het oordeel van de commissie in de memorie van toelichting onvoldoende overtuigend gemotiveerd. In de praktijk worden geldboetes, en zeker hogere geldboetes, zelden opgelegd.


Rotterdam, 11 november 2004



Adviescommissie Strafrecht
mr. M. Wladimiroff, voorzitter,
namens deze: mr. M. Bakker, secretaris

Mijn Documentenlijst

  • Uw documentenlijst is leeg.